ECLI:NL:TGZRSGR:2021:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag d2021/2229-2020-052

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:100
Datum uitspraak: 20-07-2021
Datum publicatie: 20-07-2021
Zaaknummer(s): d2021/2229-2020-052
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts had klager niet hersteld/geschikt voor werk mogen melden, ondanks dat klager hiermee zou hebben ingestemd. Gelet op de ingrijpende gevolgen (beëindiging Ziektewet-uitkering, geen re-integratieverantwoordelijkheid werkgever, aanspraak op korte WW-uitkering) van een dergelijke keuze moeten hoge eisen worden gesteld aan de instemming van de werknemer met een dergelijk beleid. Klager heeft betwist dat hij met het beleid heeft ingestemd. Of dat het geval is, kan naar het oordeel van het College in het midden blijven, omdat niet is gebleken dat, voor zover klager al zou hebben ingestemd, hij voldoende door de bedrijfsarts en naderhand de casemanager is geïnformeerd, wat de gevolgen van deze keuze voor klager zouden zijn. Dat betekent dat bedrijfsarts de keuze niet kan rechtvaardigen door verwijzing naar de instemming van klager. Klacht gegrond, waarschuwing.

Datum uitspraak: 20 juli 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: drs. W. van den Essen

tegen:

C , bedrijfsarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 april 2020;

- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 29 april 2020;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 Het College heeft in raadkamer de behandeling van de klacht verwezen naar een terechtzitting.

1.4 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 8 juni 2021. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager was vanaf 18 februari 2019 op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam bij E (hierna: E). In dat kader heeft hij werkzaamheden verricht als industrieel reiniger. Op 9 april 2019 heeft klager zich ziekgemeld. Klager bleek te lijden aan de Ziekte van Bechterew.

2.2 Beklaagde is werkzaam als zelfstandig bedrijfsarts en verricht onder meer werkzaamheden ten behoeve van F (hierna: F) uit. E is eigen risicodrager voor de Ziektewet. Zij laat de uitvoering daarvan (waaronder de verzuimbegeleiding) uitvoeren door F. Beklaagde is betrokken geweest als bedrijfsarts bij de begeleiding van klager, nadat hij wegens ziekte was uitgevallen.

2.3 Beklaagde heeft in die hoedanigheid klager op de verzuimspreekuren van 7 juni 2019 en 16 september 2019 gezien. Beklaagde heeft tijdens die spreekuren vastgesteld dat klager volledig arbeidsongeschikt is en dat in zijn rapportages vastgelegd. Op een verzuimspreekuur van 23 december 2019 is klager niet verschenen.

2.4 Op 28 januari 2020 heeft beklaagde klager wederom op het verzuimspreekuur gezien. Tijdens dit spreekuur heeft beklaagde met klager gesproken over de mogelijkheid van werkhervatting. Klager stond daar voor open, zij het, in verband met zijn ziekte, niet als industrieel reiniger.

2.5 In de door beklaagde opgestelde rapportage van het spreekuur van 28 januari 2020 staat onder meer het volgende:

Ervaren klachten en belemmeringen

SU 280120: Nog af ten toe last van M. Bechterew. Broer heeft nu baan in loondienst. In ieder geval moet het werk afwisselend zijn; dus afwisselend zittend, lopend en staand werk en niet te zwaar belasten.

Inschrijven bij uitzendbureaus en solliciteren. Maar geen stratenmaker, industrieel reiniger of in de zware bouw

(…)

Benutbare mogelijkheden

Ja, client beschikt over benutbare mogelijkheden

(…)

Prognose

Hersteld eigen werk 17-2-2020

(…)

Antwoord op specifieke vraagstelling

Betrokkene is door ziekte blijven ongeschikt voor eigen (zwaar) werk, maar kan weer gaan werken. In ieder geval moet het werk afwisselend zijn; dus afwisselend zittend, lopend en staande werk en niet te zwaar belasten.

Inschrijven bij uitzendbureaus en solliciteren. Per 17-02-2020 hersteld melden. WW aanvragen.”

2.6 Op 29 januari 2020 heeft de casemanager van F telefonisch contact met klager

gehad.

2.7 Op 30 januari 2020 heeft het UWV aan klager bericht dat:

“uit onderzoek van de bedrijfsarts van E blijkt dat vanaf 17 februari 2020 uw gezondheid zo is verbeterd dat u uw werk weer kan doen. U bent dus geschikt voor uw werk. Daarom heeft E ons gevraagde om te beslissen om uw uitkering te stoppen”.

(…)

Omdat u uw werk weer kunt doen, heeft u vanaf 17 februari 2020 geen recht meer op een ziektewetuitkering.”

2.8 Klager heeft tegen dit besluit van het UWV een bezwaarschrift ingediend. Het UWV

heeft dit bezwaarschrift op 8 april 2020 gegrond verklaard omdat klager nog steeds ongeschikt is voor zijn werk. In dit besluit is aangegeven dat eventuele beschikbare mogelijkheden in een re-integratieproces tot uitdrukking moeten komen.

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij klager ten onrechte hersteld heeft verklaard per 17 februari 2020. Die hersteldverklaring is, volgens klager, het gevolg van samenspanning tussen beklaagde en E en heeft slechts tot doel om klager om commerciële/financiële redenen hersteld te verklaren.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College is van oordeel dat beklaagde bij de verzuimbegeleiding van klager te kort is geschoten in de zorg die hij aan klager had moeten verlenen. Hierna licht het College toe hoe het tot dit oordeel is gekomen.

5.2 Beklaagde heeft toegelicht dat de zinsnede onder het kopje prognose ‘Hersteld eigen werk 17-2-2020’ een verschrijving betreft. Volgens beklaagde had hij daar ‘Hersteld voor werk 17-2-2020’ moeten staan. Het College gaat er van uit dat beklaagde weliswaar klager herstel wilde verklaren, maar daarbij niet tot uitdrukking wilde brengen dat hij klager geschikt achtte voor zijn eigen werk. Uit de rest van het verslag van het spreekuur en bijvoorbeeld ook uit de opgestelde FML en het formulier EZWB blijkt dat beklaagde van oordeel was dat klager juist niet geschikt voor zijn eigen werk was. Door de door beklaagde gebruikte formulering voor de herstelverklaring is wel de indruk ontstaan dat beklaagde klager per 17 februari 2021 (ook) geschikt achtte voor zijn eigen werk en heeft dat gevolgen gehad voor de daarop volgende besluitvorming door het UWV, maar het College acht deze onzorgvuldigheid als zodanig niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.3 Over de hersteldverklaring heeft beklaagde toegelicht dat hij welbewust de keuze heeft gemaakt om klager per 17 februari 2020 weer geschikt voor werk te verklaren. Die keuze heeft beklaagde, zo stelt hij, ook met klager tijdens het spreekuur op 28 januari 2020 besproken. De achterliggende gedachte daarbij was dat naar de mening van beklaagde de mogelijkheden voor het vinden van werk beter zouden zijn als klager in het kader van de WW door het UWV zou worden begeleid, dan wanneer hij nog in de Ziektewet (of daaropvolgende regeling voor arbeidsongeschiktheid) zou zitten. Beklaagde heeft er op gewezen dat dit ook door de casemanager van F op 29 januari 2020 met klager is besproken en dat klager hiermee heeft ingestemd.

5.4 Het College is van mening dat beklaagde in redelijkheid niet tot deze keuze en dit beleid heeft kunnen komen. Klager ontving vanaf 9 april 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet die zo lang hij nog ongeschikt was voor zijn werk – dat wil zeggen zijn werk als industrieel reiniger – tot 9 april 2020 zou voortduren. Verder had E als eigenrisicodrager voor de Ziektewet jegens klager een verantwoordelijkheid voor de re-integratie van klager. De keuze van beklaagde voor een hersteldverklaring per 17 februari 2020 betekende dat de Ziektewet-uitkering van klager zonder grond zou worden beëindigd, dat E geen re-integratieverantwoordelijkheid meer voor klager zou hebben en dat klager zou terugvallen op een, vanwege zijn arbeidsverleden, korte WW-uitkering. Zowel in financiële zin als voor wat betreft mogelijkheden voor het vinden van werk werd klager hierdoor benadeeld. Voor deze keuze van beklaagde bestonden onvoldoende medische argumenten.

5.5 Gelet op de ingrijpende gevolgen van een dergelijke keuze moeten hoge eisen worden gesteld aan de instemming van de werknemer met een dergelijk beleid. Klager heeft betwist dat hij met het beleid heeft ingestemd. Of dat het geval is, kan naar het oordeel van het College in het midden blijven, omdat niet is gebleken dat, voor zover klager al zou hebben ingestemd, hij voldoende door beklaagde en naderhand de casemanager is geïnformeerd, wat de gevolgen van deze keuze voor klager zouden zijn. Dat betekent dat beklaagde de keuze niet kan rechtvaardigen door verwijzing naar de instemming van klager.

5.6 De conclusie is daarom dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Anders dan klager heeft betoogd ziet het College geen grond voor het oordeel dat beklaagde zich bij zijn keuze en beleid heeft laten leiden door de financiële of commerciële belangen van E dan wel anderszins met E heeft samengespannen. Beklaagde heeft een, naar het oordeel van het College verkeerde, keuze gemaakt maar niet meer dan dat. Gelet op de mogelijke gevolgen van die keuze voor klager acht het College de maatregel van waarschuwing passend.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt op de maatregel van waarschuwing

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, B.S. Abdoelkariem, lid-jurist, R.P. van Straten, R.L. Kloots en J. Dogger, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2021.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.