ECLI:NL:TGZRGRO:2021:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen vp2020/02
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2021:21 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-08-2021 |
Datum publicatie: | 13-08-2021 |
Zaaknummer(s): | vp2020/02 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige. De klacht gaat vooral over de behandeling van de moeder van klaagster. Klaagster is echter niet gemachtigd door haar moeder om namens haar een klacht in te dienen. Klaagster kan daarom niet worden ontvangen in dat gedeelte van de klacht. Klaagster klaagt daarnaast ook over hoe de verpleegkundige zich zou hebben gedragen ten opzichte van klaagster zelf, als naaste van haar moeder. Het gaat hier om verwijten die niet vast zijn komen te staan of om handelen dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dit laatste gedeelte van de klacht is daarom kennelijk ongegrond. Klaagster is dus gedeeltelijk niet-ontvankelijk in haar klacht en de rest van de klacht wordt kennelijk ongegrond verklaard. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN
Beslissing in raadkamer d.d. 13 augustus 2021 naar aanleiding van de op 4 augustus
2020 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen ingekomen
klacht van
A , te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te D,
bijgestaan door mr. S. Veenstra,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met bijlagen;
- een brief van de secretaris, gericht aan klaagster, van 9 september 2020;
- een aanvulling op het klaagschrift, met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek.
Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
2.1
Beklaagde is als wijkverpleegkundige werkzaam bij E.
2.2
F, de moeder van klaagster (hierna: moeder), werd op 19 mei 2020 opgenomen in woonzorgcentrum G, onderdeel van E. Moeder had een ELV-indicatie (eerstelijns verblijfindicatie). Dit betreft een medisch noodzakelijk kortdurend verblijf van minimaal 24 uur en maximaal drie maanden. Het einddoel is dat de cliënt na verblijf weer terug kan keren naar huis. Beklaagde had hierbij een coördinerende rol.
2.2
Klaagster heeft geen contact meer met haar moeder.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat zij:
1. in samenwerking met andere familieleden moeder tegen klaagster heeft opzet, waardoor moeder geen contact meer met klaagster wil;
2. klaagster als eerste contactpersoon heeft genegeerd;
3. onvoldoende informatie verstrekt over de behandeling van haar moeder;
4. haar beroepsgeheim heeft geschonden;
5. zich niet heeft gehouden aan het kwaliteitsbeleid van de instelling;
6. zich bemoeit met familiaire kwesties, waardoor de problemen toenemen;
7. onderonsjes heeft met familieleden met wie klaagster een conflict heeft;
8. ondeskundig en onprofessioneel handelt.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan.
Beklaagde was betrokken bij het verblijf van moeder in G. Net als bij andere cliënten heeft beklaagde alleen contact met de contactpersoon indien dat gewenst en/of noodzakelijk is. Indien een cliënt zelf de regie kan voeren, heeft beklaagde in principe geen contact met de contactpersoon. Een broer van klaagster was bekend als eerste contactpersoon ten aanzien van moeder. Op 18 mei 2020 had deze broer van klaagster verzocht klaagster als eerste contactpersoon te registreren, wat ook gebeurde. Op
20 mei 2020 bezocht beklaagde moeder voor het eerst om een en ander door te nemen met haar. Moeder was zowel tijdens haar verblijf in het wooncentrum als daarna wilsbekwaam.
Op 15 juni 2020 ontving beklaagde bericht dat klaagster voor haar had gebeld en graag teruggebeld wilde worden. Conform het beleid binnen E zocht beklaagde eerst contact met haar wilsbekwame cliënt. Moeder vertelde nog voordat zij wist van het terugbelverzoek over wat er speelde binnen de familie en dat ze onder andere vond dat klaagster zich te veel met haar bemoeide. Toen moeder hoorde over het terugbelverzoek zei ze zeer duidelijk dat zij het beklaagde niet toestond klaagster terug te bellen. Beklaagde heeft dit gerespecteerd. Toen moeder ontdekte dat klaagster als eerste contactpersoon geregistreerd stond, zei ze dit niet langer te willen. Moeder vroeg beklaagde haar zoon te bellen, die inmiddels als tweede contactpersoon geregistreerd stond, zodat hij met een andere dochter van haar kon overleggen over wie de contactpersonen zouden zijn. De andere dochter stemde ermee in om contactpersoon te zijn en werd als zodanig geregistreerd. Beklaagde werd op 16 juni 2020 over het voorgaande gebeld door klaagster. Beklaagde legde uit dat de wijziging van de contactpersonen op verzoek van moeder had plaatsgevonden. Klaagster vroeg of zij niet toch ook eerste contactpersoon kon blijven. Toen beklaagde deze vraag ontkennend beantwoordde, zei klaagster dat ze het hier niet mee eens was en een klacht wilde indienen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1 Ontvankelijkheid
Vooropgesteld dient te worden dat er enerzijds tussen beklaagde en klaagster geen behandelrelatie geldt. Anderzijds is klaagster niet gemachtigd door moeder om een klacht namens haar in te dienen. Dit betekent dat klaagster alleen ontvangen kan worden in haar klacht voor zover deze betrekking heeft op het handelen van beklaagde als ‘professional’ jegens klaagster als naaste betrekking van moeder. Dat geldt naar het oordeel van het college alleen voor de eerste twee klachtonderdelen. De klachtonderdelen 3 tot en met 7 hebben geen betrekking op zaken ten aanzien waarvan klaagster een klachtrecht toekomt. En uit het niet nader onderbouwde klachtonderdeel 8 blijkt evenmin dat het zaken betreft waarover klaagster kan klagen. Voor zover dit klachtonderdeel ook betrekking heeft op de eerste twee verwijten, wordt dit verwijt in het kader van die klachtenonderdelen behandeld.
Het voorgaande betekent dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van de klachtonderdelen 3 tot en met 8.
5.2 Eerste klachtonderdeel: mede schuldig aan breuk tussen klaagster en moeder
Klaagster stelt dat de breuk tussen haar en haar moeder (mede) het gevolg zou zijn door de bemoeienissen van beklaagde. Beklaagde heeft deze stelling weersproken. Uit het dossier blijkt de juistheid van de stelling evenmin. Dat beklaagde zich binnen de behandelrelatie met moeder schuldig zou hebben gemaakt aan klachtwaardige bemoeienissen waardoor moeder geen contact meer met klaagster wil, is daarmee niet vastgesteld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
5.3 Tweede klachtonderdeel: negeren van klaagster als eerste contactpersoon
Dit klachtonderdeel kan alleen betrekking hebben op het terugbelverzoek van 15 juni 2020. Beklaagde heeft toegelicht dat zij geen contact heeft gezocht met klaagster, omdat moeder wilsbekwaam was en dat uitdrukkelijk niet toestond. Ook wilde moeder niet dat klaagster nog langer contactpersoon zou zijn. Klaagster werd vervolgens door haar zus vervangen als contactpersoon. Deze gang van zaken stuit niet op bedenkingen bij het college. Beklaagde heeft juist zorgvuldig gehandeld door niet zonder instemming van moeder klaagster terug te bellen. Er was immers geen sprake van een dringende situatie die daar aanleiding toe gaf. Dat klaagster zich niet kan vinden in het voorgaande doet hier niet aan af. Dit betekent dat ook het tweede klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
5.4
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart:
- klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen 3 tot en met 8;
- de klachtonderdelen 1 en 2 kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter; L.H. Kruze, J. Tiersma, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.