ECLI:NL:TGZRSGR:2021:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/102-2020-091a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:114
Datum uitspraak: 10-08-2021
Datum publicatie: 10-08-2021
Zaaknummer(s): D2021/102-2020-091a
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt beklaagde dat zij haar niet serieus heeft genomen door, tegen de wens van klaagster, de HAIO die onder supervisie van beklaagde stond, contact op te laten nemen met een Nederlandse obesitaskliniek en een kliniek in het buitenland. Niet kan worden gesteld dat beklaagde haar rol van supervisor op onjuiste wijze heeft ingevuld. Het College oordeelt dat beklaagde mocht uitgaan van de toestemming van klaagster om contact op te nemen met de kliniek in het buitenland. Het staat vast dat klaagster geen toestemming heeft gegeven om contact op te nemen met de Nederlandse kliniek. Naar het oordeel van het College laat dit onverlet dat er - zonder de naam van klaagster te noemen - wel contact met de kliniek mocht worden gezocht om algemene informatie in te winnen over de behandeling tot maagverkleining om informatie over de nazorg te krijgen, waarvoor klaagster mogelijk een beroep op beklaagde of de HAIO zou doen. Klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 10 augustus 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: D,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 13 juli 2020;

- het verweerschrift met bijlage;

- de brief van 30 september 2020 van de gemachtigde van beklaagde met bijlagen;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 21 april 2021.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021. Beklaagde, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht. Klaagster en haar gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.

1.3 De klacht is behandeld tezamen met een andere, met de klacht samenhangende zaak zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaak is bekend onder dossiernummer 2020-091b.

2. De feiten

2.1 Op 2 juni 2020 begon beklaagde in dossier 2020-091b (hierna: de HAIO) als huisarts-in-opleiding haar derdejaars stage bij de huisartspraktijk E te B onder leiding van beklaagde.

2.2 Op 9 juni 2020 bezocht klaagster de HAIO op het spreekuur. Tijdens dat consult meldde klaagster dat zij de week erna (17/18 juni 2020) een operatie voor een maagverkleining zou ondergaan in een ziekenhuis in F. De HAIO vroeg haar naar het adres van de betreffende kliniek, waarop klaagster haar dat heeft gegeven.

2.3 Na overleg met beklaagde heeft de HAIO later op die middag telefonisch contact gezocht met klaagster. Hierover heeft HAIO in het medisch dossier onder meer genoteerd: “Naar aanleiding van overleg met collega G, pt teruggebeld over motivatie operatie en zorgen omdat zij mogelijk een snelle beslissing heeft genomen en mogelijk niet alle risico’s van de operatie kan overzien ivm haar LVB… Pt is niet blij met gesprek maar bedankt wel voor de zorgen… …Wil verder niks weten over Nederlands obesitas kliniek en wil niet meer gebeld worden hierover.”

2.4 In overleg met beklaagde heeft de HAIO zowel de Nederlandse obesitaskliniek als de kliniek in F gebeld. Zij heeft onder vermelding van de naam van klaagster informatie ingewonnen bij de kliniek in F. De Nederlandse obesitaskliniek heeft zij gebeld zonder de naam van klaagster te noemen.

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat zij haar niet serieus genomen heeft door, tegen de wens van klaagster, de HAIO contact op te laten nemen met zowel de Nederlandse obesitaskliniek als de kliniek in F.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Verantwoordelijkheid als opleider

5.2 Over de verantwoordelijkheid van beklaagde als opleider van de HAIO in haar laatste jaar van hun opleiding, merkt het College op dat de HAIO in hoge mate zelfstandig moet (kunnen) handelen. Voor huisartsen is het van belang dat zij hun rol als supervisor tot het einde van de opleiding structureel vormgeven in de praktijk, bijvoorbeeld door het organiseren van dagelijks overleg met de HAIO. De HAIO werkte net een week in de huisartsenpraktijk van beklaagde en heeft het consult van klaagster met beklaagde na afloop van het spreekuur besproken. Niet kan worden gesteld dat beklaagde haar rol van supervisor op onjuiste wijze heeft ingevuld.

5.3 Beklaagde heeft de HAIO in voormeld gesprek ingelicht dat klaagster is gediagnostiseerd met een licht verstandelijke beperking (hierna: LVB). Zoals beklaagde ter zitting heeft erkend, had dit in het dossier vermeld moeten staan. Dit is echter onvoldoende ernstig om beklaagde hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Beklaagde heeft in het licht van de LVB tegenover de HAIO haar zorg geuit over de motivatie van klaagster voor de operatie en of klaagster de risico’s van de operatie kon overzien. Hierover heeft de HAIO contact met klaagster opgenomen, die haar bedankte voor de goede zorgen en daarnaast duidelijk maakte dat zij de operatie niet in een Nederlandse obesitaskliniek wilde laten verrichten.

5.4 Naar analogie van de zaak 2020-091b waarin het College heeft geoordeeld dat de HAIO geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt, oordeelt het College als volgt.

Kliniek in F

5.5 Klaagster stelt dat zij tijdens het consult op 9 juni 2020 expliciet tegen de HAIO heeft uitgesproken dat beklaagde geen contact mocht opnemen met de obesitaskliniek in F. De HAIO bestrijdt dit en stelt dat is afgesproken dat zij ter voorkoming van een dubbel bloedonderzoek juist wel contact zou opnemen met die kliniek. Zij is daarom van toestemming van klaagster uitgegaan. Klaagster erkent dat zij en de HAIO hebben gesproken over voorkoming van een dubbel bloedonderzoek. Zij heeft de HAIO de contactgegevens van de kliniek in F gegeven. Het College oordeelt dat de HAIO – gezien vorenstaande – van toestemming van klaagster mocht uitgaan. In het verlengde daarvan mocht beklaagde daar ook van uitgaan.

Kliniek in Nederland

5.6 Het staat vast dat klaagster niet wilde dat er met de Nederlandse obesitaskliniek contact zou worden opgenomen. Naar het oordeel van het College laat dit onverlet dat beklaagde of de HAIO – zonder de naam van klaagster te noemen – wel contact mocht zoeken met die kliniek om algemene informatie in te winnen over de behandeling tot maagverkleining om informatie over de nazorg te krijgen waarvoor klaagster mogelijk een beroep op haar of de HAIO zou doen.

Conclusie

5.7 De conclusie is dat niet kan worden gesteld dat beklaagde als supervisor tekort is geschoten noch dat zij klaagster niet serieus heeft genomen en daarmee heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van haar behoorde te betrachten. De klacht zal ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.F. Brinkman, voorzitter, B.S. Abdoelkariem, lid-jurist, B. van Ek, V.M. Schijf en I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2021.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.