ECLI:NL:TGZREIN:2021:71 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2076

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:71
Datum uitspraak: 11-11-2021
Datum publicatie: 11-11-2021
Zaaknummer(s): E2021/2076
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts bij de afdeling beroep en bezwaar van het UWV. Klacht arts:  heeft bij een hoorzitting op bezwaar tegen een besluit tot afwijzing van een uitkering, een ondeskundig lichamelijk onderzoek bij klager uitgevoerd, met schade als gevolg en de medische rapportage is gebrekkig. De klacht is ongegrond. De rapportage voldoet aan de criteria en het onderzoek was lege artis.

 Uitspraak: 11 november 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 januari 2021 bij het tuchtcollege Den Haag ingekomen klacht, die vervolgens is doorgeleid naar het tuchtcollege Eindhoven en aldaar op 9 februari 2021 is ontvangen, van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

verzekeringsarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. A.B. Schippers-Juergens te Amsterdam

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift
  • het verweerschrift
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 8 juni 2021, waar klager aanwezig was
  • enkele stukken van de zijde van klager, overhandigd ter zitting.

De klacht is ter openbare zitting van 7 oktober 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig en zijn gehoord, waarbij verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

  1. De feiten

Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder bij het lichamelijk onderzoek en bij de totstandkoming van zijn medische rapportage heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts. Bij de beoordeling van die vraag gaat het college uit van de volgende feiten.

  1. Klager is per 24 juni 2014 uitgevallen met gezondheidsproblemen. Uiteindelijk bleek na een arbeidsdeskundig onderzoek dat er sprake was van <35 % arbeidsongeschiktheid. Bij brief van 27 juni 2017 is aan klager meegedeeld dat hij om die reden geen WIA-uitkering kon krijgen. Klager maakte bezwaar tegen dit besluit. De hoorzitting op het bezwaar vond plaats op 17 oktober 2017. Hierop aansluitend vond het lichamelijk onderzoek van klager plaats.
  2. Verweerder is arts bij de UWV afdeling bezwaar en beroep. Hij was aanwezig bij de hoorzitting van 17 oktober 2017, voerde het lichamelijk onderzoek uit en stelde de medische rapportage in de bezwaarschriftprocedure op, gedateerd 20 november 2017.
  3. In de medische rapportage onder het kopje “6. Onderzoeksgegevens verkregen tijdens bezwaarprocedure” staat [deze en volgende citaten inclusief taalfouten]:
    In 1993 heeft betrokkene nogmaals een auto-ongeval doorgemaakt. Hierbij liep hij een bekkenfractuur op en zijn “alle spieren en pezen” van de linker heup “afgescheurd”. Hij heeft 5 weken in het ziekenhuis gelegen met een gewicht aan zijn linker been. In 1995 was de laatste controle, sindsdien heeft betrokkene geen arts bezocht met deze klachten. Op de vraag waarom hij niet nog eens naar de heup laat kijken bij de orthopeed geeft betrokkene aan dat er “toch niets aan te doen is (…)”.
  4. Het lichamelijk onderzoek heeft zich toegespitst op nek, schouder links, handen, rug, heupen, knieën en voeten van klager. Over de heupen vermeldt de medische rapportage:
    Heupen:links: volledige beweeglijkheid in alle richtingen. Pijnlijke eindstanden bij endo- en exorotatie. Pijnaangifte linker onderrug bij diepe flexie. Rechts: volledige beweeglijkheid in alle richtingen.”
  5. In de medische rapportage onder het kopje “7. Heroverweging” staat:
  6.  

Er is geen medische informatie de [lees: die] aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen op fysiek gebied en met name ten aanzien van handen en heupen zoals betrokkene in zijn bezwaarschrift stelt. (…) Ook het onderzoek van de heupen laat nauwelijks afwijkingen zien. De spierkracht is volledig en de beweeglijkheid ook, zij het bij rotatie met pijnlijke eindstanden. De bevindingen van het lichamelijk onderzoek van handen en heupen in bezwaar zijn congruent met de bevindingen bij het primair lichamelijk onderzoek.”

  1. Een brief van [E], arts Arbo Unie, van 30 januari 2019 vermeldt: “Ik heb inderdaad [A] op 17 oktober 2017 begeleid in de Bezwaar en Beroep – procedure bij het UWV. Ik heb dat gedaan omdat [A] meestal zijn klachten en beperkingen dissimileert. (…) [C], arts Bezwaar en Beroep deed m.i. zijn onderzoek zorgvuldig en checkte zijn conclusie steeds bij [A].”
  1. De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

  1. een onvoldoende anamnese heeft uitgevraagd en onvoldoende rekening heeft gehouden met het dissimileren van klager;
  2. bij het lichamelijk onderzoek blijvende schade heeft aangericht;
  3. feitelijke onjuistheden heeft gerapporteerd, in zijn rapportage een heel andere toon heeft aangeslagen dan tijdens de hoorzitting en bij de conclusie geen verdere uitleg over de weging geeft. Het lijkt erop dat klager in bezwaar meer beperkt geacht werd dan bij de primaire beoordeling, hetgeen echter niet overeenkomt met de bijbehorende door verweerder opgestelde FML. Ook is ten onrechte het concentratievermogen niet gerapporteerd als beperkt;
  4. geen inzage- en correctierecht heeft verleend in de rapportage.
  1. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

  1. De overwegingen van het college

Klachtonderdeel 1

5.1       Naar aanleiding van dit klachtonderdeel (dat verweerder een onvoldoende anamnese uitgevraagd heeft en onvoldoende rekening gehouden heeft met het dissimileren van klager), heeft verweerder aangegeven dat de anamnese en het daaropvolgend medisch onderzoek in bezwaar gericht is geweest op alle door klager aangegeven ervaren klachten en belemmeringen. Bij het onderzoek van de psyche is mogelijk dissimileren niet waargenomen en uit de voor verweerder beschikbare informatie bleek evenmin dat er sprake was van dissimileren.

5.2       Uit de hiervoor aangehaalde medische rapportage blijkt dat het lichamelijk onderzoek van verweerder zich toegespitst heeft op nek, schouder links, handen, rug, heupen, knieën en voeten van klager. Klager heeft niet onderbouwd en het is het college ook niet gebleken dat verweerder bij het lichamelijk onderzoek tekort is geschoten. Verweerder heeft de klachten van klager uitgevraagd en beschreven. Niet voldoende specifiek gesteld, noch gebleken, is dat verweerder daarbij klachten over het hoofd gezien heeft.

5.3       Voor wat betreft het geen rekening houden met het dissimileren van klager door verweerder, is het college van oordeel dat verweerder, gelet op de hem ter beschikking staande informatie, redelijkerwijs niet behoefde te concluderen dat er  sprake was van dissimileren. Verweerder heeft kennelijk tijdens zijn onderzoek daarvoor geen aanwijzingen gezien en hoefde die niet te zien. Eerdere medische gegevens van derden noemen het evenmin. Klager heeft zijn stelling dat hij dissimileert ook slechts onderbouwd door, ondersteund door zijn bedrijfsarts, te zeggen dat dit zo was, niet waaruit verweerder dit had kunnen opmaken.

5.4       Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.


Klachtonderdeel 2

5.5       Voor wat betreft de door klager aangevoerde blijvende schade, heeft verweerder aangegeven dat hij op alle de door klager aangegeven fysieke klachten gericht lichamelijk onderzoek verricht heeft. Dit onderzoek is lege artis uitgevoerd. Voor zover de klacht betrekking heeft op de heup van klager, heeft verweerder na het onderzoek geen tekenen van forse pijn aan de heup waargenomen en deze is toen ook niet door klager gemeld.

5.6       Ter zitting heeft verweerder uitgelegd hoe hij het onderzoek aan de heup van klager heeft uitgevoerd. Klager heeft dit niet weersproken. Het college constateert dat de wijze waarop verweerder het onderzoek aan de heup heeft uitgevoerd volgens de regelen van de geneeskunst gedaan is. Voor zover klager nadien toegenomen pijn en hinder ervaren heeft aan zijn heup, is dit niet aantoonbaar terug te leiden naar het door verweerder uitgevoerde onderzoek. Voorts is uit de overgelegde medische stukken niet gebleken van blijvende schade aan de heup van klager. Mocht er onverhoopt wel blijvende schade zijn ontstaan dan is niet gebleken dat dit verweerder te verwijten is. Hij heeft zijn onderzoek immers lege artis uitgevoerd.

5.7       Dit klachtonderdeel is ongegrond.


Klachtonderdeel 3
5.8       Dit klachtonderdeel komt erop neer dat verweerder niet op zorgvuldige en deskundige wijze heeft gerapporteerd. Bij de beoordeling van de vraag of een uitgebracht deskundigenrapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dient het rapport aan de volgende criteria te worden getoetst:

1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde

vraagstelling te beantwoorden;

3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de

conclusies van het rapport steunen;

4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte

literatuur en de geconsulteerde personen;

5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door verweerder uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek doorstaat. Ten aanzien

van de conclusie van het rapport wordt beoordeeld of verweerder in redelijkheid tot zijn

conclusie heeft kunnen komen.

5.9       Klager klaagt er ten eerste over dat verweerder feitelijke onjuistheden heeft gerapporteerd. In zijn klaagschrift heeft klager opgesomd wat er volgens hem allemaal fout in de medische rapportage is weergegeven. Zo zou het auto-ongeval niet in 1993 maar in 1992 hebben plaatsgevonden; was er in 2003 sprake van een klapvoet en niet “bijna klapvoet”; en zou het gesprek met verweerder niet zestig minuten maar hooguit dertig minuten hebben geduurd. Ook is er volgens klager sprake van onzorgvuldige formuleringen door te noteren dat spieren en pezen afgescheurd zijn terwijl dit gescheurd moet zijn. Verweerder heeft aangegeven er geen weet van gehad te hebben dat er feitelijke onjuistheden in de rapportage hebben gestaan.

5.10     Voor het college is niet vast te stellen of de door klager genoemde punten juist of onjuist zijn. Wel stelt het college vast dat zij niet relevant zijn voor de beoordeling waar verweerder voor stond.

5.11     Voorts verwijt klager verweerder dat deze bij de conclusie geen verdere uitleg over de weging gegeven heeft. Het college is van oordeel dat de rapportage van verweerder voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Verweerder heeft in het rapport een weergave van het gesprek op hoofdlijnen gegeven. Een zakelijke samenvatting is gebruikelijk en voldoende zorgvuldig. De strekking en essentie van waar het klager om te doen was in bezwaar zijn in voldoende mate weergegeven. Uit de rapportage blijkt ook dat het lichamelijk onderzoek zich heeft toegespitst op de door klager ervaren belemmeringen. De bevindingen zijn door verweerder inzichtelijk verwoord. Het college stelt vast dat de conclusies in voldoende mate door het rapport gedragen worden. Dat klager het niet eens is met die conclusies is niet relevant voor de toets van het college. Om die reden zal het college de klacht dat verweerder ten onrechte het concentratievermogen niet als beperkt heeft beoordeeld, ongegrond verklaren.

5.12     Tot slot stelt klager dat het lijkt erop dat verweerder klager in bezwaar meer beperkt achtte dan bij de primaire beoordeling, hetgeen echter niet overeenkomt met de bijbehorende door verweerder opgestelde FML. Het college is van oordeel dat klager deze veronderstelling niet heeft onderbouwd en heeft hiervoor evenmin aanwijzingen aangetroffen in het dossier, zodat deze klacht niet tot een gegrondverklaring kan leiden.

5.13     Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.


Klachtonderdeel 4

5.14     Klager verwijt verweerder hem geen inzage- en correctierecht te hebben verleend ten aanzien van zijn rapportage. Verweerder heeft aangegeven dat hij geen weet (gehad) heeft of klager een verzoek tot correctie heeft gedaan en hem dus ook geen correctierecht heeft ontnomen.

5.15     Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager aangegeven dat hij telefonisch bij het UWV heeft gevraagd of hij de rapportage van verweerder mocht inzien en of het mogelijk was om het een en ander te laten corrigeren. Omdat hij daarvoor een formulier moest invullen en dat te veel werk zou zijn, heeft klager het daarvoor bestemde formulier niet ingevuld en geen verzoek ingediend.

5.16     Het college stelt voorop dat klager op basis van artikel 7:464, lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel inzage-, correctie- en blokkeringsrecht heeft. Op grond

van artikel 74 lid 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet

SUWI) is artikel 7:464 lid 2 onderdeel b BW echter niet van toepassing indien in verband met

de uitvoering van de Wet SUWI handelingen worden verricht op het gebied van de

geneeskunst door personen, voor wie de geheimhoudingplicht van artikel 74 lid 1 Wet SUWI

geldt. Dit betekent dat het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht niet van toepassing zijn op

handelingen van een arts in dienst van het UWV, zoals een medische rapportage. De

in dat kader verwerkte gegevens kunnen op grond van de Wet SUWI aan derden worden

verstrekt, indien dat noodzakelijk is voor de beslissing op het recht op uitkering of op

voorzieningen, zonder dat de betrokkene het recht heeft die gegevens eerst in te zien of te

bepalen aan wie die gegevens worden verstrekt.

5.17     Wel heeft de betrokkene op grond van artikel 15 en 16 in samenhang met artikel 12 lid

2 van de AVG het recht op inzage in persoonsgegevens en, als aan de vereisten is voldaan, op

correctie van persoonsgegevens. De Regeling inzage- en correctierecht UWV 2018 is een

uitwerking daarvan. De betrokkene moet daartoe een verzoek indienen. Klager heeft dat echter niet gedaan. Aldus kan verweerder geen verwijt worden gemaakt.

5.18     Klachtonderdeel 4 is daarom eveneens ongegrond. Dit leidt tot de volgende beslissing.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door E.P. van Unen, voorzitter, E.C.M. de Klerk, lid-jurist, S. Zwikker,

J.C.F. Schellekens en N.K.M. van der Plas, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

S..S. van Gijn, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 11 november 2021 in aanwezigheid van de secretaris.