ECLI:NL:TGZRGRO:2021:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2020/11

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:37
Datum uitspraak: 05-11-2021
Datum publicatie: 08-11-2021
Zaaknummer(s): GP2020/11
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht over gz-psycholoog die in 2014 een rapport heeft opgesteld omtrent de persoon van klager als verdachte in een strafproces. Beklaagde heeft het inzage- en correctie-recht van klager en daarmee de Beroepscode voor psychologen geschonden. Beklaagde heeft dezelfde beroepsfout eerder begaan. Inhoudelijk doorstaat het rapport de tuchtrechtelijke toetsing. Maatregel: schorsing voor één jaar ingaande op de datum dat beklaagde wederom wordt ingeschreven in het BIG register.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing d.d. 5 november 2021 naar aanleiding van de op 22 september 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , (tot 1 juli 2021 in het BIG-register ingeschreven als) gezondheidszorgpsycholoog, (destijds) werkzaam te D,

b e k l a a g d e

  1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- de reactie van beklaagde op het verzoek om verweer;

- de brief van klager van 31 december 2020;

- de mail van beklaagde van 22 januari 2021.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 12 oktober 2021, waar klager in persoon is verschenen en beklaagde via videoverbinding aanwezig was.

  1. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde heeft in opdracht van de officier van justitie door tussenkomst van het NIFP een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van klager. Ten tijde van het onderzoek verbleef klager in een penitentiaire inrichting en werd hij ervan verdacht – kort gezegd – een in de tenlastelegging genoemd meisje/jonge vrouw te hebben gestalkt.

Beklaagde heeft na bestudering van de justitiële stukken, een gesprek met klager, het afnemen van een intelligentietest en het invullen van persoonlijkheidsvragenlijsten alsmede een gesprek met de moeder van klager, op 22 juni 2014 gerapporteerd. Dit rapport werd op 24 juni 2014 met klager besproken aan de hand van enkele pagina’s uit het rapport.   

  1. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven -:

  • dat hij hem heeft misleid door een afschrift van het rapport aan klager te geven dat totaal anders was dan het daadwerkelijke rapport;
  • dat het rapport bol staat van smaad, laster, fraude en valsheid in geschrifte door klager in het rapport vals te beschuldigen van stalking, het ontbreken van empathie/schuldgevoel, het hebben van waanideeën, een gebrek aan sociale vaardigheden en daarnaast door te frauderen met de IQ-test, waardoor deze veel lager uitkwam dan het daadwerkelijke IQ van klager.
  1. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij geen herinnering meer heeft aan de zaak. In algemene zin heeft hij toegelicht dat hij vaker een samenvatting van het rapport maakte of zich beperkte tot de laatste hoofdstukken om de inhoud voor onderzochte begrijpelijk te houden en dat hij deze handelwijze altijd heeft toegelicht en uitsluitend heeft toegepast met instemming van de betrokkene.

  1. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college constateert dat de registratie van beklaagde in het BIG-register op 30 juni 2021 op zijn verzoek is doorgehaald. Omdat de klacht gaat over het handelen of nalaten van beklaagde gedurende de tijd dat hij ingeschreven stond, blijft hij voor dat handelen of nalaten aan de tuchtrechtspraak onderworpen (art. 47, vierde lid, Wet BIG).

5.2

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Klachtonderdeel a. behelst het verwijt dat klager van beklaagde geen inzage heeft gehad in het gehele rapport, omdat hem slechts enkele pagina’s zijn aangereikt. Het college laat in het midden of klager een samenvatting te lezen heeft gekregen of alleen de laatste hoofdstukken van het rapport. Uit de verklaringen van beklaagde en klager ter zitting leidt het college af dat klager in elk geval geen inzage heeft gehad in dat gedeelte van het rapport waarin verslag werd gedaan van de gesprekken van beklaagde met klager, de afgelegde intelligentietest en de ingevulde vragenlijsten. Klager heeft dus inderdaad geen inzage gehad in het gehele rapport. Dat betekent verder dat klager geen gelegenheid heeft gehad om correcties aan te geven op mogelijk onjuiste gegevens in het rapport. In het rapport is niet aangetekend dat klager beklaagde toestemming heeft gegeven om slechts een gedeelte van het rapport ter inzage te krijgen. Integendeel is in het rapport vermeld dat klager “mondeling en deels schriftelijk van de onderzoeksresultaten op de hoogte (is) gesteld.” Beklaagde heeft ter zitting ook verklaard dat hij normaliter rapporten vanaf de diagnostische beschouwingen liet lezen. Het college wijst erop dat een betrokkene nu juist geen correcties kan aanbrengen op dergelijke beschouwingen. Kennelijk is sprake van een voor beklaagde toentertijd gebruikelijke werkwijze.

5.4

Op grond van wet- en regelgeving heeft klager recht op inzage in het conceptrapport en op correctie van feitelijke onjuistheden. Ten tijde van het psychologisch onderzoek omtrent de persoon van klager gold bovendien de Beroepscode voor psychologen 2007 van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) als leidraad voor professioneel handelen. Psychologen worden geacht zich aan deze code te houden. Het niet nakomen van de beroepscode kan leiden tot het oordeel dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De code kent voorschriften omtrent de rapportage die op verzoek van derden over een cliënt wordt uitgebracht. Artikel 3.2.16 van de Beroepscode schrijft voor dat de psycholoog de cliënt de gelegenheid tot inzage in het rapport biedt voordat de rapportage wordt uitgebracht. Artikel 3.2.18 van de Beroepscode schrijft voor dat de psycholoog gegevens in de rapportage corrigeert waarvan de cliënt aannemelijk maakt dat ze onjuist zijn. Dit geldt niet voor de bevindingen en conclusies, deze behoren tot de verantwoordelijkheid van de psycholoog.

5.5

De in 5.4 beschreven voorschriften geven verder inhoud aan het inzage- en correctierecht van klager dat van toepassing is op het rapport dat beklaagde heeft uitgebracht aan de officier van justitie. Doordat beklaagde, zoals is komen vast te staan, niet volledig inzage heeft gegeven in zijn rapportage en als gevolg daarvan klager evenmin in de gelegenheid heeft gesteld om correcties in het rapport voor te stellen, heeft beklaagde de genoemde voorschriften geschonden. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college zodoende niet voldaan aan de in 5.2 beschreven norm en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Klachtonderdeel a. is dus gegrond.

5.6

Met klachtonderdeel b. bestrijdt klager de resultaten van het onderzoek dat beklaagde heeft verricht en de inhoud van het rapport van beklaagde.

5.7

Het Centraal Tuchtcollege heeft de criteria geformuleerd waaraan rapportages van deskundigen moeten voldoen. Het college toetst in navolging van deze criteria ten volle of het onderzoek door beklaagde uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusies van de rapportage wordt beoordeeld of beklaagde in redelijkheid tot zijn conclusies heeft kunnen komen.

5.8

Het college stelt vast dat het rapport de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust, vermeldt. Het rapport geeft voorts blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de bevraagde personen. Beklaagde is verder gebleven binnen de grenzen van zijn deskundigheid als gezondheidszorgpsycholoog.

Naar het oordeel van het college heeft beklaagde het onderzoek vakkundig en zorgvuldig verricht. Gezegd kan worden dat beklaagde op grond van dit onderzoek in redelijkheid tot zijn conclusies en de beantwoording van de vraagstelling heeft kunnen komen.

Klachtonderdeel b. is ongegrond.

5.9

Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, zal het college beklaagde een maatregel opleggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college bij beslissing van

22 januari 2013 aan beklaagde de maatregel van een berisping heeft opgelegd voor het niet nakomen van dezelfde voorschriften van de Beroepscode voor psychologen. Beklaagde heeft kennelijk niet geleerd van de opgelegde maatregel, maar zijn gebruikelijke werkwijze voortgezet, totdat op enig moment later in de tijd – zo verklaarde hij ter zitting – het NIFP adviseerde het gehele rapport te laten lezen. Het college rekent dit beklaagde zwaar aan en kan en zal daarom niet volstaan met het nogmaals opleggen van een berisping. Daarbij komt dat beklaagde zich onvoldoende toetsbaar heeft opgesteld door zich te verschuilen achter het ontbreken van herinneringen aan deze zaak. Beklaagde heeft immers ter zitting erkend dat hij in E een dossier bezit maar heeft dit niet geraadpleegd ten behoeve van zijn verweer en heeft ook nagelaten dit dossier aan het college te zenden. Het verweer dat beklaagde wegens verblijf in het buitenland geen toegang had tot het dossier gaat niet op, omdat hij ten tijde van het indienen van zijn reactie op het verzoek om verweer in E verbleef. Het opleggen van de maatregel van ontzegging van het recht wederom te worden ingeschreven in het BIG-register (art. 48, vierde lid, Wet BIG) acht het college te zwaar voor het tuchtrechtelijk verwijt dat beklaagde thans wordt gemaakt. Het opleggen van de maatregel van schorsing gedurende een jaar acht het college in dit geval passend en geboden, waarbij de schorsing ingaat op het moment dat beklaagde weer wordt ingeschreven in het BIG-register. Het college houdt hierbij rekening met de verklaring van beklaagde ter zitting dat hij nu met andere dingen bezig is. De periode van een jaar kan beklaagde gebruiken om zich weer te bekwamen in de vaardigheden die nodig zijn voor het uitoefenen van zijn beroep.

  1. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart klachtonderdeel a. gegrond;
  • legt aan beklaagde de maatregel op van schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving als gezondheidszorgpsycholoog verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor één jaar, ingaande op de datum dat beklaagde wederom wordt ingeschreven in het BIG-register;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door W.J.B. Cornelissen, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,

L.P.T. Raijmakers en G.G.A. Schuitemaker en Th.A.M. Deenen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  • Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    - het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
    - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  • Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  • Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.