ECLI:NL:TGZRGRO:2021:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2020/27

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:28
Datum uitspraak: 01-10-2021
Datum publicatie: 01-10-2021
Zaaknummer(s): G2020/27
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen cosmetisch arts. Klaagster onderging in 2017 een liposuctiebehandeling, uitgevoerd door beklaagde. Klaagster is ontevreden over de behandeling en het resultaat. Zij verwijt beklaagde – samengevat – dat hij zich niet heeft gehouden aan diverse afspraken die voorafgaand aan de ingreep zijn gemaakt. Zo was een collega van beklaagde actief betrokken bij de ingreep volgens klaagster, terwijl ze had afgesproken dat alleen beklaagde de ingreep en het hechten mocht uitvoeren. Voorts verwijt klaagster beklaagde dat hij onvoldoende informatie over de behandeling heeft verstrekt, onvoldoende pijnstilling heeft gegeven, geen goede nazorg heeft verleend en klaagster geen inzage heeft verleend in het volledige medisch dossier. Het college is van oordeel dat de juistheid van de verwijten niet vast is komen te staan. De klacht wordt ongegrond verklaard.   

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing d.d. 1 oktober 2021 naar aanleiding van de op 15 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. S. Vermeulen,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , arts, destijds geregistreerd als radioloog, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.F. Mooibroek, advocaat te Utrecht,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 20 augustus 2021, waar beklaagde en zijn advocaat in persoon zijn verschenen. Klaagster was zonder gemachtigde via een digitale verbinding aanwezig ter zitting. De advocaat van beklaagde heeft gepleit aan de hand van een pleitnota die hij aan het college heeft overgelegd.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde was ten tijde van het hierna genoemde handelen BIG-geregistreerd als radioloog en nadien alleen nog als arts. Hij was en is werkzaam als cosmetisch arts in zijn eigen kliniek, E. Klaagster heeft zich in 2015 tot de kliniek gewend om een liposuctiebehandeling te ondergaan. Beklaagde heeft in oktober 2015 het eerste gesprek met klaagster gevoerd, waarbij er een echo van de buik werd gemaakt.

Op 13 december 2016, ruim een jaar later, vond het volgende gesprek met klaagster plaats. Ook nu werd er een echo van de buik gemaakt.

In juli 2017 ging klaagster akkoord met de offerte voor de ingreep. Overeengekomen was dat de ingreep, waarbij meerdere gebieden behandeld zouden worden, in twee fasen zou plaatsvinden. Op 26 juli 2017 heeft er nog een consult plaatsgevonden ter voorbereiding op de ingreep, waarbij opnieuw een echo van de buik is gemaakt.

Op 4 augustus 2017 vond de eerste ingreep plaats. Naast beklaagde waren daarbij twee assistenten aanwezig en een arts, F. Enige tijd na deze ingreep maakte klaagster haar onvrede over de ingreep en gang van zaken kenbaar bij de praktijk. Er is geen tweede ingreep uitgevoerd.  

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

3.1 Het standpunt – zakelijk weergegeven – van klaagster

Klaagster heeft zich in 2015 bij beklaagde gemeld voor liposuctie van haar buik en flanken. Vanwege een infectie was het pas in 2017 mogelijk om de ingreep te ondergaan. De behandeling zou in twee fasen worden uitgevoerd. Beklaagde vertelde klaagster dat de behandelingen vrijwel pijnloos zouden zijn omdat gebruik gemaakt zou worden van de WAL-techniek (Water assisted liposuctie). Klaagster vroeg toch om verdoving, omdat ze vrij gevoelig is voor pijn. Dat was akkoord. Beklaagde zei dat er zelfs gebruik gemaakt zou kunnen worden van een morfine-pufje als het nodig zou zijn.

Klaagster heeft tijdens het consult op 26 juli 2017 gezegd dat ze wilde dat alleen beklaagde de ingreep zou uitvoeren. Op dezelfde dag had klaagster ook nog een gesprek over de operatie met een huidtherapeut van de kliniek. Klaagster liet vastleggen in het medisch dossier dat de hechtingen alleen door beklaagde zouden mogen worden gezet en dat er minstens vijf hechtingen per incisie moesten worden geplaatst vanwege de kans op het ontstaan van een keloïd. Ook werd op klaagsters verzoek vastgelegd dat alleen beklaagde de ingreep, inclusief het plaatsen van hechtingen, mocht uitvoeren.

Op 4 augustus 2017 vond de ingreep plaats. Bij klaagster werd verdovingsvloeistof ingebracht, waardoor alles onder de huid verdoofd was maar de huid zelf niet. De ingreep begon met een laserverstrakking, die uitgevoerd werd door F. Klaagster riep dat deze behandeling erg veel pijn deed en dat ze niet wilde dat een ander dan beklaagde haar behandelde. Er werd niet op gereageerd. F maakte vervolgens een incisie in de onderbuik, wat later een lelijk litteken heeft opgeleverd. Beklaagde voerde het laatste deel van de behandeling uit. De verdoving raakte echter uitgewerkt. Klaagster vroeg om een morfinepufje, maar kreeg dit niet. Tegen de afspraken in zette F de hechtingen, waarbij er te weinig hechtingen werden geplaatst en niet alle incisies werden gehecht.    

Na de behandeling had klaagster erg veel pijn links in de onderbuik, op de plek waar F haar had behandeld. Beklaagde had gezegd dat de pijn na een aantal weken wel zou verminderen. Na afloop van de ingreep, toen ze in een soort uitslaapkamer lag waar ook ineens een andere patiënt liep, hoorde klaagster van een verpleegkundige dat die pijn normaal is na een liposuctie.

Drie jaar later, ten tijde van het indienen van deze klacht, heeft klaagster nog steeds veel last van de plek waar F haar heeft behandeld. De littekens zijn lelijk en het resultaat is asymmetrisch. 

De afgelopen jaren heeft klaagster haar klachten kenbaar gemaakt bij beklaagde en de praktijk. Het heeft veel moeite gekost om inzage in het – nog steeds niet volledige – medisch dossier te krijgen.

3.2 De klacht

Klaagster verwijt beklaagde:

  1. dat hij zonder haar toestemming een collega de behandeling heeft laten uitvoeren;
  2. dat het hechten van de wonden niet volgens afspraak heeft plaatsgevonden;
  3. dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt over de behandeling;
  4. dat hij geen pijnstilling in de vorm van een morfinepufje heeft gegeven, terwijl dat wel was afgesproken;
  5. dat hij geen goede nazorg heeft gegeven; 
  6. dat zijn dossiervorming onzorgvuldig is en;
  7. dat hij klaagster geen inzage in en afschrift van haar volledige dossier heeft gegeven.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

4.1

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – het volgende aan. Beklaagde heeft in 2015 en in 2016 een gesprek met klaagster gevoerd over het ondergaan van een liposuctiebehandeling. Beide keren heeft klaagster informatie over haar medische voorgeschiedenis gedeeld, is er een echo van de buik gemaakt en heeft beklaagde getracht een reëel beeld te schetsen van het mogelijke resultaat. In juli 2017 ging klaagster akkoord met de offerte en de voorgestelde behandeling. Ook heeft ze een ‘informed consent’-formulier getekend. Er heeft in juli nog een voorbereidend consult plaatsgevonden, waarna de ingreep op 4 augustus 2017 zonder complicaties werd verricht. Pas in december 2017 deed klaagster haar beklag over de aanwezigheid en inbreng van F tijdens de ingreep. Zij werd in contact gebracht met de klachtenfunctionaris. In augustus 2018 vond er een gesprek tussen klaagster en beklaagde plaats. Beklaagde gaf tijdens dit gesprek uitleg over de aanwezigheid van F, die geen actieve inbreng had gehad. Daarnaast bood beklaagde coulancehalve aan het litteken op de buik te verfraaien. Aangezien klaagster de tweede ingreep onder volledige anesthesie wilde laten plaatsvinden, verwees beklaagde haar daarvoor naar andere klinieken. Bij de kliniek van beklaagde vond liposuctie op dat moment alleen nog maar plaats onder plaatselijke verdoving. Het medisch dossier is op verzoek naar klaagster verzonden, waarna het retour kwam. Vervolgens is het medisch dossier in overleg met klaagster naar haar rechtsbijstandsverzekeraar verzonden.

4.2 Verweer ten aanzien van het eerste klachtonderdeel: zonder toestemming collega behandeling laten uitvoeren

Het is niet juist dat F de ingreep (mede) heeft uitgevoerd. Beklaagde heeft de ingreep uitgevoerd en F had daarbij geen actieve inbreng. F liep op die dag mee om te bezien of het tot een dienstverband kon komen. Dat klaagster beklaagde zaken aangaande de behandeling heeft horen uitleggen aan F, betekent niet dat F de behandeling uitvoerde. Beklaagde lichtte enkel toe wat hij zelf aan het doen was. Dat klaagster stelt dat zij kon zien dat F actief deelnam aan de ingreep is onjuist. Zij kan dit vanuit haar positie onmogelijk hebben gezien.  

4.3 Verweer ten aanzien van het tweede klachtonderdeel: het hechten is niet gebeurd volgens afspraak

Niet F, maar beklaagde heeft de hechtingen gezet. Dat over het hechten zou zijn afgesproken dat er vijf hechtingen per incisie zouden worden geplaatst, betwist beklaagde.

4.4 Verweer ten aanzien van het derde klachtonderdeel: onjuiste informatie verstrekt over de behandeling

Klaagster onderbouwt niet welke onjuiste informatie beklaagde zou hebben verstrekt. Hij wijst er in dit verband ook op dat klaagster een ‘informed consent’-formulier heeft ondertekend. Wat betreft het gesprek met de verpleegkundige na de ingreep geldt dat beklaagde daar niet bij betrokken is geweest.

4.5 Verweer ten aanzien van het vierde klachtonderdeel: geen morfinepufje ondanks afspraak

Beklaagde herkent zich niet in de door klaagster geschetste toezeggingen over pijnstilling. Klaagster is voor de ingreep juist uitgebreid geïnformeerd over het pijnstillingsbeleid binnen de kliniek. Vóór, tijdens en na de ingreep heeft klaagster ervoor getekend bekend te zijn met dat beleid.

4.6 Verweer ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel: onvoldoende nazorg

Dit klachtonderdeel is niet onderbouwd, waardoor beklaagde hier ook niet op kan reageren. Niettemin betwist beklaagde dat hij onvoldoende nazorg zou hebben verstrekt. 

4.7 Verweer ten aanzien van het zesde en zevende klachtonderdeel: onvolledige dossiervoering respectievelijk geen inzage in/afschrift van het volledige dossier

Ook op deze klachtonderdelen kan niet worden gereageerd, omdat de verwijten niet zijn onderbouwd.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er in algemene zin op dat het er bij het beoordelen van een tuchtklacht niet om gaat of het handelen waarop de klacht betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het beantwoorden van de vraag of de aangeklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard.

5.2 Eerste en tweede klachtonderdeel: zonder toestemming collega behandeling laten uitvoeren en niet hechten volgens afspraak

De eerste twee klachtonderdelen zullen gezamenlijk worden behandeld.

Allereerst de bijdrage van F aan de ingreep. Partijen zijn het hierover oneens. Klaagster stelt dat F een deel van de ingreep heeft uitgevoerd. Beklaagde stelt echter dat F slechts aanwezig was tijdens de ingreep en uitleg kreeg van beklaagde over de handelingen die beklaagde aan het verrichten was. Het college kan niet uitmaken wie van beiden gelijk heeft. Het operatieverslag vermeldt wel ‘suctie met F’ maar dat is onvoldoende voor de aanname dat F de handeling daadwerkelijk voor een deel heeft verricht. Nu het medisch dossier geen andere aanknopingspunten biedt voor de stelling van klaagster, kan deze niet worden gevolgd. Dit betekent niet dat aan het woord van beklaagde meer geloof gehecht wordt dan aan het woord van klaagster. Het is echter vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klagende partij op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet namelijk eerst worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college hier niet vaststellen. Het voorgaande geldt tevens voor het verwijt dat F de incisies zou hebben gehecht. Ook dit kan niet worden vastgesteld.  

Wat betreft het aantal hechtingen dat volgens afspraak geplaatst zou worden, geldt het volgende. De stelling van klaagster dat zij heeft afgesproken dat er vijf hechtingen per incisie zouden worden geplaatst, wordt betwist door beklaagde. Het bestaan van deze afspraak is ook niet vastgelegd in het medisch dossier. Klaagster stelt dat deze afspraak uit het medisch dossier zou zijn verwijderd. Dit is echter niet gebleken. Dit betekent dat het ervoor dient te worden gehouden dat deze afspraak niet is gemaakt. Het college voegt hier terzijde aan toe dat vijf hechtingen bij een kleine incisie als hier aan de orde ook niet nodig waren. Bij deze stand van zaken is het verwijt dat er niet volgens afspraak zou zijn gehecht ongegrond.

Een en ander maakt dat het eerste en tweede klachtonderdeel beide ongegrond zijn.

5.3 Derde en vierde klachtonderdeel: onjuiste informatie verstrekt over de behandeling en geen morfinepompje ondanks afspraak

Ook het derde en vierde klachtonderdeel lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Voor zover klaagster met het derde klachtonderdeel doelt op wat beklaagde over de te verwachten pijn zou hebben gezegd, geldt het volgende. Beklaagde bestrijdt de lezing van klaagster ten aanzien van wat er is gezegd. Het medisch dossier – dat op zichzelf niet gebrekkig is – wijst niet uit welke lezing de juiste is. Hier geldt dan hetzelfde als onder 5.2 uiteengezet is, namelijk dat het college niet kan vaststellen welke versie de juiste is. Dit verwijt kan daarom niet gegrond worden verklaard. Dat klaagster over andere zaken ten aanzien van de ingreep onjuist geïnformeerd zou zijn, heeft het college evenmin kunnen vaststellen.

Voor zover het hier gaat over de afspraken en/of informatie over de mogelijke pijnstilling tijdens de ingreep, geldt dat niet gebleken is dat er afspraken niet zijn nagekomen. Relevant in dit verband is het ‘informed consent’-formulier dat klaagster heeft ondertekend. Daarin is het pijnstillingsbeleid beschreven en staat vermeld dat in uitzonderlijke gevallen tijdens de ingreep Instanyl als extra pijnmedicatie in de vorm neusspray wordt gegeven. Dat klaagster hierover onjuist is ingelicht, valt moeilijk te rijmen met het feit dat zij dit formulier heeft ondertekend. Beklaagde heeft uiteengezet dat hij tijdens de ingreep pijnscores heeft uitgevraagd en dat die geen aanleiding gaven tot het geven van Instanyl. Wat klaagster hiertegenover heeft gesteld, wordt niet gesteund door het medisch dossier en is onvoldoende om het college tot de overtuiging te brengen dat er tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Het voorgaande betekent dat het derde en vierde klachtonderdeel ook beide ongegrond zijn.

5.4 Vijfde klachtonderdeel: onvoldoende nazorg

Klaagster heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Het college volstaat met de constatering dat uit het medisch dossier niet blijkt dat hiervan sprake is geweest. Dit maakt ook het vijfde klachtonderdeel ongegrond.

5.5 Zesde en zevende klachtonderdeel: onvolledige dossiervoering respectievelijk geen inzage in/afschrift van het volledige dossier

Deze beide klachtonderdelen worden gezamenlijk behandeld. Het college begrijpt dat beide verwijten voor een deel in elkaars verlengde liggen: omdat er volgens klaagster aanvankelijk geen operatieverslag zou zijn verstrekt aan haar, zou er sprake zijn van onvolledige dossiervoering én geen inzage in/afschrift van het volledige dossier. Het operatieverslag bevindt zich wel in het dossier dat het college heeft ontvangen van beklaagde en waarvan klaagster ook een kopie heeft gekregen. Dat klaagster op een eerder moment niet alle stukken zou hebben gekregen van beklaagde, is betwist en kan niet worden vastgesteld. Dat er andere stukken ontbreken in het medisch dossier is niet gebleken. En dat er gemaakte notities uit het medisch dossier zouden zijn verwijderd en/of het operatieverslag onvolledig is, wat klaagster ter zitting heeft gesteld, is voorts niet aangetoond. Dit betekent dat de verwijten van klaagster rondom de volledigheid van het (verstrekte) medisch dossier niet gegrond kunnen worden verklaard. De laatste twee klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond. 

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.

Aldus gegeven door A.L. Smit, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, S.C.J. van Hoof, P. Houpt en F. Krijnen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.