ECLI:NL:TGZRSGR:2021:108 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2387-2021-013d

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:108
Datum uitspraak: 03-08-2021
Datum publicatie: 03-08-2021
Zaaknummer(s): D2021/2387-2021-013d
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een kinderarts. Klager klaagt over de behandeling van zijn minderjarige dochter, gediagnosticeerd met anorexia nervosa. De kinderarts heeft niet onzorgvuldig gehandeld door de huisarts en de verwijzer op de hoogte te stellen dat geen consult tot stand is gekomen toen klager aan de kinderarts vertelde dat hij het niet eens was met de verwijzing. Niet kan worden vastgesteld dat de huisarts of anderen door de kinderarts onjuist zijn geïnformeerd. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, kinderarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. E, werkzaam te D.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 26 januari 2021;

- het aanvullend klaagschrift van 16 februari 2021;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de brief van klager van 13 april 2021;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 mei 2021.

1.2 Het College heeft de klacht op 22 juni 2021 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klager heeft een dochter, geboren in 2008 (hierna: de dochter). Op

25 mei 2020 is de dochter door de huisarts met spoed verwezen naar het F in G (hierna: het ziekenhuis). De dochter is daar op 26 mei 2020 door een kinderarts gezien en is vanwege haar lage gewicht (26,5 kg bij 147 cm lengte) en bradycardie opgenomen.

2.2 De dochter is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Tijdens de opname zijn een diëtiste en psycholoog bij de behandeling betrokken en is de dochter voor psychiatrische behandeling verwezen naar H (hierna: H). De dochter is uit het ziekenhuis ontslagen op 19 juni 2020, omdat zij toen somatisch stabiel was.

2.3 Vanwege bezwaren van klager tegen behandeling bij de H, is de dochter per brief van 28 juli 2020, aanvankelijk voor een second opinion/advies, door een kinderarts uit het ziekenhuis verwezen naar de afdelingen kinder- en jeugdpsychiatrie en kindergeneeskunde van het I (hierna: het I). Beklaagde is in het I werkzaam als kinderarts.

2.4 In een (ongedateerde) brief van beklaagde aan de huisarts van de dochter is voor zover van belang vermeld:

“(…) Bovengenoemde patiënte bezocht op 24-08-2020 de Polikliniek kindergeneeskunde met haar vader.

Reden van verwijzing

verwijs brief Dr J: afvallen, verdenking eetstoornis, vraagstelling medisch onderliggende oorzaak.

Vader was niet bekend met verwijs reden van Dr J. Als dit second opinion is dan wil hij deze zelf voorbereiden en deze moet dan op zijn verzoek zijn. Uitleg gegeven dat behandelend kinderarts ook een specialistische consultatie kan aanvragen en naar kinderarts in akademische ziekenhuis kan verwijzen iom patient en ouders

Conclusie

Vader weet niet waarom deze afspraak is gemaakt, niet op zijn initiatief. wil een second opinion beter zelf voorbereidden en weet ook niet of hij in het I bij de algemene kinderarts op zijn plaats is.

Vader wil een consult bij de specialist die oorzaak van klachten van K kan vaststellen en een daarmee samenhangende behandeling kan geven.

afspraak: nu geen consult algemene kindergeneeskunde, ik informeer Dr J, vader beraad zich welke verwijzing hij als second opinion wil (kinderpsychiater, kinderarts?) en bespreek dit met Dr J.

ik heb K uitleg gegeven over bovenstaande afspraken.

tel contact L, geinformeerd dat we niet tot consult zijn gekomen en ik verdere afspraken afwacht. (…)”

2.5 In een brief van 15 september 2020 van beklaagde aan klager is onder meer vermeld dat zij brieven van klager van 27 en 31 augustus 2020 heeft ontvangen en dat zij aan de huisarts van de dochter zal schrijven dat het aan klager is om nader overleg te plegen met huisarts en kinderarts die bij de zorg voor de dochter betrokken zijn. Beklaagde schrijft ook dat indien klager in overleg met hen zou besluiten dat een second opinion of verwijzing naar de afdeling algemene kindergeneeskunde toch wenselijk zou zijn, de dochter vanzelfsprekend van harte welkom is op de polikliniek. Beklaagde heeft de huisarts van de dochter op 16 september 2020 een brief gestuurd, overeenkomstig voormeld bericht.

2.6 Op de afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie van het I vond een intake plaats op 21 september 2020. Geadviseerd werd behandeling in het I, bestaande uit somatische controle door de kinderarts naast psychiatrisch-psychotherapeutische behandeling. Klager ging daarmee akkoord met dien verstande dat hij niet deel wilde nemen aan (de geadviseerde) gezinsgesprekken of ouderbegeleiding. De behandeling is in november 2020 gestart.

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:

1. geen integraal medisch diagnostisch onderzoek heeft verricht en niet naar het onderliggende probleem heeft gekeken;

2. onzorgvuldig heeft gehandeld omtrent de uitnodiging voor een consult;

3. de huisarts onjuist heeft geïnformeerd.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

Klachtonderdelen 1 en 2

5.1 De kern van de klacht is dat beklaagde volgens klager de dochter niet goed heeft geholpen, omdat zij niet zou hebben gekeken naar de onderliggende problematiek van de (eetstoornis van de) dochter en omdat zij geen integraal medisch onderzoek heeft gedaan of laten doen. In dit geval heeft beklaagde klager en de dochter naar aanleiding van een verwijzing door de kinderarts uit het F uitgenodigd voor een consult. Zij zijn naar aanleiding van de uitnodiging verschenen. Klager heeft daaraan voorafgaand zijn onvrede omtrent de verwijzing naar beklaagde niet kenbaar gemaakt. Nadat klager beklaagde vertelde dat hij het niet eens was met de verwijzing, heeft beklaagde de huisarts en de verwijzer ervan op de hoogte gesteld dat geen consult tot stand was gekomen, dat klager zou nadenken over de vraag naar wie de dochter volgens hem verwezen zou moeten worden en dat beklaagde nader bericht hierover zou afwachten. Daarmee heeft zij niet onzorgvuldig of tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Deze klachtonderdelen slagen niet.

Klachtonderdeel 3

5.2 Niet kan worden vastgesteld dat de huisarts of anderen door beklaagde onjuist zijn geïnformeerd. Beklaagde heeft hierover in het verweerschrift terecht opgemerkt dat één van de brieven die klager aan beklaagde schreef, die van 27 augustus 2020, dezelfde strekking had als het bericht aan de huisarts. Daarin is immers ook vermeld dat klager buiten zijn medeweten is verwezen naar beklaagde. Ook dit klachtonderdeel faalt.

5.3 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 3 augustus 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter, A.L.M. Mulder en A.E. de Hoog, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C Bouman, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.