ECLI:NL:TGZRGRO:2021:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2019/14

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2021:1
Datum uitspraak: 02-02-2021
Datum publicatie: 02-02-2021
Zaaknummer(s): GP2019/14
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:

Rep.nr. GP2019/14

02 februari 2021

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Beslissing in raadkamer op de klacht van:

A,

klaagster,

wonende te B,

tegen

C,

werkzaam als gz-psycholoog te D,

beklaagde,

bijgestaan door mr. C.E. Albers.

1. Verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met bijlagen van 1 oktober 2019, ingekomen op 8 oktober 2019;

- het verweerschrift van 11 februari 2020 met bijlagen, ingekomen op 12 februari 2020;

-het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek dat is gehouden op 15 september 2020 onder leiding van J.R. Hurenkamp, secretaris van het college.

De klacht is behandeld in raadkamer.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klaagster is in september 2017 door haar huisarts verwezen naar de E voor revalidatie. Door de revalidatiearts is een multidisciplinaire revalidatiebehandeling ingezet.

2.2.

Op 20 oktober 2017 is klaagster in het kader van het multidisciplinair traject voor het eerst gezien door beklaagde voor een intakegesprek. Tijdens dit gesprek was klaagster in paniek en is besloten het gesprek te beëindigen en op een later tijdstip voort te zetten.

2.3.

Het tweede consult vond plaats op 16 november 2017. Beklaagde wilde tijdens dit consult de EMDR-therapie aan klaagster uitleggen.

2.4.

Klaagster werd onrustig toen ze de EMDR-kit, bestaande uit een kastje om de lichtbalk en tril-eitjes mee te kunnen bedienen zag liggen op tafel. Beklaagde heeft hierop de trileitjes in de handen van klaagster gelegd. Dit wekte een schrikactie op bij klaagster. Klaagster heeft het consult vervolgens schreeuwend verlaten.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

Klaagster verwijt beklaagde dat zij:

- klaagster onaangekondigd heeft behandeld met EMDR-trilsensoren zonder dat klaagster daarvoor toestemming had gegeven;

- klaagster niet heeft gewaarschuwd voor de kans op lichamelijk en geestelijk letsel bij de behandeling met EMDR-trilsensoren.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

4.1

Beklaagde stelt dat klaagster niet is behandeld met EMDR-trilsensoren. Het consult op 16 november 2017 betrof enkel en alleen (het begin van) een uitleg en demonstratie van EMDR-therapie. Klaagster was erg onrustig toen ze de EMDR-kit op tafel zag liggen. Om de onrust bij klaagster weg te nemen wilde beklaagde haar laten ervaren dat de trillingen erg meevallen. Hierop heeft beklaagde ter demonstratie twee licht trillende voorwerpen (tril-eitjes) enkele seconden in de handen van klaagster gelegd. Van behandeling met elektriciteit en stroomstoten is op geen enkele wijze sprake geweest.

4.2.

Van daadwerkelijk behandelen en het daarvoor vereiste verkrijgen van ‘informed consent’ was in dit stadium nog geen sprake, omdat nog sprake was van informeren. Deze fase is nooit afgerond omdat klaagster dat niet wilde. De behandeling heeft de fase van ‘consent’ en een daadwekelijke aanvang met EMDR nooit bereikt.

4.3.

Beklaagde heeft gehandeld in overeenstemming met het EMDR-protocol. In dit protocol staat dat alles vooraf (voor aanvang van de EMDR therapie) klaar moet liggen en moet zijn gedemonstreerd. Beklaagde heeft hier gehoor aan gegeven door juist al in een voorafgaand consult de therapie uit te leggen en de hulpmiddelen te demonstreren en pas in een volgend consult met de EMDR-sessie te beginnen.

4.4.

Er bestaat geen verband tussen het door klaagster gestelde lichamelijke en geestelijk letsel en het eenmalige, slechts enkele seconden durende, vasthouden van de trileitjes door klaagster.

4.5.

Beklaagde heeft meerdere malen geprobeerd aan klaagster uit te leggen dat ze niet is behandeld met stroomstoten of elektriciteit, maar klaagster blijft volharden in haar standpunt.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk en bekwame beroepsbeoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

5.2

Het college is op grond van de stukken van oordeel dat beklaagde op geen enkele wijze onzorgvuldig ten opzichte van klaagster heeft gehandeld. Integendeel, beklaagde heeft in overeenstemming gehandeld met het EMDR-protocol door klaagster voorafgaand aan de therapie uitleg en een demonstratie te geven. Beklaagde heeft geprobeerd klaagster gerust te stellen door haar de trileieren even te laten vasthouden. Van een daadwerkelijke EMDR-behandeling is aldus geen sprake geweest. In deze zin bestaat er dan ook geen verplichting klaagster te informeren over eventueel geestelijk of lichamelijk letsel zoals klaagster stelt. De trilsensoren leiden niet tot lichamelijke schade, dus het is onaannemelijk dat klaagster hierdoor letsel heeft opgelopen. Klaagster heeft deze bovendien slechts enkele seconden vastgehad. Het college heeft ook in de (overige) stukken geen aanwijzingen gevonden voor enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerster. In het bijzonder zijn er geen aanwijzingen gebleken dat beklaagde klaagster iets anders dan trileieren in handen heeft gegeven.

Derhalve is de klacht in al haar klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

6. Slotsom

Het college beslist als volgt.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door:

P.A.H. Lemaire, voorzitter;

G.G.A. Schuitemaker, lid-beroepsgenoot;

G.F.E.C. van Linden van den Heuvell, lid-beroepsgenoot;

bijgestaan door H.D. de Groot, secretaris,

En op 2 februari 2021 ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

b. Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

c. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

d. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.