ECLI:NL:TGZRGRO:2021:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2020/08

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:27
Datum uitspraak: 17-09-2021
Datum publicatie: 17-09-2021
Zaaknummer(s): GP2020/08
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psycholoog. Nu vaststaat dat beklaagde niet persoonlijk betrokken is geweest bij het behandeltraject van klager en/of zijn dochter en niet is gebleken dat zij anderszins jegens klager heeft gehandeld in de hoedanigheid van GZ-psycholoog of dat behoorde te doen, vallen de aan haar verweten gedragingen niet onder de eerste of tweede tuchtnorm. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing in raadkamer d.d. 17 september 2021 naar aanleiding van de op 10 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , GZ-psycholoog, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: G. Schraa,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlage, binnengekomen op 10 augustus 2020;

- het aanvullende klaagschrift met bijlage, binnengekomen op 2 september 2020;

- het aanvullend klaagschrift met bijlagen, binnengekomen op 4 januari 2021;

- de brief van klager, binnengekomen op 10 februari 2021;

- het verweerschrift met bijlagen, binnengekomen op 8 april 2021.

Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om tijdens een mondeling vooronderzoek te worden gehoord.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft een relatie gehad met E (hierna: de moeder). Uit deze relatie is op 5 januari 2016 dochter F (hierna: de dochter) geboren. De moeder heeft het gezag over de dochter. Eind juli 2018 is de relatie tussen klager en de moeder verbroken. Sindsdien verblijft de dochter bij de moeder. In het kader van de omgang van klager met de dochter is aanvankelijk door de Rechtbank Noord-Nederland bij beschikking van

19 december 2018 verwezen naar het traject ouderschapsmediation en omgangscoaching bij het H. Hier heeft op 18 januari 2019 één gesprek plaatsgevonden. Op 29 januari 2019 is het traject weer stopgezet. 

Op basis van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming heeft de Rechtbank Noord-Nederland vervolgens bij vonnis van 23 oktober 2019 besloten tot eenmaal in de veertien dagen begeleide omgang tussen klager en de dochter. Hierna hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen klager en de moeder bij het H. Ook hebben er tussen 13 november 2019 en 20 juli 2020 meerdere begeleide bezoeken plaatsgevonden. Op 26 oktober 2020 is de hulpverlening vanuit het H afgesloten.

Beklaagde is sinds 2009 werkzaam bij Jeugdhulp G. Het H is onderdeel van Jeugdhulp G. Sinds 15 juli 2016 is beklaagde BIG-geregistreerd GZ-psycholoog. Nadat zij als regiebehandelaar bij het H heeft gewerkt, is zij sinds medio november 2019 werkzaam in de functie van manager behandelzaken bij het H.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde – samengevat – dat zij:

-      heeft nagelaten te handelen zoals zij volgens de NIP ethische beroepscode voor psychologen had moeten doen en daarmee onprofessioneel heeft gehandeld;

-      daardoor heeft bijgedragen aan het voortbestaan van een situatie waarin klager en zijn dochter ernstige psychische schade hebben opgelopen;

-      terwijl het H een goede omgang tussen ouder en kind beoogt te bewerkstelligen, door haar handelen het tegendeel heeft bereikt.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich primair op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk is. Subsidiair meent zij dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Voordat aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan worden toegekomen, moet eerst beoordeeld worden of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. In dat kader wordt het volgende overwogen.

5.2     

Vaststaat dat er geen sprake is geweest van een behandelrelatie tussen beklaagde en klager en/of zijn dochter; beklaagde is nooit concreet betrokken geweest bij het omgangstraject van klager en zijn dochter. Het handelen dat klager aan beklaagde verwijt, ziet naar het oordeel van het tuchtcollege dan ook niet op enig persoonlijk handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten jegens degene met betrekking tot wiens gezondheidstoestand bijstand wordt verleend en/of ingeroepen. Om die reden kan het handelen van beklaagde niet getoetst worden aan de eerste tuchtnorm, zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, sub a, van de Wet BIG.

5.3    

De vraag is vervolgens of de verweten gedragingen onder de tweede tuchtnorm vallen, zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, sub b, van de Wet BIG. Onder de tweede tuchtnorm dient een beroepsbeoefenaar zich – ook buiten een directe behandelrelatie – te gedragen zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Voor ontvankelijkheid van een klacht op basis van de tweede tuchtnorm is volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk dat het verweten handelen of nalaten voldoende weerslag heeft (of kan hebben) op de individuele gezondheidszorg en dient het handelen van beklaagde niet los te kunnen worden gezien van zijn hoedanigheid van beroepsbeoefenaar, in dit geval GZ-psycholoog.

Het college is van oordeel dat – nu de klacht geen betrekking heeft op enig persoonlijk handelen van beklaagde – er alleen al hierdoor ook geen sprake kan zijn van handelen dat weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Zoals eerder vastgesteld, is beklaagde niet betrokken geweest bij het traject van klager en de moeder. Klager lijkt echter te menen dat beklaagde in haar hoedanigheid van manager behandelzaken, nu zij tevens GZ-psycholoog is, persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle behandelingen die binnen H plaatsvinden. Dit is niet het geval. Het enkele feit dat beklaagde GZ-psycholoog is en als manager behandelzaken bij het H werkzaam was toen klager en moeder daar een traject volgden, maakt haar niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor wat zich binnen dat traject heeft afgespeeld. Dat zou in strijd komen met het vereiste in het tuchtrecht dat een BIG-geregistreerde alleen kan worden aangesproken voor handelingen waarvan hem eventueel persoonlijk een verwijt te maken valt. Dat van dit laatste sprake is, is niet door klager aangetoond en kan evenmin op andere wijze worden vastgesteld door het college.

5.4    

Nu vaststaat dat beklaagde niet persoonlijk betrokken is geweest bij het traject van klager en niet is gebleken dat zij anderszins jegens klager heeft gehandeld in de hoedanigheid van GZ-psycholoog of dat behoorde te doen, kan klager niet worden ontvangen in zijn klacht jegens haar.

5.5

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, Th.A.M. Deenen en G.F.E.C. van Linden van den Heuvell, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.