ECLI:NL:TGZRGRO:2021:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2021/14

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:49
Datum uitspraak: 24-12-2021
Datum publicatie: 24-12-2021
Zaaknummer(s): G2021/14
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over een door beklaagde afgelegde verklaring over het kind van klaagster in relatie tot de omgang met vader. Beklaagde geeft over de situatie in haar verklaring een eigen oordeel. Zij verklaart immers dat de gedragsproblemen voortkomen uit het feit dat het kind de vader mist en dat de contacten te kort zijn. Daarmee heeft beklaagde zich begeven op een terrein dat niet tot haar expertise als (huis)arts behoort. Dat zij heeft aangegeven dat zij 'geen kinderpsycholoog' is, geeft aan dat beklaagde zelf ook weet dat dit haar deskundigheid te buiten gaat. Het gaat dan ook niet aan daarover – in de woorden van beklaagde - 'iets te roepen' in een verklaring als onafhankelijk arts. Het handelen van beklaagde is niet professioneel. Dat het naar zeggen van beklaagde een vriendendienst was maakt het voorgaande niet anders, reeds niet omdat betrokkene deze verklaring niet kenbaar als 'vriend' heeft opgesteld maar zich daarin ‘onafhankelijk arts’ noemt, wat zij, gelet op de persoonlijke relatie met de vader ontegenzeggelijk niet was. Gegrond, berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing d.d. 24 december 2021 naar aanleiding van de op 25 februari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, te D,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 19 november 2021, waar klaagster en beklaagde zijn verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de moeder van E, geboren in 2010, (hierna: het kind). Het kind woont bij klaagster. Tussen klaagster en de vader van het kind bestaat een conflict over de omgang.

Op 1 mei 2020 is er na verwijzing door de rechtbank vanuit F gestart met een traject van begeleide omgang en coaching. Een evaluatie van dit traject is op 30 november 2020 door F aan beide ouders gestuurd. Een afschrift van het rapport van 30 november 2020 is door F ook aan de rechtbank gestuurd.

Bij het rapport is een aanvulling van klaagster gevoegd.

Beklaagde heeft een verklaring geschreven. In de adressering bovenaan de verklaring staat onder haar naam geschreven “Huisarts”. In de verklaring staat:

“Op dinsdag 22 december 2020 verscheen voor mij [personalia vader]. Meneer vroeg mij als onafhankelijke arts om het verslag van F en de aanvulling van de moeder [naam moeder] door te nemen.

Na het lezen van het evaluatieverslag heb ik meneer meegedeeld dat het een prima verslag is en dat hij op de goede weg is.

Op de reactie van de moeder kan ik kort zijn. Ik ben geen kinderpsycholoog, maar door jaren ervaring als huisarts, kan ik er wel iets over roepen.

Houding en gedrag van [naam kind] is m.i. te wijten aan het feit dat zij haar vader ontzettend mist.

De contacten met vader zijn te kort om dit gemis te compenseren.

Dit uit zich bij [naam kind] in onrustig zijn, overstuur zijn en het hebben van slaapproblemen.

Ik zie verder geen reden waarom de vader [naam kind] overstuur zou willen maken.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat zij een ongegrond verslag heeft afgegeven dat niet onpartijdig en professioneel is en dat beklaagde daarmee misbruik heeft gemaakt van haar positie.

Klaagster voert aan dat vader een collega is van beklaagde en dat beklaagde in haar verslag aannames heeft gedaan die niet gegrond zijn. Beklaagde heeft het kind zelf niet gezien of gesproken.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat zij geen behandelrelatie heeft met één van de betrokkenen. Beklaagde kent vader omdat zij allebei werken voor dezelfde verzekeringsmaatschappij. Vader heeft beklaagde gevraagd of zij als onafhankelijk arts haar oordeel zou willen geven over het rapport van F en het commentaar van klaagster daarop. Beklaagde heeft dat zo neutraal mogelijk gedaan. De conclusie dat het kind haar vader mist haalt beklaagde uit het rapport van F. Tijdens haar jarenlange ervaring als huisarts heeft beklaagde regelmatig dergelijke schrijnende gezinsproblematiek meegemaakt en daarmee ook het problematische gedrag van de kinderen bij het onthouden van oudercontact door één van beide ouders.  

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 

Allereerst dient te worden beoordeeld of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Beklaagde is als arts met als specialisme huisartsgeneeskunde geregistreerd in het BIG-register en in die hoedanigheid onderworpen aan het tuchtrecht.

Deze tuchtklacht heeft betrekking op een door beklaagde afgegeven verklaring, waarin zij als arts een verklaring heeft gegeven die betrekking heeft op het kind van klaagster in relatie tot de omgang met haar vader. Ook geeft beklaagde in deze verklaring een oordeel over de reactie van klaagster op het rapport van F. Klaagster kan zowel in haar hoedanigheid van (gezaghebbende) ouder van het kind als in persoon, worden beschouwd als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG).

Het college dient het handelen van beklaagde te toetsen aan de in artikel 47 lid 1 onder a (de eerste tuchtnorm) en b (de tweede tuchtnorm) van de Wet BIG neergelegde normen.

Vast staat dat tussen beklaagde en klaagster, de ex-partner van klaagster of het kind geen arts-patiëntrelatie heeft bestaan. Daarom kan geen sprake zijn van toetsing aan de eerste tuchtnorm. Anders dan beklaagde meent is daarmee niet de kous af omdat vervolgens de vraag voorligt of aan de tweede tuchtnorm getoetst kan worden. Hierbij gaat het om de vraag of er sprake is van enig ander dan onder de eerste tuchtnorm vallend handelen of nalaten van beklaagde in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt dat voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.

Beklaagde heeft de verklaring opgesteld als onafhankelijk arts, en blijkens het briefhoofd ook als huisarts. In de verklaring benoemt beklaagde ook haar ervaring als huisarts. Zij heeft aldus gehandeld als beroepsbeoefenaar, en haar professionele mening over de situatie en het kind gegeven. Het college stelt derhalve vast dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht.

5.2

Over de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld overweegt het college als volgt.

5.3

Beklaagde heeft aangevoerd dat zij als onafhankelijk arts een verklaring heeft afgegeven en heeft aangegeven dat zij geheel achter de verklaring staat. Zij heeft op die manier een collega willen helpen en daarbij gebruik gemaakt van haar ervaring als huisarts. Ter zitting heeft zij benoemd dat in wezen sprake is van een vriendendienst.

In de KNMG richtlijn 'Omgaan met medische gegevens' staat dat een onafhankelijk arts een geneeskundige verklaring mag afgeven. Deze arts kan dan een onafhankelijke beoordeling maken van de situatie. Hoewel beklaagde deze richtlijn niet kent, kent zij wel het begrip 'onafhankelijk arts' en het college begrijpt dat beklaagde zich op het standpunt stelt dat zij als onafhankelijk arts deze verklaring mocht afgeven omdat zij met geen van de betrokkenen een ‘arts-patiënt-relatie’ had.

Daarin volgt het college beklaagde niet. Als onafhankelijk arts kan een arts een verklaring afgeven over een medische situatie die binnen zijn expertise valt, maar in deze verklaring geeft beklaagde geen oordeel over een dergelijke medische situatie. Hoewel beklaagde heeft gesteld dat zij alleen uit het F rapport heeft geciteerd, stelt het college vast dat in het rapport geen conclusies staan over de oorzaak van de gedragsproblemen van het kind. Beklaagde geeft daarover in haar verklaring een eigen oordeel. Zij verklaart immers dat de gedragsproblemen voortkomen uit het feit dat het kind de vader mist en dat de contacten te kort zijn. Daarmee heeft beklaagde zich begeven op een terrein dat niet tot haar expertise als (huis)arts behoort. Dat zij heeft aangegeven dat zij 'geen kinderpsycholoog' is, geeft aan dat beklaagde zelf ook weet dat dit haar deskundigheid te buiten gaat. Het gaat dan ook niet aan daarover – in de woorden van beklaagde - 'iets te roepen' in een verklaring als onafhankelijk arts. Het handelen van beklaagde is niet professioneel. Dat het naar zeggen van beklaagde een vriendendienst was maakt het voorgaande niet anders, reeds niet omdat betrokkene deze verklaring niet kenbaar als 'vriend' heeft opgesteld maar zich daarin ‘onafhankelijk arts’ noemt, wat zij, gelet op de persoonlijke relatie met de vader ontegenzeggelijk niet was. Door de hoedanigheid van ‘onafhankelijk arts’ aan de verklaring te koppelen kan door derden aan de verklaring ook meer gewicht worden toegekend dan wanneer dit alleen een verklaring van een 'vriend' was.

Het college is op grond van het voorgaande van oordeel dat beklaagde met het afgeven van deze verklaring heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt en dat de klacht gegrond is.

5.4

Het aan beklaagde te maken tuchtrechtelijke verwijt rechtvaardigt de oplegging van een berisping. Voor het opleggen van een minder zware maatregel is geen aanleiding. Daarbij heeft het college meegewogen dat beklaagde al eerder tuchtrechtelijk veroordeeld is en er geen blijk van heeft gegeven inzicht te hebben in het verkeerde van haar handelen in deze zaak. Ter zitting gaf zij nog aan haar handelen geheel verantwoord te vinden, alleen zou zij bij een volgende gelegenheid 'huisarts' doorstrepen.

5.5

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden bepaald dat deze uitspraak in geanonimiseerde vorm zal worden gepubliceerd zodra deze onherroepelijk is.

NaN. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt op de maatregel van berisping;
  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en 'Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gegeven door, F.P. Dresselhuys-Doeleman voorzitter, P.A.H. Lemaire, lid-jurist,

M.D. Klein Leugemors en H.M. Kole en J. Dogger, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  • Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    - het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
    - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  • Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  • Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.