ECLI:NL:TGZRSGR:2021:112 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2308-2020-159

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:112
Datum uitspraak: 03-08-2021
Datum publicatie: 03-08-2021
Zaaknummer(s): D2021/2308-2020-159
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een kinderarts. Klager klaagt over de behandeling van zijn minderjarige dochter, gediagnosticeerd met anorexia nervosa. De dochter is ten tijde van het indienen van de klacht twaalf jaar. Klager is als wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter rechtstreeks belanghebbende in deze klacht en bevoegd de klacht in te dienen, zonder dat de dochter met het indienen van de klacht heeft ingestemd. De kinderarts heeft het reeds ingezette beleid (behandelen van het somatische deel en verwijzen naar een centrum voor eetstoornissen voor psychiatrische behandeling) voortgezet. Beklaagde heeft klager éénmalig per abuis de toegang tot het spreekuur heeft geweigerd, omdat hij in de veronderstelling was dat op grond van de vanwege het coronavirus aangepaste bezoekregels slechts één begeleider per patiënt was toegestaan. Achteraf bezien bleek die regel pas voor kinderen vanaf dertien jaar te gelden, zodat klager samen met zijn toen twaalfjarige dochter en haar moeder het spreekuur had mogen bezoeken. Beklaagde heeft dit nadien met klager besproken en hem bericht dat hij met toestemming van de dochter de notities in het elektronisch patiëntendossier van dit consult kon inzien. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, kinderarts, 

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 november 2020;

-      het verweerschrift;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 24 februari 2021;

-      de brieven van beklaagde van 7 december 2020 en 28 januari 2021 en de brieven van klager van 18 januari 2021, 24 januari 2021 en 16 maart 2021.

1.2              Het College heeft de klacht op 22 juni 2021 in raadkamer behandeld. 

2.                  De feiten

2.1              Klager heeft een dochter, geboren in maart 2008 (hierna: de dochter). Op

25 mei 2020 is de dochter door de huisarts met spoed verwezen naar de kinderarts in het E in D (hierna: het ziekenhuis). Daar is zij op 26 mei 2020 door een kinderarts (beklaagde in de zaak 2020-109) opgenomen vanwege haar lage gewicht (26,5 kg bij 147 cm lengte) en bradycardie. Zij is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Op 19 juni 2020 was de dochter somatisch stabiel en is zij uit het ziekenhuis ontslagen.  

2.2              Beklaagde is als kinderarts werkzaam in het ziekenhuis. Vanaf 8 september 2020 is hij als hoofdbehandelaar van de dochter aangemerkt.

2.3              De dochter is voor psychiatrische behandeling door een collega van beklaagde verwezen naar F (hierna: F). Daarnaast is de dochter - eveneens door een collega van beklaagde - voor een second opinion/advies verwezen naar de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie van het G (hierna: G), omdat klager bezwaren had tegen behandeling bij de F. Klager is over dat laatste per mail van 28 juli 2020 geïnformeerd. In het G is in november 2020 een behandeling op de polikliniek voor eetstoornissen gestart. 

3.                  De klacht

Klager verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:

a)      onvoldoende onderzoek heeft verricht en geen behandelplan heeft opgesteld;

b)      niet naar het onderliggende probleem heeft gekeken;

c)      beslissingen buiten klager om neemt;

d)      niet heeft gereageerd op de brief van klager van 13 oktober 2020;

e)      beklaagde tijdens één van de consulten ten onrechte de toegang tot de spreekkamer heeft geweigerd.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde voert primair aan dat klager niet-ontvankelijk is. Subsidiair heeft beklaagde de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

De beoordeling

De ontvankelijkheid van klager

5.1              Volgens artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de individuele beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt een zaak in eerste aanleg aanhangig gemaakt door indiening van een klaagschrift door een rechtstreeks belanghebbende. Ouders van een minderjarige patiënt zijn als wettelijk vertegenwoordigers aan te merken als rechtstreeks belanghebbenden. Uit artikel 7:447 lid 3 Burgerlijk Wetboek volgt dat de minderjarige patiënt die jonger is dan 16 jaar, vanwege zijn jeugdige leeftijd in beginsel geacht wordt niet in staat te zijn tot een behoorlijke waarneming van zijn belangen op dit punt. Daarom zijn in dat geval in beginsel alleen zijn wettelijke vertegenwoordigers daartoe bevoegd, zonder dat van de instemming van de patiënt behoeft te blijken (zie CTG 1 oktober 2013, ECLI:NL:TGZCTG:2013:110). De dochter was op het moment van het indienen van de klacht twaalf jaar. Het College is daarom van oordeel dat klager als wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter als rechtstreeks belanghebbende kan worden beschouwd en daarom bevoegd is de klacht in te dienen, zonder dat de dochter met het indienen van de klacht heeft ingestemd. 

Klachtonderdelen a en b

5.2       De kern van de klacht is dat beklaagde volgens klager de dochter niet goed heeft geholpen, omdat hij niet zou hebben gekeken naar de onderliggende problematiek van de (eetstoornis van de) dochter en geen integraal medisch onderzoek heeft gedaan of laten doen. Het College is van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld. Het beleid dat door de collega van beklaagde aan hem werd overgedragen (behandelen van het somatische deel en verwijzen naar een centrum voor eetstoornissen voor psychiatrische behandeling), heeft beklaagde terecht onderschreven en voortgezet. Niet valt in te zien dat hij daarbij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze klachtonderdelen falen. 

Klachtonderdeel c

5.3       Klager is over de behandeling telkens door de behandelaren geïnformeerd. De verwijzingen naar de F en het G zijn door de collega van beklaagde gemaakt, zodat beklaagde reeds daarom geen verwijt treft. Ook ten aanzien van dit onderdeel is er geen aanleiding om te oordelen dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld, zodat dit klachtonderdeel niet slaagt.

Klachtonderdeel d

5.4       Beklaagde heeft onweersproken gesteld dat klager zijn aanbod om de brief van           13 oktober 2020 - waarin klager vroeg om toezending van een gespreksverslag van het consult van 8 oktober 2020 - te bespreken, heeft afgewezen, waarop beklaagde klager die aantekeningen vervolgens bij brief van 3 november 2020 heeft toegestuurd. Het dossier biedt geen grond voor het oordeel dat beklaagde terzake hiervan onzorgvuldig heeft gehandeld, zodat ook dit klachtonderdeel faalt. 

Klachtonderdeel e

5.5      Beklaagde heeft als verweer gevoerd dat hij klager éénmalig per abuis de toegang tot het spreekuur heeft geweigerd, omdat beklaagde in de veronderstelling was dat op grond van de vanwege het coronavirus aangepaste bezoekregels slechts één begeleider per patiënt was toegestaan. Achteraf bezien bleek die regel pas voor kinderen vanaf dertien jaar te gelden, zodat klager samen met zijn toen twaalfjarige dochter en haar moeder het spreekuur had mogen bezoeken. Beklaagde heeft dit nadien met klager besproken en hem bericht dat hij met toestemming van de dochter de notities in het elektronisch patiëntendossier van dit consult kon inzien. Het College is van oordeel dat dit handelen niet van dien aard is dat beklaagde daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel faalt.

5.6       Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 3 augustus 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter,

A.L.M. Mulder en A.E. van ‘t Hoog, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

Y.M.C. Bouman, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.