ECLI:NL:TGZREIN:2021:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/3179

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:76
Datum uitspraak: 08-12-2021
Datum publicatie: 08-12-2021
Zaaknummer(s): E2021/3179
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Voormalig werkgever verwijt verpleegkundige dat hij zich (seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen ten opzichte van twee cliënten en zich niet toetsbaar heeft opgesteld. Daarmee heeft de verpleegkundige niet de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen. Grensoverschrijdend gedrag staat vast en verpleegkundige heeft zich niet toetsbaar opgesteld. Alle klachtonderdelen gegrond. Doorhaling. Voorlopige voorziening: schorsing van de inschrijving. Publicatie. Kostenveroordeling.  

Uitspraak: 8 december 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de klacht van:

[X]

gevestigd te [Y]

klager

gemachtigde mr. M. Schlimbach te Amsterdam

tegen:

[Z]

verpleegkundige

destijds werkzaam te [Y]

verweerder

gemachtigde mr. M.C. Noordergraaf te Veenendaal

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift, ingediend namens klager door [C], ontvangen op

27 juli 2021;

  • het verweerschrift, ontvangen op 17 september 2021.

1.2       Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is op de openbare zitting van 27 oktober 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig, klager vertegenwoordigd door [naam], manager [afdeling], en beiden

bijgestaan door hun gemachtigden. Beiden hebben hun standpunten toegelicht, de gemachtigde van klager aan de hand van pleitaantekeningen die aan het procesdossier zijn toegevoegd.

  1. De feiten

Het college gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.

  1. Verweerder (verder ook te noemen: de verpleegkundige) is op 1 maart 2020 als verpleegkundige niveau 4 in dienst getreden bij de Stichting (verder ook te noemen: de instelling), een GGZ-instelling waar ook intramurale zorg wordt verleend. De verpleegkundige werkte op de High & Intensive Care afdeling (verder ook te noemen: HIC). Hij was daar mede verantwoordelijk voor het bieden van specialistische zorg aan cliënten met complexe psychiatrische en persoonlijkheidsproblematiek.
     
  2. Op 31 oktober 2020 ontving de instelling signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de verpleegkundige jegens een vrouwelijke, destijds achttienjarige cliënte (verder te noemen: A). Daarop heeft de instelling de verpleegkundige naar huis gestuurd en is een onderzoek gestart.
  1. Uit dit onderzoek is gebleken dat de verpleegkundige in de periode van 20 tot en met 31 oktober 2020 seksueel contact met A heeft gehad. Dit begon met het aannemen van het telefoonnummer van A door de verpleegkundige, tijdens een autorit op 20 oktober 2020 waarbij de verpleegkundige A voor een intakegesprek van de instelling naar elders bracht. Na dit gesprek hebben de verpleegkundige en A in de auto fysiek contact gehad. Vervolgens hebben de verpleegkundige en A veelvuldig contact via WhatsApp gehad, dat in elk geval van de kant van de verpleegkundige sterk seksueel getint was. De verpleegkundige en A hebben tijdens een avonddienst van de verpleegkundige, op het buitenterrein van de instelling, verder gaand fysiek seksueel contact gehad.

2.4       Nadat A was gehoord en had verklaard zoals hierboven weergegeven, hebben vier betrokken medewerkers van de instelling op 4 november 2020 een gesprek gehad met de verpleegkundige. De verpleegkundige heeft daarbij, pas na doorvragen, bovenstaande weergave van de feiten als juist erkend. Kort gezegd heeft de verpleegkundige als verklaring voor zijn gedrag gegeven dat hij veel te dicht bij A was gekomen en zichzelf toen niet meer in de hand had.

2.5       Bij brief van 5 november 2020 heeft de instelling de verpleegkundige vanwege deze feiten op staande voet ontslagen. De instelling heeft voorts bij de IGJ melding gedaan van dit ontslag en van geweld in de zorgrelatie. De instelling heeft tot slot een nader onderzoeksrapport laten opstellen en heeft de verpleegkundige op 18 december 2020 nogmaals gehoord. Daarbij is gebleken dat de verpleegkundige over zijn gevoelens voor en relatie met A niet met zijn teamleider of collega’s heeft gesproken, noch dit probleem in enig overleg aan de orde heeft gesteld. De verpleegkundige heeft er ook geen aantekening van gemaakt in het elektronisch patiëntendossier (EPD), waarin hij op 12 juli 2020 had genoteerd dat A zich jegens hem uitdagend had gedragen. Daarover had de verpleegkundige met collega’s gesproken en advies gevraagd. Tijdens het gesprek op 18 december 2020 heeft de verpleegkundige ook verklaard dat A een zware borderline cliënte was, waartegen hij onvoldoende weerstand had.

2.6       Bij e-mail van 11 maart 2021 heeft de verpleegkundige aan zijn voormalig leidinggevende gevraagd om een referentie voor een nieuwe werkgever en geschreven:    “(…) maar neem wel aan dat het incident niet aangegeven hoeft te worden?”

2.7       Bij brief van 8 april 2021 heeft de instelling de verpleegkundige meegedeeld dat de instelling aangifte bij de politie heeft gedaan van zijn seksueel grensoverschrijdend gedrag, en na overleg met de IGJ heeft besloten een tuchtklacht in te dienen.

2.8       Bij een gesprek met een andere cliënte (verder te noemen: B) op 28 april 2021 is de instelling gebleken dat de verpleegkundige ook met haar, terwijl zij was opgenomen op de HIC, grensoverschrijdend WhatsApp-contact heeft gehad. De verpleegkundige bleek eerst het telefoonnummer van B in haar EPD te hebben opgezocht en vervolgens, voor het eerst op    16 juni 2020, contact met haar te hebben gezocht. Daarbij heeft de verpleegkundige positief gereageerd op het voorstel van B voor een gezamenlijke wandeling op het terrein van de instelling, die wat de verpleegkundige betreft ook buiten werktijd kon plaatsvinden, want “alleen weet ik niet of het werk dat moet weten”. De verpleegkundige heeft B geschreven dat hij haar wilde zien en “in een persoonlijke setting” zou willen helpen. Hoewel B hem wees op de risico’s van persoonlijk contact (voor zijn baan) en op momenten afhoudend reageerde, is de verpleegkundige blijven aandringen. Het contact werd beëindigd doordat B het niet langer wilde. Ook van het contact met B heeft de verpleegkundige nergens melding gemaakt.

2.9       Verweerder had zich eerder, na een opleiding op een ander vakgebied, laten omscholen tot verpleegkundige. Na het ontslag door de instelling heeft hij opnieuw (als      zzp-er) werk in de zorg gezocht en gevonden. Hij werkt nu als verpleegkundige in de ouderenzorg binnen een ziekenhuis.

  1. De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

  1. zich (seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen ten opzichte van twee cliënten van de instelling en aldus onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen en zich niet heeft laten leiden door de professionele voorschriften die dit verbieden;
  2. zich niet toetsbaar heeft opgesteld.

Daarmee heeft verweerder niet de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen, aldus klager. Klager heeft verzocht de verpleegkundige te veroordelen om de gemaakte proceskosten te vergoeden.

  1. Het standpunt van verweerder

4.1       Verweerder erkent de door klager aan de klacht ten grondslag gelegde feiten en weet dat hij daarmee de professionele grenzen heeft overschreden. Hij wijt dit aan de thuissituatie in zijn jeugd. Hij wilde de betrokken cliënten het gevoel geven dat ze oké zijn, of hij wilde dat ontbrekende gevoel zelf ervaren. Hij heeft op die momenten onvoldoende beseft dat zijn professionaliteit verdween. Hij stelt dat A wist waar ze mee bezig was en haar borderline problematiek heeft ingezet.

4.2       Verweerder meent mede door psychotherapie waarmee hij ondertussen is gestart, te hebben geleerd waar de grenzen liggen en hoe hij overschrijding van die grenzen kan voorkomen. Hij heeft zich wel toetsbaar opgesteld, in zoverre is de klacht ongegrond.

4.3       Verweerder beseft tot slot dat bij zijn misslag een tuchtrechtelijke maatregel past maar de door de instelling bepleite doorhaling uit het BIG-register gaat veel te ver. Er kan worden volstaan met een berisping of een gedeeltelijke ontzegging om het beroep uit te oefenen, aldus verweerder.

  1. De overwegingen van het college

5.1       Het college stelt voorop dat de gegrondheid van klachtonderdeel 1 geen nadere bespreking behoeft. De seksueel grensoverschrijdende gedragingen van de verpleegkundige, zoals hiervoor onder de feiten omschreven, zijn evident in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van zijn cliënten A en B.

Daarnaast heeft de verpleegkundige, zoals hierna zal worden toegelicht, zich (tegenover de instelling, zijn nieuwe werkgever in de zorg en het college) geenszins toetsbaar opgesteld. Er zijn meerdere momenten aan te wijzen waarop verweerder, toen zijn gedrag aan het licht was gekomen, volledig open kaart had kunnen en moeten spelen maar hij heeft dat nagelaten. De verpleegkundige heeft ook niet, anders dan door zijn eigen verklaring, laten blijken dat hij achteraf van deze ervaring heeft geleerd. Ook klachtonderdeel 2 zal daarom gegrond worden verklaard.

5.2       De gedragingen van verweerder kwalificeert het college als zeer ernstig. Hij heeft met betrekking tot de zorg aan de cliënten A en B die klager aan hem had toevertrouwd misbruik gemaakt van dit vertrouwen, dat klager in hem als verpleegkundige stelde en mocht stellen. Hij heeft deze cliënten vanuit een professionele vertrouwenspositie bewogen tot het aangaan van persoonlijke, seksuele betrekkingen, in woord en wat betreft A ook in daad.

5.3       Verweerder heeft als verpleegkundige ten opzichte van twee cliënten, ten opzichte van A gedurende bijna twee weken en ten opzichte van B gedurende meerdere dagen, de grenzen van een behoorlijke beroepsuitoefening fors overschreden. Er is bepaald geen sprake van een eenmalige misslag. Er is sprake van een aaneenschakeling van laakbare handelingen gedurende een langere periode, die al kort na zijn indiensttreding bij klager begon. Uit die handelingen blijkt van een aanhoudende drang om persoonlijke, eigen behoeftes voorop te stellen. Dat gebeurde ten koste van cliënten die zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevinden. Daarmee heeft verweerder het door klager in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden en het vertrouwen in de gezondheidszorg in het algemeen schade toegebracht.  

5.4       De verpleegkundige had zichzelf tot de orde kunnen en moeten roepen, of bij de eerste signalen van seksuele aantrekking tot deze cliënten hulp kunnen zoeken om met die gevoelens te kunnen omgaan anders dan door bevrediging te zoeken. Dat laatste heeft de verpleegkundige gedaan: uit het WhatsApp-verkeer tussen hem en beide cliënten blijkt dat hij op (fysiek) contact is blijven aandringen, zelfs in weerwil van hun voorzichtigheid en vragen.

5.5       De verpleegkundige heeft erkend dat hij zich van het verboden karakter van zijn contacten met A en B bewust was, zij het dat hij dit bewustzijn naar de achtergrond had verdrongen. Het eerste kan moeilijk anders: het verbod van seksuele en anderszins intieme betrekkingen tussen verpleegkundigen en patiënten/cliënten is als het ware in steen gebeiteld. Het staat in de interne regeling Grensoverschrijdend Gedrag van de instelling, die de verpleegkundige bij de arbeidsovereenkomst heeft ontvangen en doorgenomen. Het staat in de brochure van de IGJ waarvan de naam: “Het mag niet, het mag nooit” de inhoud dekt. Het staat tot slot in de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen. De herhaling van dit verbod in diverse regelingen heeft een reden: overtreding ervan wordt beschouwd als een ernstige inbreuk op de eigen professionele integriteit en die van de instelling/werkgever, en op de lichamelijke en/of psychische integriteit van de andere betrokkene. Die inbreuken moeten de verpleegkundige zwaar worden aangerekend.

5.6       Verweerder heeft weliswaar verklaard dat hij sinds enige tijd in behandeling is bij een psychotherapeut, maar hij heeft geen enkel bewijs geleverd waaruit dit blijkt, zoals een brief van de therapeut, een behandelplan of gespreksverslagen. Verweerder stelt dat hij het onjuiste van zijn gedragingen heeft ingezien, maar naar het lijkt komt dit inzicht voornamelijk voort uit het besef dat hij zichzelf (niet: een ander) schade heeft berokkend, die hij wil beperken. Tekenend zijn in dit verband het verwijt dat hij A lijkt te maken over het inzetten van haar persoonlijkheidsstoornis, en zijn verzoek om een referentie te verstrekken en daarbij “het incident” onvermeld te laten. De verwijzing van de verpleegkundige naar zijn eigen in emotioneel opzicht problematische jeugd vormt een mogelijke verklaring voor zijn gedragingen, maar geenszins een rechtvaardiging of excuus. De verpleegkundige heeft de vrees bij het college dat hij gedragingen als waarover deze klacht gaat in een toekomstige zorgrelatie zou kunnen herhalen, bepaald niet weggenomen. Aan die vrees draagt bij dat de verpleegkundige heeft verklaard dat hij zijn nieuwe werkgever “in grote lijnen” heeft verteld over wat er bij de instelling was voorgevallen, maar ook daarvoor geen enkel bewijs heeft geleverd. Opmerkelijk is in dit verband tot slot dat de verpleegkundige zijn relatie met B heeft verzwegen totdat hij daarmee (na zijn ontslag) door de instelling werd geconfronteerd, en de details van zijn relatie met A pas heeft erkend nadat hem was gebleken dat de instelling er al van op de hoogte was.

5.7       Op grond van de voorgaande overwegingen oordeelt het college dat slechts de zwaarste maatregel passend is bij de gedragingen van de verpleegkundige, en geboden ter

voorkoming van verdere schade door gedragingen van de verpleegkundige aan personen die aan zijn zorgen mochten worden toevertrouwd.

Het college legt derhalve de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register op. Ter bescherming van mogelijk ondertussen aan zijn zorg toevertrouwde personen schorst het college, op de voet van artikel 48 lid 9 Wet BIG, bij wege van voorlopige voorziening terstond de bevoegdheid van verweerder om de aan zijn inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen. De schorsing is van kracht tot het moment dat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.

5.8       Naar het oordeel van het college vordert het belang van de individuele gezondheidszorg, met name het belang van generale preventie, dat deze beslissing (op de voet van artikel 71 van de Wet BIG) openbaar wordt gemaakt, en wel door (geanonimiseerde) publicatie in de Staatscourant en aanbieding ter publicatie aan het blad “Nursing”.
 

5.9       Artikel 69 lid 5 Wet BIG bepaalt dat het college, indien de klacht gegrond wordt verklaard en aan verweerder een maatregel wordt opgelegd, verweerder kan veroordelen de kosten die klager heeft gemaakt in verband met de behandeling van de klacht (gedeeltelijk) te vergoeden. Verweerder kan als gevolg van deze beslissing, waaronder schorsing bij wijze van voorlopige voorziening die terstond ingaat, zijn huidige werkzaamheden niet meer verrichten met alle inkomensgevolgen van dien. Het college beperkt daarom de kostenvergoeding tot

€ 500,00. Het college veroordeelt de verpleegkundige dit bedrag te voldoen op de bankrekening van klager binnen een maand nadat deze hem schriftelijk het nummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort heeft laten weten.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan verweerder de maatregel van doorhaling van zijn inschrijving als verpleegkundige in het BIG-register op dan wel ontzegt verweerder, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het BIG-register, het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven;
  • schorst bij wege van voorlopige voorziening die terstond van kracht wordt de bevoegdheid van verweerder om de aan zijn inschrijving in het BIG-register

verbonden bevoegdheden uit te oefenen totdat deze beslissing onherroepelijk is geworden, dan wel in hoger beroep is vernietigd;

  • bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, in geanonimiseerde vorm, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Nursing;
  • veroordeelt verweerder om van klagers proceskosten een gedeelte groot € 500,00 te vergoeden op de hiervoor onder 5.9 beschreven wijze.

Aldus beslist door E.P. van Unen, voorzitter, T. Zuidema, lid-jurist, G.J.T. Kooiman, C.E.B. Driessen en M. IJzerman, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van M. Uzun-Karatepe, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 8 december 2021 in aanwezigheid van de secretaris.