ECLI:NL:TGZRSGR:2021:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2392-2021-013c

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:109
Datum uitspraak: 03-08-2021
Datum publicatie: 03-08-2021
Zaaknummer(s): D2021/2392-2021-013c
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klager klaagt over de behandeling van zijn minderjarige dochter, gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Geen sprake van onvoldoende onderzoek of geen goed integraal behandelplan. Uit het dossier blijkt dat de arts de diagnostiek en het behandelplan meermaals met klager heeft besproken en toegelicht en dat telkens op de brieven van klager is gereageerd. De arts heeft verder onweersproken gesteld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om anderen te betrekken bij dan wel suggesties te doen over de diagnostiek en/of behandeling. Het dossier biedt geen grond voor het oordeel dat de arts klager onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel onvoldoende betrokken heeft bij haar beslissingen en de behandeling of dat zij anderszins onzorgvuldig heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, psychiater,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: E, werkzaam te D.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 26 januari 2021;

- het aanvullend klaagschrift van 16 februari 2021;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de brief van klager van 13 april 2021;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 mei 2021.

1.2 Het College heeft de klacht op 22 juni 2021 in raadkamer behandeld.

2 De feiten

2.1 Klager heeft een dochter, geboren in 2008 (hierna: de dochter). Op

25 mei 2020 is de dochter door de huisarts met spoed verwezen naar het F in B (hierna: het ziekenhuis). De dochter is daar op 26 mei 2020 door een kinderarts gezien en is vanwege haar lage gewicht (26,5 kg bij 147 cm lengte) en bradycardie opgenomen.

2.2 De dochter is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Tijdens de opname zijn een diëtiste en psycholoog bij de behandeling betrokken en is de dochter voor psychiatrische behandeling verwezen naar G (hierna: de G). De dochter is uit het ziekenhuis ontslagen op 19 juni 2020, omdat zij toen somatisch stabiel was.

2.3 Vanwege bezwaren van klager tegen behandeling bij de G, is de dochter per brief van 28 juli 2020, aanvankelijk voor een second opinion/advies, verwezen naar de afdelingen kinder- en jeugdpsychiatrie en kindergeneeskunde van het H (hierna: het H). Beklaagde is werkzaam in het H als kinder- en jeugdpsychiater.

2.4 Beklaagde heeft de dochter en haar ouders bij (standaard)brief van 1 september 2020 uitleg gegeven over de in het H geplande afspraken: een eerste onderzoeksdag, met een kinderpsychiatrisch onderzoek, interview bij ouders, oudergesprek en een interview bij kind, en daarnaast een adviesgesprek waarin de bevindingen van het onderzoek en het advies besproken worden. Naar aanleiding van klagers reactie op die brief, is hem bij brief van

9 september 2020 - mede namens beklaagde - geschreven dat tijdens het eerste gesprek zal worden bekeken wat er nodig is aan aanvullend onderzoek om de problematiek van de dochter zo goed mogelijk te begrijpen. Ook is vermeld dat in het kader van een second opinion waar nodig maatwerk wordt geleverd, zoals gezinsdiagnostisch onderzoek, aanvullend diëtetisch onderzoek, aanvullend lichamelijk onderzoek bij een kinderarts en psychologisch onderzoek, dat op basis daarvan een persoonlijk behandeladvies wordt opgesteld en dat in deze procedure de multidisciplinaire richtlijn/GGZ Zorgstandaard Eetstoornissen wordt gevolgd. De intake vond plaats op 21 september 2020.

2.5 In een brief van een collega van beklaagde (arts in opleiding tot kinder- en jeugdpsychiater) van 16 oktober 2020 aan klager is - voor zover thans van belang - vermeld: “Plan van aanpak: I en ouders werden uitgenodigd om gebruik te maken van de second opinion. Tijdens het kennismakingsgesprek met I en ouders werd een eerste inventarisatie van de klachten gemaakt, waarna er aanvullende diagnostiek werd ingezet op onze afdeling. Om tot een integrale visie te komen werd overlegd met de betrokken kinderarts, diëtiste en de leerkracht van de basisschool. Hieruit volgde een conclusie en advies in behandeling wat op 7-10-2020 met I en ouders werd besproken. (…)”. Verder is in die brief vermeld dat op grond van kinderpsychiatrisch onderzoek, een ouderanamnese en aanvullend psychologisch onderzoek de diagnosen ‘anorexia nervosa, restrictieve type, gedeeltelijk in remissie’ en ‘ouder-kind relatieprobleem’ werden gesteld en dat psychiatrisch-psychotherapeutische behandeling bij het H werd geadviseerd, met daarnaast somatische controle door een kinderarts. De behandeling bij het H bestond uit gezinsgesprekken met daarin onder meer psycho-educatie. De gesprekken zijn gericht op gewichtsgroei van de dochter, het aanleren van een gezond eetpatroon en het stimuleren van de omgeving om steun te geven. Daarnaast is individuele psychotherapeutische behandeling voor de dochter geadviseerd, gericht op haar hoge streefniveau, emotieregulatie problemen, controlebehoefte en op het versterken van haar zelfbeeld. Ook is vermeld dat gesprekken met een ervaringsdeskundige en ouderbegeleiding mogelijk waren.

2.6 Het behandelplan is op 4 november 2020 met de dochter en ouders besproken. De dochter en haar moeder zijn daarmee akkoord gegaan. Klager is akkoord gegaan met behandeling van de dochter maar wenste geen deel te nemen aan de geadviseerde gezinsgesprekken of ouderbegeleiding. De poliklinische behandeling in het H is vervolgens gestart in november 2020.

2.7 In de periode na verwijzing naar het H en voorafgaand aan het indienen van de onderhavige klacht in januari 2021 heeft klager veelvuldig schriftelijk met het H gecorrespondeerd. Dat ging met name over de vraag of voldoende was voorzien in een medisch diagnostisch onderzoek en een daarop gebaseerd behandelplan.

3 De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:

1) primair belast is met de coördinatie van de intake en de behandeling en dat zij er daardoor verantwoordelijk voor is dat er onvoldoende onderzoek is verricht en geen goed integraal behandelplan is opgesteld;

2) niet naar het onderliggende probleem heeft gekeken;

3) klager niet heeft betrokken bij haar beslissingen en handelingen;

4) de brieven en vragen van klager onbeantwoord heeft gelaten.

4 Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Beklaagde voert als verweer dat bij de diagnostiek en behandeling toepassing is gegeven aan de Zorgstandaard GGZ-Eetstoornissen en daarmee te hebben gehandeld in overeenstemming met de voor haar geldende professionele standaard. Voor zover nodig wordt op het verweer hieronder verder ingegaan.

5 De beoordeling

Klachtonderdelen 1 en 2

5.1 Het College stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het College zal het handelen van beklaagde aan de hand hiervan beoordelen.

5.2 De kern van de klacht is dat beklaagde volgens klager de dochter niet goed heeft geholpen, omdat zij niet zou hebben gekeken naar de onderliggende problematiek van de dochter en omdat zij geen integraal medisch onderzoek heeft gedaan of heeft laten doen. Het College is van oordeel dat beklaagde zorgvuldig heeft gehandeld. Het dossier biedt in geen enkel opzicht grond voor het oordeel dat beklaagde met haar handelen niet is gebleven binnen de onder 5.1 bedoelde grenzen. Deze klachtonderdelen slagen niet.

Klachtonderdelen 3 en 4

5.3 Uit het dossier blijkt dat beklaagde de diagnostiek en het behandelplan meermaals met klager heeft besproken en toegelicht en dat telkens op de van klager ontvangen brieven is gereageerd. Beklaagde heeft verder onweersproken gesteld dat klager geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om anderen te betrekken bij dan wel suggesties te doen over de diagnostiek en/of behandeling. Het dossier biedt geen grond voor het oordeel dat beklaagde klager onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel onvoldoende betrokken heeft bij haar beslissingen en de behandeling of dat zij anderszins onzorgvuldig heeft gehandeld.

Deze klachtonderdelen slagen daarom evenmin.

5.4 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6 De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 3 augustus 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter,

A.L.M. Mulder en A.E. de Hoog, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C Bouman, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het College u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.