ECLI:NL:TGZRSGR:2021:116 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2119-2020-144
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-08-2021 |
Datum publicatie: | 10-08-2021 |
Zaaknummer(s): | D2021/2119-2020-144 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster dient een klacht in over de behandeling van wijlen patiënt. De klacht is ontvankelijk, uit de door klaagster overgelegde machtigingen blijkt dat klaagster de belangen van de patiënt in gezondheidsgerelateerde zaken mocht behartigen. Voorts heeft de partner van de patiënt ingestemd met de klacht. Beklaagde wordt verweten nalatig te hebben gehandeld, omdat hij onvoldoende zou hebben gedaan om een prostaatcarcinoom eerder te (doen) diagnosticeren en zo mogelijk de uitzaaiing te voorkomen. Het College komt tot het oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. De huisarts heeft voldoende zorg betracht en was voor het overige niet betrokken bij de behandeling. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
namens wijlen C ( hierna de patiënt),
tegen:
D , huisarts,
werkzaam te E,
beklaagde, hierna: de huisarts,
gemachtigde: mr. M. J. de Groot, werkzaam te Utrecht.
1. De kern van de klacht en de beslissing
1.1 Op 16 januari 2018 is de patiënt bij de huisarts op consult geweest voor plasklachten. In oktober 2018 heeft de uroloog bij de patiënt een gemetastaseerd prostaatcarcinoom en uitzaaiing geconstateerd. Op 8 oktober 2020 komt de patiënt helaas te overlijden. Klaagster, zijnde de gewaarborgde hulp, dient een klacht in tegen de huisarts wegens nalatig handelen, omdat – kort gezegd – de huisarts onvoldoende zou hebben gedaan om het prostaatcarcinoom eerder te (doen) diagnosticeren en zo mogelijk de uitzaaiing te voorkomen.
1.2
Het College komt tot het oordeel dat de huisarts zorgvuldig heeft gehandeld. De huisarts
heeft voldoende zorg betracht en was voor het overige niet betrokken bij de behandeling.
De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
1.3
Hierna vermeldt het College eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het College
toe hoe het tot de beslissing is gekomen.
2.
De procedure
2.1 Het College heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- klaagschrift, ontvangen op 13 oktober 2020;
- overzicht zorgverlener;
- brief mr. De Groot, ontvangen op 15 december 2020;
- brief klager en bijlage, ontvangen op 14 januari 2021;
- medisch dossier, ontvangen op 10 februari 2021;
- verweerschrift;
- brief klager, ontvangen op 13 april 2021
-
proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 7 april 2021.
2.2 Het College heeft de klacht op 29 juni 2021 in raadkamer behandeld.
3. Hoe is het College tot de beslissing gekomen?
Ontvankelijkheid
3.1 Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klaagster machtigingen van 14 februari 2020 en 25 september 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat klaagster onder andere in gezondheid gerelateerde zaken de belangen van de patiënt mocht behartigen. De partner van de patiënt heeft voorts ingestemd met de klacht zoals door klaagster ingediend. Dit maakt dat de klacht ontvankelijk is.
Aan welke criteria toetst het College?
3.2
Het College heeft er oog voor dat de ziekte en het overlijden van de patiënt zeer
aangrijpend zijn geweest voor klaagster.
3.3 Het College moet beoordelen of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling en de norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ huisarts. Het College houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening en met de toen voor de huisarts geldende beroepsnormen. De zorgverlener is verder slechts tuchtrechtelijk aansprakelijk voor zijn of haar eigen medische handelen en niet voor dat van andere zorgverleners (tenzij de huisarts als opleider of supervisor zou optreden wat hier niet aan de orde is). Het gaat er daarbij voorts niet om of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of beklaagde de zorg heeft verleend die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mocht worden.
Klacht
3.4
Klaagster is van mening dat de klachten van de patiënt niet serieus zijn genomen door
de huisarts, waardoor het prostaatcarcinoom in een periode van tien maanden heeft
kunnen groeien en is uitgezaaid. De huisarts heeft dit bestreden.
3.5
Uit de stukken blijkt dat de patiënt zich op 7 januari 2018 meldt bij de huisartsenpost
(F) met acute urineretentie (hij kon niet plassen). Er wordt een katheter geplaatst
en geadviseerd om naar de eigen huisarts te gaan voor een verwijsbrief. De patiënt
wordt op 8 januari 2018 door een collega-huisarts doorverwezen naar de afdeling Urologie
in het ziekenhuis. Voorts wordt tamsulosine gestart op verdenking van benigne prostaathypertrofie.
De huisarts en de patiënt hebben op 12 januari 2018 een telefonisch consult over rectaal
bloedverlies sinds de start van tamsulosine. Er wordt een vervolgafspraak gemaakt
voor het spreekuur van 16 januari 2018. Tijdens het consult voelt de huisarts een
vergrote prostaat. Ten aanzien van het rectaal bloedverlies vraagt de huisarts een
colonoscopie aan bij de afdeling maag-, darm- leverziekten van een ziekenhuis. Naar
aanleiding van de uitslag daarvan worden aldaar poliepen verwijderd. Op 28 mei 2018
krijgt de huisarts bericht van de uroloog dat sprake is van een status na urineretentie
bij urineweginfectie, waarbij aan de patiënt alfuzosine wordt voorgeschreven. De patiënt
heeft volgens de uroloog verklaard 98% tevreden te zijn en wordt terugverwezen naar
de huisarts. Op 10 oktober 2018 wordt de diagnose van een gemetastaseerd prostaatcarcinoom
gesteld door de uroloog.
3.6
Het College overweegt dat de patiënt voor het telefonische consult van 7 januari 2018
zich niet eerder met urologische klachten bij de huisarts had gemeld. Uit het medische
dossier en wat klaagster heeft gesteld, kan het College niet afleiden dat er sprake
is van enige vorm van nalatigheid aan de zijde van de huisarts. Tijdens het consult
van 16 januari 2018, in verband met rectaal bloedverlies, voelde de huisarts een vergrote
prostaat. D
e patiënt was op dat moment al naar de uroloog verwezen, bij wie de patiënt de week
daarop een afspraak had. Bovendien heeft de huisarts die bevinding ook in het medisch
dossier gerapporteerd. De terug verwijzing door de uroloog in mei 2018 gaf geen aanleiding
voor verdere actie van de huisarts. Zij heeft de patiënt daarmee voldoende serieus
genomen.
3.7 Zoals hiervoor reeds aangeduid, is de huisarts enkel voor haar eigen handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk en niet voor de behandeling door de uroloog, door F of door haar collega-huisarts. Voor zover de klacht zich tevens zou richten op de behandeling van de patiënt na de constatering dat sprake is van prostaatkanker, zijn geen concrete verwijten door klaagster gesteld en heeft het College die ook niet kunnen vaststellen.
Conclusie en maatregel
3.8 Uit het voorgaande volgt dat de klacht, over het nalatig handelen van de huisarts, niet gegrond is. Het College beslist het volgende.
4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door E.F. Brinkman, voorzitter, B.S. Abdoelkariem, lid-jurist,
B. van Ek, V.M. Schijf en I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2021.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het College u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.