ECLI:NL:TGZRGRO:2021:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2020/23

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:47
Datum uitspraak: 21-12-2021
Datum publicatie: 23-12-2021
Zaaknummer(s): G2020/23
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over optreden arbo-arts. Het college is van oordeel dat het door beklaagde verrichte onderzoek naar aanleiding van de ziekmelding van klager onzorgvuldig is geweest. Uit de summiere verslaglegging blijkt niet dat beklaagde de omstandigheden en problematiek in casu voldoende heeft uitgevraagd. Verder is naar het oordeel van het college gebleken dat beklaagde niet wist wat een second opinion inhield en hoe de procedure in gang kan worden gezet, terwijl dit wel van hem in zijn functie als arbo-arts mocht worden verwacht. Het college legt een berisping op. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG  GRONINGEN

Beslissing d.d. 21 december 2021 naar aanleiding van de op 20 mei 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , arts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. D. Schut-Wolfs te DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift met de bijlagen;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • transcriptie telefoonopnames en cd-rom van klager;
  • de reactie van beklaagde op het transscript van de telefoonopnames d.d. 4 december 2020.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 23 november 2021, waar beklaagde en zijn gemachtigde zijn verschenen. Klager is - ondanks behoorlijke oproeping - niet verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1.   

Klager heeft zich op 4 maart 2020 bij zijn werkgever ziekgemeld.

2.2.   

Beklaagde is als arbo-arts werkzaam bij E. Op 20 maart 2020 heeft klager beklaagde telefonisch in het kader van zijn ziekmelding geconsulteerd. Beklaagde is tot het oordeel gekomen dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid. Volgens hem was er sprake van een verstoorde arbeidsrelatie. In het spreekuurverslag is onder meer als volgt gerapporteerd:

“Medische rapportage

Klachten

(…) Wg wilt zijn contract niet meer verlengen, dat was paar maanden gelegen, wg is wel bereid voor hulp; bv; helpen om ander werk te zoeken.

(…)

Sinds laatste gesprek is wn gespannen, somber, emotioneel, kan zicht niet concentreren, veel piekeren, onrust, slecht slapen, bezorgd over zijn toekomst.

Naar HA; gesprek POH volgt

C/ er is sprake van verstoorde arbeidsrelatie;

B/ Ik heb van partijen begrepen dat er (meerdere) gesprekken zijn geweest over de problematiek, die echter niet hebben geleid tot een oplossing. In dergelijke situaties kan het inschakelen van een erkende mediator zinvol zijn. (…)

Diagnose

verstoorde arbeidsrelatie

Bevindingen

Tel. consult

Behandeling

Gb (toevoeging college: geen bijzonderheden)

Dagstructuur

Gb

(…)

Conclusie

verstoorde arbeidsrelatie".

Het telefoongesprek is door klager opgenomen en daarvan is een transcript overgelegd. Voor zover thans relevant is door beklaagde opgemerkt (de opmerkingen van beklaagde zijn dikgedrukt):

"Ja maar ik weet niet. Ik kan verder niets doen. Dat is de probleem. Het is werk gerelateerd. In deze situatie hebben wij ons eigen protocol.

(…)

Als u niet tevreden, ja u mag altijd een second opinion aanvragen. Dat is geen probleem. Dat is uw recht. Maar ja, ik ga ervanuit, andere arts, geeft precies hetzelfde conclusie.

(…)

En als ik eventueel een second opinion zou willen, hoe moet ik dat doen?

Gewoon aangeven bij F. U niet mee eens over advies.

Is dat dan een collega van u? Of hoe werkt dat?

Ik weet het eerlijk gezegd niet, maar dat moet geregeld worden door F. U wordt begeleidt door F en die sturen de gegevens naar de werkgever. U kunt gewoon afwachten tot mijn verslag."

2.3.   

Werkgever heeft klager op 23 maart 2020 beter gemeld.

2.4.   

Op 10 april 2020 heeft beklaagde klager weer telefonisch gesproken over een second opinion van het oordeel van beklaagde. Beklaagde heeft gerapporteerd dat de beperkingen van klager een gezonde reactie op een ongezonde werksituatie waren. Er was volgens beklaagde geen sprake van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte.

Het consult is door klager opgenomen en daarvan is een transcript overgelegd. Voor zover thans relevant is door beklaagde opgemerkt (de opmerkingen van beklaagde zijn dikgedrukt):

“Ja goedemorgen met C. Ik ben de arboarts. We hebben elkaar eerder gezien. Dit is de second opinion. Ik heb begrepen u bent het niet eens met vorig consult?

Nee

(…)

Sorry second opinion? Ja dat is nu de second opinion

Nee maar een second opinion is bij een andere bedrijfsarts

Ja ik weet het niet. Hoe dat is geregeld. Ik weet het niet waarom u bent nog een keer bij mij gepland.

Nou ik had een second opinion aangevraagd, dus ik denk u gaat die stukken nu doorsturen naar een collega.

Ja maar dat ga ik niet zelf regelen meneer. Hoe stelt u mijn agenda voor. Dat gaan wij niet zelf regelen.

Dan snap ik er helemaal niets meer van. Want ik heb dit al lang en breed bij G schriftelijk ingediend en zei zegt meneer C belt u terug. Dus ik denk dit is de normale gang van zaken. Maar ik heb al lang en breed een second opinion aangevraagd. Eerst al telefonisch en inmiddels ook schriftelijk.

Ja meneer, u vraagt mij allemaal dingen. Dat kan ik niet doen. Dat is niet mijn verantwoordelijkheid.

Nou, dat zei zij zeer expliciet, dat u dat in gang zou zetten.

Een second opinion dat moet bij een andere arts zijn."

2.5.   

Klager heeft op 1 april 2020 om een deskundigenoordeel van het UWV gevraagd. De verzekeringsarts heeft klager op 20 april 2020 telefonisch geconsulteerd. De conclusie van de verzekeringsarts is dat klager per 20 maart 2020 niet geschikt is voor het uitvoeren van de bedongen arbeid. In de overwegingen is opgenomen:

"Er is bij client sprake van klachten die vooral gerelateerd zijn aan de werksituatie. Op 4-3-2020 meldt client zich ziek voor zijn werk. Client wordt op 20-3-20 gezien door de bedrijfsarts. Hierbij wordt aangegeven dat er geen sprake is van ziekte maar van een arbeidsconflict waarvoor de Stecr richtlijn van toepassing is. Client is inmiddels naar de huisarts gegaan en verwezen voor behandeling.

De bedrijfsarts geeft aan dat mediation een optie is.

Client heeft klachten bij werkgerelateerde problematiek. Het is van belang dat de werkgever en werknemer om de werkgerelatereerde problematiek op te lossen. Daarnaast is er momenteel een indicatie gesteld voor behandeling waardoor er nu tijdelijk sprake is van ziekte."

2.6.   
Klager en zijn werkgever hebben uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2020 gesloten.

2.7.

Beklaagde is sinds april 2021 niet meer werkzaam als (arbo-)arts.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat hij:

1. heeft nagelaten de voorgeschiedenis van klager in zijn oordeel mee te wegen, waardoor hij ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake was van ziekte;

2. ondanks aandringen van klager het dossier van de huisarts niet heeft geraadpleegd en het oordeel van de GGZ-praktijkondersteuner en de stress/burn-out test niet heeft meegewogen in zijn oordeel. Klager is van mening dat de communicatie moeizaam is verlopen en dat er weinig begrip is getoond voor zijn situatie;

3. niet wist wat een second opinion is. Hij gaf tijdens het tweede gesprek op 10 april 2020 aan dat het deskundigenoordeel van het UWV de second opinion was.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij heeft gehandeld volgens de bestaande STECR-werkwijze. De klachten die klager tijdens het eerste consult beschreef waren duidelijk werkgerelateerd. Klager heeft zich ziekgemeld nadat de werkgever had aangegeven het dienstverband te willen beëindigen. Dat de situatie al langer speelde is wel aan de orde gekomen, maar klager heeft niet aan beklaagde verzocht om contact op te nemen met de huisarts of de praktijkondersteuner. Omdat beklaagde er ook geen weet van had dat klager was doorverwezen naar de praktijkondersteuner heeft hij dit ook niet kunnen betrekken in zijn beeldvorming. Wel was het beklaagde duidelijk dat klager het niet eens was met zijn conclusie. Dit is de reden dat hij een second opinion heeft geadviseerd. In het tweede consult is alleen daarover gesproken. Beklaagde heeft toegelicht dat het reeds op 1 april 2020 aangevraagde deskundigenoordeel een second opinion is en dat het daarom niet nodig was om daarnaast een andere arts dan beklaagde om een second opinion te vragen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1.     

Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de klachten te komen overweegt het college het volgende over de heimelijk opgenomen gesprekken.

5.2.     

Door klager zijn van de twee gesprekken die klager en beklaagde hebben gevoerd geluidsopnames gemaakt. Van die gesprekken heeft klager een transcriptie gemaakt en zowel de geluidsopnames als de transcripties zijn door hem als productie aan het college overgelegd.

5.3.   

Beklaagde heeft verzocht om de geluidsopnames en de transcripties buiten beschouwing te laten omdat hij meent dat zijn belangen door de opnamen zijn geschaad. De opnamen leveren volgens beklaagde een ontoelaatbare inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer op.

5.4.     

Het college oordeelt als volgt. Het als bewijsmiddel in het geding brengen van de geluidsopnames en de transcripties van de gesprekken waar klager en beklaagde bij waren en het gebruik daarvan door het college als bewijsmiddel, is niet zonder meer onrechtmatig. Uitsluiting van dat bewijs is slechts gerechtvaardigd indien er sprake is van bijkomende omstandigheden (zie ook CTG 19 januari 2016, ECLI:NL:TGZCTG:2016:39). Naar het oordeel van het college is van dergelijke bijkomende omstandigheden in dit geval geen sprake. Vanzelfsprekend getuigt het van fatsoen om de betrokken gesprekspartners vooraf te informeren over een voorgenomen opname, maar als dat achterwege blijft staat dat, bij afwezigheid van dergelijke bijkomende omstandigheden, aan het gebruik van die opname als bewijsmiddel in een tuchtprocedure niet in de weg. Te meer niet nu de opnames naar het oordeel van het college van belang zijn in het kader van de waarheidsvinding ten aanzien van de hierna te bespreken klachten. Het college heeft dan ook kennis genomen van de transcripties van de gesprekken waaraan klager en beklaagde deelnamen.

5.5.   

Het college wijst erop, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.6.   

De klachtonderdelen 1) en 2) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Naar het oordeel van het college dienen de klachten van klager ruim te worden opgevat, in die zin dat het verwijt van klager is dat beklaagde zowel onvoldoende dossieronderzoek als onvoldoende onderzoek in het kader van de verzuimbegeleiding heeft gedaan.

5.7.
Het college overweegt vooraf het volgende. Op de bedrijfsarts rust onder meer de taak een werkgever en een werknemer in het kader van verzuimbegeleiding en re-integratie van een zieke werknemer adequaat te adviseren en te begeleiden. Startmoment vormt de medische beoordeling door de bedrijfsarts na een ziekmelding. De bedrijfsarts moet aan de hand van de klachten van een werknemer vaststellen of sprake is van ziekte of gebrek en zo ja, of die ziekte of dat gebrek rechtstreeks en medisch objectiveerbaar leidt tot beperkingen in arbeid. Beperkingen die zijn terug te voeren op bijvoorbeeld spanningen in de arbeidsverhoudingen zijn op zichzelf niet zonder meer als ziekte aan te merken. Dat laat onverlet dat een arbeidsconflict kan leiden tot ziekte en zodoende tot ongeschiktheid voor de bedongen arbeid als rechtstreeks gevolg van die ziekte. Er kan ook tegelijkertijd sprake zijn van ziekte en van een arbeidsconflict. Het is de taak van de bedrijfsarts om een goede analyse te maken van medische en niet-medische aspecten. Dat vraagt van de bedrijfsarts naast het goed uitvragen van de klachten en het uitvoeren van eigen lichamelijk en/of psychisch onderzoek, een voldoende inzichtelijke vastlegging van de verkregen informatie, van zijn eigen onderzoeksbevindingen en van zijn medische en niet-medische overwegingen. De bedrijfsarts stelt, indien aan de orde, vervolgens de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen vast en adviseert over de mogelijkheden die een werknemer nog wel heeft om arbeid te verrichten. In zijn beoordeling dient de bedrijfsarts resultaten van onderzoeken en behandelingen door de curatieve sector te betrekken en dient hij zo nodig informatie op te vragen bij behandelend artsen. Van de bedrijfsarts wordt verwacht dat hij in de beroepsgroep aanvaarde professionele standaarden, zoals de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten, hanteert. Indien sprake is van zowel beperkingen in arbeid als gevolg van ziekte of gebrek als van een arbeidsconflict, dan rusten op de bedrijfsarts niet alleen de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet verbetering poortwachter, maar dient de bedrijfsarts daarnaast in beginsel ook de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten te volgen. Indien een andere arts die zelf geen bedrijfsarts is, deze taken verricht, rust op hem een soortgelijke verplichting.

5.8.   

Uit de verslaglegging en rapportage van beklaagde van 20 maart 2020 blijkt dat hij de klachten van klager heeft geconstateerd, dat hij op de hoogte was van een doorverwijzing van de huisarts naar de POH-GGZ en dat zijn conclusie is dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Naar het oordeel van het college blijkt uit de summiere verslaglegging niet dat beklaagde de omstandigheden en problematiek in casu voldoende heeft uitgevraagd. In het spreekuurverslag heeft beklaagde enkel een toelichting bij de klachten opgenomen. Verder heeft beklaagde zoals gezegd als conclusie opgenomen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie maar voor het college is niet duidelijk op basis waarvan en hoe beklaagde tot zijn beoordeling en tot deze conclusie is gekomen. Een beschrijving daarvan ontbreekt. Desgevraagd is ter zitting ook niet gebleken dat beklaagde wel verdiepende vragen over de belastbaarheid, de dagbesteding en de beperkingen aan klager heeft gesteld. De conclusie dat uitsluitend sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie kan eerst na zorgvuldig en compleet onderzoek worden getrokken. Het had daarom op de weg van beklaagde gelegen om zich een totaalbeeld van het functioneren van klager te vormen en daarbij ook de voorgeschiedenis, het oordeel van de POH-GGZ en de stress/burn-out test mee te wegen. Daar komt bij dat beklaagde blijkens het transcript van het tweede telefoon­gesprek (op 10 april 2020) bij herhaling heeft gezegd dat klager de komende vier weken niet hoefde te werken/niet belastbaar was voor werk. Desgevraagd heeft hij niet kunnen toelichten hoe hij tot deze opvatting kwam en hoe deze zich verhoudt tot zijn conclusie in de rapportage van 20 maart 2020.

5.9.

Voorts is ter zitting gebleken dat beklaagde van de onjuiste opvatting lijkt uit te gaan dat wanneer de oorzaak van het uitvallen ligt in een arbeidsconflict, er geen sprake kan zijn van beperkingen in arbeid als gevolg van ziekte of gebrek. Daarmee verliest beklaagde uit het oog dat een arbeidsconflict iemand ziek kan maken, waardoor op dat moment zowel sprake is van ziekte als van een arbeidsconflict.

5.10.

Het college is dan ook van oordeel dat het door beklaagde verrichte onderzoek naar aanleiding van de ziekmelding van klager onzorgvuldig is geweest. De klachtenonderdelen 1) en 2) zijn gegrond.

5.11.  

Met betrekking tot klachtonderdeel 3) oordeelt het college als volgt. Kennelijk had beklaagde op instigatie van zijn supervisor opdracht gekregen om aan klager in het tweede consult uit te leggen hoe hij een second opinion aan kan vragen. Dit veronderstelt dat het doel van een second opinion en de daarbij behorende rechten en plichten voor beklaagde duidelijk waren. Naar het oordeel van het college is evenwel uit de transcripties duidelijk dat beklaagde niet wist wat een second opinion inhield en hoe de procedure in gang kan worden gezet, terwijl dit wel van hem in zijn functie als arbo-arts mocht worden verwacht. Ook ter zitting is niet gebleken dat beklaagde thans wel weet hoe de vork in de steel zit. Dat het doel van het tweede gesprek voor klager en beklaagde niet overeenkwam en daardoor mogelijk verwarring is ontstaan, doet aan vorenstaande niet af. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde hiermee niet de zorg betracht die hij diende te betrachten. Het klachtonderdeel treft dan ook doel.

5.12.  
Nu de klachten gegrond worden bevonden, is de vraag aan de orde welke maatregel aan beklaagde dient te worden opgelegd. Het college overweegt als volgt.

Beklaagde heeft op meerdere punten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het college is van oordeel dat beklaagde onvoldoende (dossier)onderzoek heeft gedaan. Verder is gebleken dat beklaagde niet wist hoe de procedure van een second opinion in gang kan worden gezet. Dit valt beklaagde in zijn functie als arbo-arts aan te rekenen.

Het is het college voorts ter zitting opgevallen dat beklaagde niet, dan wel onvoldoende, in staat is om adequaat op de aldaar gestelde vragen te antwoorden en dat het hem daarnaast aan voldoende adequate kennis op dit vakgebied ontbreekt. Indien en voor zover beklaagde weer als arts werkzaam wil zijn, dient hij naar het oordeel van het college zijn communicatie te verbeteren en zich meer te bekwamen op het vakgebied waarin hij actief is.

Het college acht het handelen van beklaagde gelet op het bovenstaande dusdanig ernstig dat niet volstaan kan worden met het opleggen van een waarschuwing. Daarom zal aan beklaagde de maatregel van berisping worden opgelegd.

5.13.  
Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

6. DE BESLISSING

Het college:

- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan beklaagde de maatregel van berisping op;

- bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact.

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, J. Sap, lid-jurist, A.A.G. van den Ende,

R.P.J. Ansem en B.R. Schudel, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

B.J.K. Boter, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  • Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    - het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
    - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  • Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  • Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.