ECLI:NL:TGZRGRO:2021:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen VP2020/05

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:25
Datum uitspraak: 07-09-2021
Datum publicatie: 07-09-2021
Zaaknummer(s): VP2020/05
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen ambulant verpleegkundige GGZ. Klaagster is in maart 2019 in behandeling gekomen bij de instelling waar beklaagde werkzaam is. Vanaf dat moment is beklaagde, als onderdeel van een team hulpverleners, in de hoedanigheid van casemanager betrokken bij de behandeling van klaagster. Vanuit die rol heeft zij maandelijks (meerdere) gesprekken met klaagster gehad. In juli 2020 is klaagster in behandeling gekomen bij een ander team, waarna beklaagde geen betrokkenheid meer heeft gehad bij de behandeling van klaagster. Klaagster voelt zich in de steek gelaten door beklaagde qua zorg en begeleiding. Volgens haar heeft beklaagde minimale zorg verleend en gingen de gesprekken vaak over zeden of intimiteit. Ook heeft zij aangevoerd dat zij haar medicatie te laat kreeg. Uit de rapportages in het elektronisch patiëntendossier blijkt dat beklaagde in de periode dat zij bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest regelmatig bij klaagster op bezoek is geweest en gesprekken met klaagster heeft gehad, zowel in persoon als telefonisch. Beklaagde heeft geen afspraken afgezegd en heeft gereageerd op voicemail- en appberichten van klaagster. Uit de rapportages kan niet worden afgeleid dat klaagster niet tevreden was over de wijze waarop/frequentie waarmee zij door beklaagde werd begeleid en evenmin dat beklaagde haar in de steek zou hebben gelaten of enkel minimale zorg zou hebben geleverd. Ook kan niet uit de stukken worden afgeleid dat beklaagde tijdens de gesprekken met klaagster voornamelijk zou hebben gesproken over zeden/intimiteiten. Daarnaast is het college niet gebleken dat medicatie te laat is verstrekt of dat beklaagde ten aanzien van de medicatie een verwijt te maken is. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing in raadkamer d.d. 7 september 2021 naar aanleiding van de op 7 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door C. Grondsma,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde is GGZ ambulant verpleegkundige II, werkzaam voor het team FACT+ B van GGZ-D. Klaagster is in maart 2019 onder behandeling gekomen bij het FACT in B. Vanaf dat moment is beklaagde, als onderdeel van een team hulpverleners, in de hoedanigheid van casemanager betrokken bij de behandeling van klaagster. Vanuit die rol heeft zij maandelijks (meerdere) gesprekken met klaagster gehad.

In mei 2020 heeft klaagster aangegeven geen contact meer te willen met beklaagde. Klaagster wilde graag een mannelijke casemanager. Omdat er op dat moment geen aanbod van mannelijke casemanagers was, is gezorgd voor een tussenoplossing, waarbij klaagster meerdere malen is bezocht door collega-casemanagers. In juli 2020 is klaagster onder behandeling gekomen bij het zogenaamde ACT-team. Daarna heeft beklaagde geen betrokkenheid meer gehad bij de behandeling van klaagster.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klaagster voelt zich in de steek gelaten door beklaagde qua zorg en begeleiding. Volgens haar heeft beklaagde minimale zorg verleend en gingen de gesprekken vaak over zeden of intimiteit. Klaagster kreeg haar medicatie te laat.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft de klacht bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder nader ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij het verweerschrift van beklaagde zijn het behandelplan en de rapportages uit het elektronisch patiëntendossier gevoegd over de periode van 11 maart 2019 tot en met

14 juli 2020, zijnde de periode waarin beklaagde bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest.

Uit de rapportages blijkt dat beklaagde in genoemde periode regelmatig bij klaagster op bezoek is geweest en gesprekken met klaagster heeft gehad, zowel in persoon als telefonisch.

Uit de rapportages kan niet worden afgeleid dat klaagster niet tevreden was over de wijze waarop/frequentie waarmee zij door beklaagde werd begeleid en evenmin dat beklaagde haar in de steek zou hebben gelaten of enkel minimale zorg zou hebben geleverd. Het college acht in dit verband onder meer de volgende notities van beklaagde over haar contacten met klaagster van belang.

3 mei 2019: “(…) Vindt het voorlopig veilig en vertrouwd om wekelijkse afspraken te maken. Dit gehonoreerd.”

24 mei 2019: “(…) Benoemd dat ze altijd contact op mag nemen voor ondersteuning na stressvolle gebeurtenissen.”

21 juni 2019:

“HB No show. Mevr. geappt. Belde even later dat ze nog post aan het bezorgen was en dat we elkaar rond 1600uur bij de kerk in E konden ontmoeten. Dit niet gehonoreerd. Was ook niet echt nodig aldus mw. Had contact gehad met F en alles gaat goed.”

9 augustus 2019:

“Appt afspraak van vandaag af, heeft het te druk met werk.”

27 september 2019:

“Ervaart het wekelijks contact als erg prettig en veilig.”

19 februari 2020:

“(…) Cl. liet per telefoon weten niets te menen van het “in de steek gelaten voelen” door o.g. Zegt zelf vaak wekelijkse afspraken af doordat ze moet werken.”

Beklaagde heeft geen afspraken afgezegd en heeft gereageerd op voicemail- en appberichten van klaagster. Door klaagster zelf zijn wel meerdere afspraken afgezegd.

Klaagster heeft bij haar klaagschrift stukken gevoegd van de klachtencommissie van de GGZ-D. Uit deze stukken volgt geen ander beeld van de contacten tussen beklaagde en klaagster dan het beeld dat uit de notities volgt. Het college heeft dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van de notities te twijfelen.

Wel blijkt dat klaagster in mei 2020 meermalen de wens heeft geuit om een andere casemanager te krijgen. Voor zover echter uit het dossier kan worden afgeleid, was die wens ingegeven door het feit dat klaagster liever een mannelijke casemanager wilde en niet zozeer door specifiek handelen/nalaten van beklaagde. Beklaagde heeft hierover op respectievelijk 14 mei 2020 en 22 mei 2020 het volgende genoteerd:

“Vraag haar wat we voor haar kunnen betekenen en stel voor omdat ze ook geen beltegoed meer heeft een bericht te doen aan G van het gebiedsteam om contact met haar op te nemen om bewindvoering weer te gaan opstarten. Gaat in 1e instantie dankbaar akkoord maar begint vervolgens verwijten te maken naar GGZ en vooral naar o.g. dat ze niets heeft met een vrouwelijke begeleidster, komt volgens haar door het slechte contact met haar moeder. Zegt dat het niet persoonlijk bedoeld is, maar dat het contact met collega H veel beter was en ze wil hem terug. Als ik uitleg dat H geen ruimte meer heeft in zijn caseload eist ze een andere mannelijke begeleider.”

“Voicemailbericht van mevr. waarin ze nadrukkelijk aangeeft o.g. niet meer te accepteren als begeleidster. Geeft aan dat dit niet persoonlijk is maar dat ze absoluut niet met vrouwen overweg kan. Eist een mannelijke CM.”

Vervolgens is deze wens van klaagster ook serieus genomen, aangezien daadwerkelijk de mogelijkheden zijn onderzocht om haar over te dragen aan een mannelijke casemanager.

Dat door beklaagde tijdens de gesprekken met klaagster voornamelijk zou zijn gesproken   over zeden/intimiteiten, zoals door klaagster is gesteld, kan uit de gemaakte notities niet worden afgeleid. Volgens de notities hebben beklaagde en klaagster over allerlei zaken gesproken, afhankelijk van wat er op dat moment speelde. Omdat klaagster deze stelling verder ook niet heeft onderbouwd met stukken, heeft het college geen aanknopingspunten haar hierin te volgen.

Klaagster heeft het klachtonderdeel dat zij haar medicatie te laat kreeg, verder niet onderbouwd. Het college is niet gebleken dat medicatie te laat is verstrekt of dat beklaagde ten aanzien van de medicatie een verwijt te maken is. Ook in zoverre is de klacht ongegrond.

Concluderend kan niet worden vastgesteld dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter, L.H. Kruze en J. Tiersma, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.