ECLI:NL:TGZREIN:2021:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2311

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:68
Datum uitspraak: 10-11-2021
Datum publicatie: 10-11-2021
Zaaknummer(s): E2021/2311
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Tandarts wordt verweten dat hij de ernst van de toestand van het parodontium van klager niet met hem heeft besproken en dat hij geen overzichtsfoto heeft gemaakt. De tandarts had terug moeten komen op de staat van het parodontium, het belang van de parodontale behandeling en de consequenties van de (veronderstelde) beslissing van klager om die niet te ondergaan. Eerbiediging van het recht op zelfbeschikking houdt ook in dat de patiënt wordt begeleid op de weg naar een verantwoorde beslissing en dat geldt niet alleen wanneer de patiënt nog geen beslissing heeft genomen over de medische behandeling. Omdat de tandarts in de veronderstelling was dat klager geen behandeling meer wilde, is het niet verwijtbaar dat hij geen overzichtsfoto meer heeft gemaakt. Deels gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

Uitspraak: 10 november 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 januari 2021 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

tandarts

werkzaam te [D]

verweerder

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift;
  • de brieven van de secretaris aan klager van 1 februari 2021, 17 februari 2021, 26 februari 2021 en 23 maart 2021;
  • het verweerschrift;
  • de repliek;
  • de patiëntenkaart ontvangen van klager op 25 mei 2021;
  • de dupliek;
  • de brief van de secretaris aan verweerder van 16 juli 2021;
  • de brief ontvangen van verweerder op 21 juli 2021;
  • de pocketstatus ontvangen van klager op 27 juli 2021;
  • de brief ontvangen van verweerder op 13 september 2021;
  • de brief van de secretaris aan klager van 16 september 2021.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondeling vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 29 september 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig.

  1. De feiten
    1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
  1. Klager is als patiënt ingeschreven bij de tandartspraktijk waar verweerder van medio 2009 tot medio 2019 als tandarts werkzaam was. Verweerder verleende in die periode de tandheelkundige zorg aan klager. 
  1. Op 28 september 2009 is klager voor het eerst op periodieke controle geweest bij verweerder. Verweerder heeft toen een solofoto van gebitselement 25 gemaakt. Vanwege de parodontale problemen die hij bij klager constateerde, is een afspraak gemaakt voor 19 oktober 2009.
  1. Op 19 oktober 2009 heeft verweerder de parodontale problemen bij klager in kaart gebracht en genoteerd in een pocketstatus. Omdat bij klager sprake was van milde parodontitis, heeft verweerder voorgesteld om met lokale anesthesie zijn gebit per kwadrant te scalen en rootplanen. Klager heeft met deze behandeling ingestemd en er zijn vier afspraken ingepland.
  1. Op de eerste en tweede afspraak, op respectievelijk 2 en 9 november 2009, is klager verschenen. De derde en vierde afspraak heeft klager afgezegd. Klager wenste op dat moment het ingezette behandeltraject niet voort te zetten. Toen klager de afspraak afzegde, heeft hij geen nieuwe afspraak gemaakt voor een parodontale behandeling. Ook later heeft hij geen nieuwe afspraak gemaakt.
  1. De eerstvolgende keer dat klager en verweerder elkaar zagen, was tijdens de periodieke controle op 8 maart 2010. Verweerder heeft toen de voor een periodieke controle gebruikelijke tandheelkundige zorg verleend. Hij is bij klager niet meer teruggekomen op (het belang van) de beëindigde parodontale behandeling. Ook later heeft hij dit niet meer met klager besproken. Het oude traject van periodieke controles en supragingivaal tandsteen verwijderen, werd voortgezet.
  1. Op 25 november 2011 en 10 oktober 2013 zijn bij klager intra-orale röntgenfoto’s gemaakt. Op 19 december 2011 zijn er bitewing-foto’s gemaakt. 
  1. Op 16 maart 2015 heeft verweerder in het zorgplan bij ‘zorgdoel’ genoteerd [alle citaten inclusief taal- en typfouten]:
  2.  

Verweerder heeft dit gebaseerd op de omstandigheid dat klager in november 2009 de ingezette parodontale behandeling niet wenste voort te zetten.
 

  1. Toen klager medio 2019 onder behandeling kwam bij een andere tandarts, heeft deze hem doorverwezen naar een parodontoloog.
  1. De klacht
  1. Klager verwijt verweerder ten eerste dat hij de ernst van de situatie betreffende de toestand van het tandvlees van klager niet met hem heeft besproken, met als gevolg dat klager voor behandeling naar een parodontoloog moest en het niet zeker is of klager zijn gebit kan behouden. Klager heeft in november 2009 de afspraak voor de parodontale behandeling afgezegd, omdat hij door de behandeling geen instrument kon spelen en daardoor geen concerten kon doen. Hij wilde het vervolg van de parodontale behandeling uitstellen. Dit is volgens klager ook zo naar de tandartspraktijk gecommuniceerd. Verweerder heeft na het afzeggen van de afspraak nooit meer gesproken over de behandeling en de eventuele gevolgen van het beëindigen daarvan.
  1. Ten tweede verwijt klager verweerder dat hij geen overzichtsfoto heeft gemaakt. De nieuwe tandarts van klager heeft dit wel gedaan. Ook de parodontoloog heeft intra-orale röntgenfoto’s gemaakt. In de maanden voorafgaand aan het indienen van de klacht zijn bij klager minimaal twintig röntgenfoto’s gemaakt. Klager heeft bij het maken van de foto’s geen problemen ervaren, zoals een extreme kokhalsreflex.
  1. Het standpunt van verweerder
  1. Verweerder voert aan dat het klachtrecht is verjaard, omdat de klacht betrekking heeft op zijn handelwijze in het najaar van 2009. Klager dient volgens hem dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
  1. Inhoudelijk stelt verweerder zich op het standpunt dat hij tijdens de periodieke controles niet terug hoefde te komen op (het belang van) de in november 2009 voortijdig beëindigde parodontale behandeling. Hij had klager voorafgaand aan de behandeling zeer uitgebreid en indringend geïnformeerd over zijn parodontale problemen, de noodzaak van de voorgestelde behandeling en de gevolgen op langere termijn als klager geen parodontale behandeling zou ondergaan. Klager beëindigde desondanks de behandeling. Hij maakte ook geen nieuwe afspraak. Volgens verweerder mocht hij ervan uitgaan dat klager goed op de hoogte was van de gevolgen van de beëindiging van de behandeling, omdat hij klager recent nog uitgebreid en indringend over een en ander had geïnformeerd.
  1. Verweerder hanteert als regel dat hij de gemaakte keuzes van zijn patiënten dient te respecteren. Hij komt bij zijn patiënten dan ook niet expliciet terug op de door hen gemaakte keuzes. Verweerder is bij klager wel sporadisch en terloops teruggekomen op de staat van het parodontium. Hij gaf dan aan dat het gebit er goed uitzag, maar dat het tandvlees een bron van zorgen bleef. Volgens verweerder kon hij verder niet anders dan lijdzaam toezien hoe bij klager de staat van het parodontium langzaamaan verder verslechterde. Het was namelijk aan klager om terug te komen op zijn eerder gemaakte keuze om de parodontale behandeling te beëindigen. Verweerder heeft dan ook bewust na november 2009 geen initiatief genomen om klager ertoe te bewegen om de parodontale behandeling alsnog voort te zetten.
  1. Volgens verweerder was het bij klager niet mogelijk om intra-orale röntgenfoto’s te maken, vanwege de hevige kokhalsreflex die dit bij klager veroorzaakte.  
  1. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

  1. Artikel 65 lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring begint te lopen op de dag na die waarop het handelen of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden.
  1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht is verjaard, omdat de klacht betrekking heeft op zijn handelwijze in het najaar van 2009. Het college deelt deze opvatting niet. Het college begrijpt de klacht aldus dat klager heeft bedoeld te klagen over het (nalatig) handelen van verweerder in de hele periode vanaf het moment dat de ingezette parodontale behandeling werd beëindigd, in november 2009, tot aan het moment dat klager medio 2019 bij een andere tandarts onder behandeling kwam.
  1. Het verjaringsverweer brengt wel mee dat, aangezien het klaagschrift op 25 januari 2021 is ontvangen, uitsluitend een inhoudelijk oordeel kan worden gegeven over de handelwijze van verweerder na 25 januari 2011.

Inhoudelijke beoordeling van de klacht

Klachtonderdeel 1

  1. Het college overweegt dat het uitgangspunt is dat een patiënt toestemming moet geven voor het uitvoeren van een medische behandeling (artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek). Die toestemming kan de patiënt, eenmaal gegeven, ook weer intrekken. Het al dan niet verlenen of intrekken van toestemming voor het uitvoeren van een behandeling maakt deel uit van het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. De zorgverlener dient het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt in beginsel te respecteren. Diens medisch professionele oordeel kan – uitzonderingen daargelaten – de beslissing van de patiënt om geen toestemming te geven voor het uitvoeren van een medische behandeling niet opzij zetten.
  1. De omstandigheid dat een zorgverlener het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt in beginsel dient te respecteren, brengt naar het oordeel van het college niet mee dat een zorgverlener is veroordeeld tot een passieve, volgzame houding. Eerbiediging van het recht op zelfbeschikking houdt ook in dat de patiënt wordt begeleid op de weg naar een verantwoorde beslissing. Het college ziet niet in waarom dit alleen zou gelden wanneer de patiënt nog geen beslissing heeft genomen over de medische behandeling. De bereidheid van de patiënt om een behandeling te ondergaan kan immers vanwege allerlei omstandigheden veranderen, bijvoorbeeld doordat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Dit betekent dat ook nadien de patiënt nog geïnformeerd dient te worden over zijn gezondheidstoestand en de gevolgen van de beslissing. Informatie is immers voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van zelfbeschikking.
  1. Naar het oordeel van het college mocht van verweerder als redelijk handelend tandarts worden verwacht dat hij tussen 25 januari 2011 en medio 2019 nog terugkwam op de staat van het parodontium, het belang van de parodontale behandeling en de consequenties van de (veronderstelde) beslissing van klager om die niet te ondergaan. Het opstellen van het behandelplan op 16 maart 2015 was hiervoor het aangewezen moment. Het voorgaande geldt te meer nu verweerder naar het oordeel van het college niet zonder meer ervan uit mocht gaan dat klager ook in de toekomst geen parodontale behandeling wilde. Partijen verschillen erover van mening of klager de derde afspraak in de rij van vier slechts heeft willen uitstellen dan wel de hele paradontale behandeling heeft willen beëindigen. Verweerder heeft te lichtvaardig aangenomen dat van het laatste sprake was.
  1. Het college verklaart dit klachtonderdeel derhalve gegrond.


Klachtonderdeel 2

  1. Het college acht het niet verwijtbaar dat verweerder na 19 december 2011 geen overzichtsfoto meer heeft gemaakt. Verweerder was in de veronderstelling dat klager geen behandeling meer wilde. Tegen die achtergrond begrijpt het college dat verweerder geen nader onderzoek meer heeft verricht in de vorm van het maken van röntgenfoto’s.
  1. Het college verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Slotsom

  1. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 Wet BIG jegens klager had behoren te betrachten door bij hem niet meer terug te komen op de staat van het parodontium, het belang van de parodontale behandeling en de consequenties van zijn beslissing.
  1. In verband met de geringe ernst van dit nalaten en de omstandigheid dat  klager zijnerzijds ook niet is teruggekomen op en heeft gevraagd om voortzetting van de parodontale behandeling, volstaat het college met de constatering dat de klacht deels gegrond is. Het college zal aan verweerder geen maatregel opleggen.
  1. De beslissing

Het college:

-           verklaart klachtonderdeel 1 gegrond zonder oplegging van een maatregel;

-           verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.

Aldus beslist door E.P. van Unen, voorzitter, T. Zuidema, lid-jurist, R.W.F. Huyskens, J.G.J.M. Niessen en G.L.M.M. van der Werff, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

D. van Grootveld, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 10 november 2021 in aanwezigheid van de secretaris.