ECLI:NL:TGZRGRO:2021:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2021/27-GP2020/27
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2021:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-12-2021 |
Datum publicatie: | 09-12-2021 |
Zaaknummer(s): | G2021/27-GP2020/27 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog ingediend door (ex-)werkgever wegens grensoverschrijdend gedrag. Beklaagde meldt eigener beweging bij haar leidinggevende dat zij uiting heeft gegeven aan haar verliefde gevoelens voor een cliënt. Zij heeft zich onder behandeling gesteld, acht zich op dit moment niet in staat om in de GGZ te werken en erkent het foutieve van haar handelen. Klacht gegrond, berisping, daarbij rekening houdend met alle omstandigheden |
Rep. nr. G2021/27-GP2020/27
7 december 2021
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Beslissing op de klacht van:
A, in hoedanigheid van lid Raad van Bestuur B,
klager,
gevestigd te C,
gemachtigde: D, werkzaam bij B
tegen
E, GZ-psycholoog, destijds werkzaam te C,
beklaagde,
gemachtigde: mr. J.F.H. Terpstra.
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift van 16 december 2020; ingekomen op 22 december 2020;
- het verweerschrift van 9 maart 2021;
- brieven van klager van 9 juni 2021 en 7 juli 2021.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 29 oktober 2021.
2. Vaststaande feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten. Beklaagde werkte bij B als GZ-psycholoog. Op 29 juni 2021 heeft beklaagde bij haar leidinggevende gemeld dat zij verliefde gevoelens had voor een mannelijke cliënt van 18 jaar, die zij behandelde. De cliënt was vijf keer bij haar thuis geweest. De vijfde keer hebben zij gezoend.
2.2 De behandelrelatie tussen beklaagde en de cliënt is na de melding per direct geëindigd, beklaagde is op non-actief gesteld en haar arbeidsovereenkomst is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst.
2.3 Klager heeft een melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd gedaan, waarna een intern onderzoek is uitgevoerd. Klager heeft de uitkomst van dit onderzoek onderschreven en geoordeeld “dat beklaagde haar professionele grenzen heeft overschreden, wetende dat zij verkeerd handelde. Beklaagde heeft haar eigen behoefte aan geluk voorop gezet en de cliënt schade berokkend door zijn kwetsbaarheid niet mee te wegen. Zij heeft bewust met niemand over haar gevoelens gesproken en de behandelrelatie met deze cliënt (op ongebruikelijke wijze voor de forensische jeugdpsychiatrie) voortgezet. Door met niemand over (de ontwikkeling van) haar verliefdheid te spreken, heeft zij zich onvoldoende transparant en toetsbaar opgesteld.”
2.4 Klager en beklaagde conformeren zich aan het oordeel van het college.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
- Beklaagde heeft haar professionele grenzen overschreden door tijdens de behandelrelatie van een van haar mannelijke cliënten een persoonlijke relatie met hem aan te gaan, welke relatie uitmondde in een grensoverschrijdende relatie en zonder daarbij de noodzakelijke afkoelingsperiode in acht te nemen.
- Beklaagde heeft zich onvoldoende transparant en toetsbaar opgesteld. Zij heeft (de ontwikkeling van) haar verliefdheid niet besproken met haar leidinggevende, met collega’s of met een vertrouwenspersoon. Beklaagde heeft de bewuste cliënt bij haar thuis ontvangen, waarbij het tot zoenen kwam. Verder heeft zij tijdens de coronaperiode in haar auto behandelgesprekken met de cliënt gevoerd, zonder dit op het werk te melden.
4. Het verweer
Beklaagde erkent -kort samengevat- dat zij geen professionele distantie heeft betracht
ten aanzien van een van haar cliënten en dat zij daarmee de richtlijn heeft overschreden.
Zij betreurt dat ten zeerste en zij had de cliënt – als dat was toegestaan – daarvoor
haar excuses willen aanbieden. Er was geen sprake van een ontwikkeling van verliefdheid,
maar zij werd plotseling overvallen door gevoelens van verliefdheid. Als achtergrond
voor het gebeuren wijst zij erop dat zij zich in die tijd in een moeilijke privésituatie
bevond die voor haar op meerdere vlakken zeer traumatisch was, en die deels ook nu
nog voortduurt. Daar bovenop werd haar werk in die tijd bemoeilijkt door de doorwerking
van de COVID-19 maatregelen op het contact met collegae en op de wijze van behandelen
en de manier waarop de bewuste cliënt zich toen opstelde. Beklaagde heeft het incident
direct bij haar leidinggevende gemeld, heeft zich eigener beweging aangemeld voor
therapie en zij heeft zich neergelegd bij de daarop volgende arbeidsrechtelijke consequentie
van ontslag.
5. Beoordeling van de klacht
Toetsingskader
5.1
Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Beklaagde erkent dat zij grensoverschrijdend gehandeld heeft en dat zij niet gehandeld heeft zoals van een redelijk handelend GZ-psycholoog verwacht mag worden. Beklaagde is overvallen door haar verliefde gevoelens en heeft haar professionele distantie uit het oog verloren. Zij betreurt dit in ernstige mate en legt zich neer bij een eventuele maatregel.
5.3
Het college heeft begrip voor de moeilijke privé omstandigheden van beklaagde waaronder
de situatie dat haar dochtertje tengevolge van een ernstige stoornis vroegtijdig zal
overlijden.
Klaagster heeft verklaard dat haar collegae daarvan op de hoogte waren, maar mede
ten gevolge van het COVID-19 virus was het contact met collega’s minimaal. De collegiale
intervisie was anders dan voor het COVID-19 virus. Vanwege COVID had beklaagde geen
‘live’ contact met haar collega’s en werkgever, zodat deze niet hebben kunnen zien
dat het niet goed met beklaagde ging. Contact via beeldscherm is nu eenmaal anders
dan ‘live’ contact. Als COVID er niet was geweest, had het voor de hand gelegen dat
collegae en/of haar werkgever hadden gezien, dat het niet goed met haar ging en haar
tegen zichzelf kunnen beschermen, bijvoorbeeld door haar ertoe te bewegen een tijd
verlof te nemen. Beklaagde was, vanwege haar persoonlijke omstandigheden, achteraf
bezien niet in staat om haar werk uit te oefenen en niet in staat om zelf te beslissen
of ze kon werken.
Cliënten werden zoveel mogelijk digitaal behandeld. Bij deze cliënt werkte dat niet. Het opbouwen van vertrouwen was uitermate lastig. Beklaagde kon hem niet thuis bezoeken en wandelen wilde hij niet. Een van de opties die wel werkte was om een eindje te gaan rijden en in de auto met hem te praten. Zij erkent dat zij deze werkwijze met haar collegae en/of leidinggevende had moeten bespreken.
5.4
Beklaagde heeft, nadat zij met cliënt gezoend had, dit direct gemeld bij haar leidinggevende.
Beklaagde heeft zich direct aangemeld voor therapie om ook voor zichzelf te doorgronden
hoe deze professionele misstap haar heeft kunnen gebeuren en is nog steeds onder behandeling.
Zij ziet in dat zij in een periode dat het niet goed met haar ging de conseqenties
daarvan niet heeft overzien en ten onrechte heeft gedacht dat het zou helpen om te
blijven werken. De bezoeken van cliënt bij haar thuis pasten niet bij de behandeling.
Toen zij merkte dat zij zich tot hem voelde aangetrokken, had zij direct over haar
gevoelens met haar collegae en/of leidinggevende moeten communiceren. In overleg had
ze dan het behandelcontact gepast kunnen beëindigen. Beklaagde ligt wakker van wat
er gebeurd is en maakt zich zorgen om de consequenties voor de cliënt. Zij werkt op
dit moment niet.
Het college acht beide klachtonderdelen gegrond.
De maatregel
5.5
De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt een zware maatregel, waarbij tenminste een voorwaardelijke schorsing voor de hand ligt. Bij het opleggen van een passende maatregel moeten naar het oordeel van het college echter alle omstandigheden meewegen waaronder in hoeverre beklaagde inzicht heeft getoond in haar handelen en hoe groot het risico op herhaling is. Het college overweegt als volgt.
Beklaagde heeft in het verweerschrift en ter zitting volmondig erkend dat ze fout gehandeld heeft en dat de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen volledig bij haar ligt. Daarnaast heeft beklaagde vanaf juni 2020 tot heden meerdere stappen gezet (zie 5.4) die blijk geven van reflecterend vermogen en de wil om zich verder te blijven ontwikkelen. Verder heeft beklaagde ter zitting inzicht getoond in het foutieve van haar handelen en daarin een oprechte indruk gemaakt. Het college heeft daarmee de overtuiging gekregen dat beklaagde inzicht heeft gekregen in de onjuistheid van het haar verweten handelen. Beklaagde is nog altijd in therapie. Zij is niet eerder in aanraking geweest met de tuchtrechter.
Beklaagde heeft weliswaar niet onmiddellijk na het ontstaan van verliefde gevoelens
maar wel snel daarna geheel uit eigen beweging volledige openheid van zaken aan haar
werkgever gegeven en de consequenties aanvaard van haar handelen. Beklaagde onderkent
dat zij op dit moment niet in staat is in de GGZ te werken en dat ambieert zij voorlopig
ook niet.
Het risico op herhaling van het gewraakte handelen acht het college zeer gering.
6. Slotsom
Alles overwegende, is het college van oordeel dat volstaan kan worden met de oplegging van een berisping als passende maatregel.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
- verklaart de klacht gegrond
- legt een berisping op
Aldus gegeven door:
A.H. Margadant, voorzitter;
W.R. Kastelein, lid-jurist;
S. Jorna, lid-beroepsgenoot;
G.G.A. Schuitemaker, lid-beroepsgenoot;
Th.A.M. Deenen, lid-beroepsgenoot;
bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris,
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard. - Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.