ECLI:NL:TGZRGRO:2021:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2019/107

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:23
Datum uitspraak: 24-08-2021
Datum publicatie: 24-08-2021
Zaaknummer(s): G2019/107
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen plastisch chirurg. Klaagster heeft zich tot de kliniek waar beklaagde werkt, gewend voor een borstprothesewissel en een borstlift. Deze operatie is niet doorgegaan, omdat tijdens het preoperatieve gesprek met een anesthesieverpleegkundige bleek dat klaagster lithium gebruikt. Dit is een contra-indicatie voor een ingreep binnen de kliniek. Klaagster is vervolgens verwezen naar een ziekenhuis, alwaar de operatie pas veel later kon plaatsvinden dan in de kliniek was gepland. Klaagster verwijt beklaagde dat hij 1) een operatie plande zonder naar haar medicatiegebruik te vragen, 2) de afdeling anesthesie niet had geïnformeerd over de ontvangen medicijnlijst en 3) geen aanvraag tot vergoeding van de ingreep had ingediend bij de verzekeraar. Het college is van oordeel dat de drie verwijten alle onterecht zijn. De klacht is kennelijk ongegrond.

Rep.nr. G2019/107

24 augustus 2021

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing in raadkamer op de klacht van:

a,

klaagster,

wonende te B,

gemachtigde: mr. J. Nijenhuis,

tegen

C,

werkzaam als plastisch chirurg te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. L. Beij.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift van 25 september 2019 met bijlagen, ingekomen op 30 september 2019;

- het aanvullend klaagschrift van 10 november 2019, ingekomen op 12 november 2019;

- het verweerschrift van 6 maart 2020 met bijlagen, ingekomen op 11 maart 2020;

- het medisch dossier;

- het proces-verbaal van het op 3 september 2020 gehouden mondeling vooronderzoek onder leiding van J. Wiersma-Veenhoven, secretaris van het college.

De klacht is behandeld in raadkamer.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

Klaagster – geboren op 3 april 1957 – heeft zich gewend tot beklaagde met de wens tot een borstprothesewissel, alsmede een borstlift. Beklaagde is sinds november 2003 werkzaam als plastisch chirurg bij E (hierna: de kliniek). Op 26 maart 2018 heeft het eerste consult tussen klaagster en beklaagde plaatsgevonden. Uit het medisch dossier volgt, dat beklaagde een algemene anamnese heeft afgenomen en een lichamelijk onderzoek heeft verricht. Tevens volgt uit de anamnese het medicatiegebruik van klaagster, te weten lithium en levothyroxine.

De door beklaagde gestelde diagnose behelst de wens van klaagster tot verwijdering van de borstimplantaten en de voorgestelde behandeling betrof een borstlift. De behandeling zou onder algehele anesthesie plaatsvinden. Het medisch dossier vermeldt dat de voorgestelde behandeling, alsmede de alternatieven, resultaten en complicaties, met klaagster zijn besproken. Klaagster heeft aangegeven akkoord te zijn met de voorgestelde behandeling en heeft bevestigend geantwoord op de vraag of zij de besproken informatie heeft begrepen.

Op 15 april 2018 heeft klaagster een gezondheidsverklaring en een medicijnlijst naar de kliniek verzonden.

Op 2 mei 2018 heeft beklaagde klager weer gezien. Vanwege het feit dat goedkeuring tot vergoeding was verkregen voor de verwijdering van de borstimplantaten door de zorgverzekeraar maar niet voor de borstlift, heeft beklaagde de zorgverzekeraar nogmaals verzocht een machtiging af te geven voor de vergoeding hiervan. Beklaagde heeft klaagster hierna niet meer gezien.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

1. beklaagde zou ten onrechte niet hebben gevraagd naar het medicijngebruik van klaagster, maar wel een datum voor de operatie hebben vastgesteld;

2. beklaagde zou de afdeling anesthesie niet hebben geïnformeerd over de ontvangen medicijnlijst;

3. beklaagde zou niet de aanvraag tot vergoeding bij de verzekering hebben ingediend zoals afgesproken was.

4. Het verweer

Beklaagde voert aan – zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift – dat de tegen hem ingediende klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Klachtonderdeel 1

Ten aanzien van klachtonderdeel 1. oordeelt het college dat beklaagde ten tijde van het consult op 26 maart 2018 wel degelijk navraag heeft gedaan naar het medicijngebruik van klaagster. Het medisch dossier geeft blijk van het feit dat klaagster gebruik maakte van psychofarmaca en medicatie voor de schildklier. Nu de medicatiegeschiedenis van klaagster nadrukkelijk uit het medisch dossier volgt en besproken is tijdens het consult van 26 maart 2018 concludeert het college dat beklaagde naar het medicijngebruik van klaagster heeft gevraagd.

Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat beklaagde een datum voor de operatie zou hebben vastgesteld, is het college niet in staat de feiten vast te stellen. Het is vaste tuchtrechtspraak dat in gevallen als de onderhavige, waarbij de lezingen van partijen uiteen lopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, het verwijt van klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat het voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Nu het college niet is staat is de feiten vast te stellen, verklaart het college het klachtonderdeel ongegrond.

5.2 Klachtonderdeel 2

Het college oordeelt met betrekking tot klachtonderdeel 2. als volgt. Op 15 april 2018 heeft klaagster een gezondheidsverklaring en een medicijnlijst verzonden aan de kliniek. Beklaagde heeft klaagster slechts gezien tijdens de consulten op 26 maart 2018 en 2 mei 2018. Bij het verdere begeleidingstraject was beklaagde niet betrokken, nu klaagster onder begeleiding stond van de consulente van de kliniek. De gezondheidsverklaring en de medicijnlijst, bestemd voor de afdeling anesthesie, zijn ontvangen door de kliniek onder coördinatie van de consulente. Het was dan ook niet de verantwoordelijkheid van beklaagde, na ontvangst van de gezondheidsverklaring en de medicijnlijst door de kliniek, de afdeling anesthesie daaromtrent te informeren. Derhalve oordeelt het college dat dit beklaagde niet kan worden verweten en verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

5.3 Klachtonderdeel 3

Betreffende klachtonderdeel 3. is het college van oordeel dat is beklaagde – gelet op het medisch dossier – wel een verzoek heeft gedaan bij de zorgverzekeraar teneinde een machtiging af te geven voor de vergoeding van de borstliftoperatie. Normaliter komt een dergelijke operatie niet voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking. Desondanks heeft beklaagde alsnog een verzoek ingediend bij de zorgverzekeraar. Derhalve heeft beklaagde voldaan aan het verzoek van klaagster. Het klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

6. Slotsom

Het college beslist als volgt.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door:

P.A.H. Lemaire, voorzitter;

R.A. Christiano, lid-beroepsgenoot;

R.L. Diercks, lid-beroepsgenoot;

bijgestaan door V.R. Knopper, secretaris,

en op 19 augustus 2021 ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b. Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.