ECLI:NL:TGZREIN:2021:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2463

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:67
Datum uitspraak: 20-10-2021
Datum publicatie: 20-10-2021
Zaaknummer(s): E2021/2463
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster, als wettelijk vertegenwoordiger van patiënte, verwijt verweerster, arts verstandelijk gehandicapten, onder meer dat zij klaagster onvoldoende geïnformeerd heeft door geen contact met haar op te nemen over de bloeduitslagen van patiënte, zonder toestemming van en overleg met klaagster een belastend onderzoek heeft laten verrichten bij patiënte, zelfs nadat klaagster dat onderzoek had geannuleerd en verweerster daarover had geïnformeerd en zich baseert op afspraken en regelgeving binnen de instelling waarvan het bestaan dubieus is en die niet bij klaagster bekend zijn.Het college heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd.

 Uitspraak: 20 oktober 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 maart 2021 bij het tuchtcollege Zwolle ingekomen klacht, die vervolgens is doorgeleid naar het tuchtcollege Eindhoven en aldaar op 17 april 2020 is ontvangen, van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mw. [C] te [B]

tegen:

[D]

arts verstandelijk gehandicapten

werkzaam te [E]

verweerster

gemachtigde mr. A.C. Beijering-Beck te Zwolle.

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift
  • het verweerschrift
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 12 augustus 2020
  • de e-mail van klaagster d.d. 9 september 2021 met bijlagen
  • de pleitnotitie van de gemachtigde van verweerster, overhandigd ter zitting.

De klacht is ter openbare zitting van 8 september 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Zij hebben vragen van het college beantwoord en hun standpunten toegelicht, de gemachtigde van verweerster aan de hand van een overgelegde pleitnota.

  1. De feiten
  1. Klaagster is de wettelijk vertegenwoordiger (curator) van haar zus, die in een zorginstelling verblijft in verband met een ernstige verstandelijke beperking (hierna te noemen: patiënte). Klaagster werd ter zitting bijgestaan door een andere zus, die optreedt als gemachtigde (verder te noemen: gemachtigde). De zussen bezoeken patiënte wekelijks en zijn zeer betrokken bij het wel en wee van patiënte.
  1. Patiënte werd als gezonde baby geboren. Op haar zesde werd vastgesteld dat zij de stofwisselingsziekte Phenylketonurie (PKU) heeft, waardoor zij ernstig verstandelijk gehandicapt is. Zij heeft een streng eiwitbeperkt dieet, chronische huidklachten en een ernstige zonneallergie, klachten die inherent zijn aan PKU. Zij verblijft sinds haar zesde, gedurende al bijna zestig jaar in de zorginstelling. Patiënte is wilsonbekwaam en functioneert verstandelijk op laag niveau.
  1. Verweerster is sinds november 2017 werkzaam in de zorginstelling en sindsdien als arts verstandelijk gehandicapten (AVG) nauw betrokken bij de zorg voor patiënte. Op dat moment werkten er in totaal drie AVG’s in de zorginstelling. Sinds 2019 zijn, in verband met toenemende werkdruk, huisartsen in dienst getreden bij de zorginstelling die verantwoordelijk zijn voor de huisartsenzorg. Ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd, werkte verweerster nog als enige AVG in de zorginstelling. Verweerster was toen tevens werkzaam op een andere locatie van de zorginstelling. Eind 2019 is een arts in opleiding tot AVG aangenomen.
  1. In de zomer van 2019 hebben de klaagster en haar zus (gemachtigde) verweerster voorgesteld om een elektrocardiogram (ECG) te laten maken bij patiënte, omdat zij zich zorgen maakten om haar. Patiënte zag er niet goed uit, was moe en kuchte veel. Er was sprake van gewichtsafname. Op 7 oktober 2019 werd het ECG gemaakt. Vervolgens stelde verweerster voor om een hartecho te laten maken en de zussen verzochten om tevens een X-thorax te laten maken, nu patiënte toch in het ziekenhuis was.
     
  2. Op de echo van het hart werden geen bijzonderheden gezien. Het verslag van de X-thorax vermeldt (dit en volgende citaten inclusief taal- en typfouten): “Verstandelijke beperking. Gewichtsverlies. Screening. Verslag: slank mediastinum, cor is aan de norm. Over de longvelden enig emfyseem. Diafragmakoepel links is niet geheel scherp, drukke tekening. Mogelijk infiltraat alhier. Overige pathologie ook niet uit te sluiten. Geen overvulling. Geen wervelinzakkingen. Conclusie: drukke tekening links basaal. Pneumonie? Gaarne controle na behandeling.”  
  1. Op 24 oktober 2019 besprak verweerster de uitslagen met klaagster, waarbij verweerster uitlegde dat er mogelijk sprake was van een pneumonie, maar dat ook een maligniteit niet werd uitgesloten. In verband met de mogelijke pneumonie zou worden gestart met antibiotica. Indien de antibiotica geen effect had, zou verder onderzoek plaatsvinden. In het medisch dossier heeft een van de huisartsen op 24 oktober 2019 vastgelegd: “Overleg longarts over foto en evt. consequenties: Longarts vind op foto mn veel lucht in maag en darmen, en dorsaal misschien heel iets drukker, maar echt geen beeld van pneumonie danwel maligniteit. Longarts raadt absoluut niet aan om AB te starten. Lab goed begin, er bestaan helaas geen longmaligniteitsmarkers. Indien toch twijfel blijft bestaan dan welkom om een keer verwezen te worden voor CT.” Op 25 oktober 2019 hebben klaagster en verweerster hierover contact met elkaar gehad, waarbij is besproken dat er geen antibiotica zal worden gestart, maar dat bloedonderzoek zal worden verricht.
  1. Op 28 oktober 2019 is bloed afgenomen bij patiënte. Op 1 november was de uitslag bekend. Klaagster belde naar de doktersassistente, die doorgaf dat de bloeduitslag goed was en alle waarden normaal waren. Op 4 november 2019 belde klaagster met de doktersassistente met het verzoek om verweerster te spreken over de uitslagen. Verweerster belde 6 november 2019 terug, maar kreeg geen contact met klaagster. Zij sprak de voicemail in dat ze terug zal bellen, maar dat schoot er bij in.
     
  2. Op 29 oktober 2019 schreef een van de andere huisartsen in overleg met verweerster  een verwijsbrief met als reden voor verwijzing: “Zoals reeds eerder door mijn collega is overlegd verwijzen we patiënte naar u voor verdere diagnostiek middels CT, vanwege klinische achteruitgang/afvallen. Uit echo cor geen cardiale oorzaak, op X-thorax geen infectieuze oorzaak, en uit het lab kwam er een licht verlaagd leukocyten-, lymfocyten- en monocytenaantal.
  1. De persoonlijk begeleider van patiënte meldde via de manager zorg op 19 november 2019 per mail aan klaagster en gemachtigde dat op 21 november 2019 een X-thorax zou plaatsvinden en een week later de uitslag tijdens een gesprek met de arts in het ziekenhuis zou worden besproken. Klaagster en gemachtigde vroegen per mail aan de persoonlijk begeleider of dit klopte, omdat op 21 oktober 2019 al een X-thorax was gemaakt. De manager zorg van de locatie antwoordde per mail dat het om een CT-scan met contrast ging. Dit besluit is genomen in onderling overleg tussen verweerster en de longarts, aldus verweerster. Klaagster en gemachtigde zijn het niet eens met dit onderzoek. Op 21 november 2019 vond hierover een gesprek plaats tussen verweerster en klaagster, waarbij  klaagster te kennen heeft gegeven dat zij niet wil dat het onderzoek doorgang vindt, omdat hierover tevoren geen overleg was geweest en geen toestemming was gevraagd aan klaagster als wettelijk vertegenwoordiger. Klaagster geeft aan dat zij contact zal opnemen met het ziekenhuis om het onderzoek te annuleren. Verweerster laat die dag naar het ziekenhuis bellen met de vraag of het onderzoek is geannuleerd. Volgens het ziekenhuis was de afspraak niet geannuleerd. Het onderzoek vindt doorgang op 21 november 2019.
  1.  Op 25 november 2019 is patiënte op consult geweest bij de huisarts wegens jeuk vanwege haar eczeem en toename van de krabplekken. In afwachting van de uitslag van de CT-scan werd het zalfbeleid niet veranderd.
  1. Op 28 november 2019 gingen klaagster en gemachtigde op gesprek bij de longarts, die vertelde dat de CT-scan geen bijzonderheden laat zien. De conclusie uit de brief van de longarts “CT-thorax: restafwijkingen rechts, maar meer ook links basaal, meest waarschijnlijk postinfectieus. Geen aanwijzingen voor maligniteit. Geen duidelijke pulmonale verklaring voor (tijdelijke) achteruitgang. Hoesten. DD aspiratie, onvoldoende hoestreflex, status na pneumonie.
  1. Op 27 januari 2020 vond een evaluatiegesprek plaats tussen verweerster, klaagster, haar zus (thans gemachtigde) en de persoonlijk begeleider van patiënte. Aan de orde kwamen de onderzoeken, de uitslagen, de werkwijze in de instelling en de communicatie tussen partijen in de voorbije maanden. Afgesproken is dat verweerster een verwijzing naar een internist in het [F] zal schrijven in verband met een eiwitbepaling voor het dieet van patiënte.
  1. De klacht

Klaagster, als wettelijk vertegenwoordiger van patiënte, verwijt verweerster dat zij:

1)         klaagster onvoldoende geïnformeerd heeft door geen contact met haar op te nemen

over de bloeduitslagen van patiënte;

2)         zonder toestemming van en overleg met klaagster een belastend onderzoek heeft laten verrichten bij patiënte, zelfs nadat klaagster dat onderzoek had geannuleerd en verweerster daarover had geïnformeerd;

3)         nalatig heeft gehandeld omdat zij heeft geweigerd medicatie aan patiënte voor te schrijven voor een aandoening waar zij last van heeft;

4)         zich baseert op afspraken en regelgeving binnen de instelling waarvan het bestaan dubieus is en die niet bij klaagster bekend zijn;

5)         taken delegeert aan personeel dat daartoe niet bevoegd en bekwaam is;

6)         zich onheus en onprofessioneel heeft gedragen door in gesprekken met klaagster te refereren aan een eerdere klachtenprocedure waarin zij geen partij was;

7)         weigert haar fouten te erkennen en geen blijk geeft van inzicht in haar foute handelen;

8)         als arts onzorgvuldig handelt en geen informatie deelt.

9)         het dieet van patiënte niet goed of onvoldoende heeft opgevolgd, waardoor patiënte is afgevallen.

  1. Het standpunt van verweerster

4.1       Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hierna ingegaan.
 

  1. De overwegingen van het college

Klachtonderdelen 1, 4 en 5

  1. De klachtonderdelen 1, 4 en 5 hangen samen en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Verweerster heeft tijdens de zitting verklaard dat op 28 oktober 2019 bloed is geprikt. De uitslag was diezelfde dag bekend en is door de doktersassistente doorgebeld naar de woning waar patiënte verblijft (hierna te noemen: de woning). Dat blijkt de gebruikelijke gang van zaken wanneer het gaat om uitslagen die geen afwijkingen laten zien en binnen de normaalwaarden vallen. Wanneer uitslagen afwijkend zijn en er reden is voor vervolgonderzoek, belt de arts zelf om de uitslag door te geven en de vervolgstappen te bespreken. De uitslagen worden altijd doorgegeven aan de woning en niet rechtstreeks aan de vertegenwoordiger van de patiënt. Een medewerker van de woning geeft de uitslag vervolgens door aan de vertegenwoordiger. Klaagster heeft op 1 november 2019 met de doktersassistente gebeld omdat ze nog geen uitslag had vernomen. In het medisch dossier heeft verweerster vermeld dat alle uitslagen goed zijn. Er is niet vastgelegd dat de uitslag aan de woning is doorgegeven. Verweerster kan niet nagaan of dat in dit geval is gebeurd.
  1. Voor klaagster was niet duidelijk vanuit welke rol verweerster handelde. Verweerster trad naar klaagster toe op als de behandelend arts. Verweerster heeft tijdens de zitting verklaard dat zij de regiebehandelaar is, maar vaak ook de taak van de huisartsen vervult. De doktersassistente differentieert aan de hand van de zorgvraag of deze aan de huisarts wordt toegewezen of aan verweerster als arts verstandelijk gehandicapten. Op grond hiervan stelt het college vast dat taakverdeling en verantwoordelijkheid van de huisartsen enerzijds en van verweerster als AVG anderzijds niet duidelijk zijn.
  1. Verweerster werkt als enige AVG in de instelling op twee locaties, met een aantal huisartsen die diensten doen in de instelling en met wie zij wekelijks overleg heeft over de patiënten. De instelling is groot en elke locatie heeft zijn eigen regels. De managers op de locaties zijn verantwoordelijk voor de communicatie met vertegenwoordigers en de medische dienst. Daarnaast hebben de persoonlijk begeleider en de gedragswetenschapper op de woning waar patiënte verblijft, een belangrijke rol bij de uitvoering van behandelingen en het contact met de vertegenwoordiger, en zij onderhouden met de medische dienst veelal via de doktersassistente contact. Verweerster heeft verklaard dat zij zich houdt aan de in de instelling gangbare wijze van werken. Hoewel niet duidelijk is geworden of en zo ja hoe deze werkwijze en taakverdeling in de instelling zijn vastgelegd (waarover hierna onder 5.4), is niet komen vast te staan dat verweerster taken ten aanzien van patiënte heeft gedelegeerd aan onbevoegd en onbekwaam personeel. Een doktersassistente en een medewerker van de instelling zijn niet zonder meer onbevoegd om “normale” uitslagen van een bloedonderzoek van een patiënte aan haar vertegenwoordiger door te geven, en het is niet gebleken dat de individuele betrokkenen daartoe onbekwaam waren. Verweerster mocht vertrouwen op de deskundigheid van de betreffende medewerkers. Dat de persoonlijk begeleider per abuis een verkeerd onderzoek heeft genoemd dat op 21 november 2019 zou worden uitgevoerd (zie 2.8) is ongetwijfeld vervelend geweest voor klaagster, maar valt verweerster niet te verwijten. Al met al leidt dit tot het oordeel dat klachtonderdeel 5 ongegrond is.
  1. De werkwijze binnen de medische dienst van de instelling, om uitslagen die binnen de normaalwaarden vallen door de doktersassistente te laten doorgeven aan een medewerker van de woning waar patiënte verblijft, welke uitslag de medewerker van de woning weer doorgeeft aan de vertegenwoordiger van patiënte, is op zichzelf niet ongeoorloofd. Een dergelijke werkwijze dient bij voorkeur door de instelling, voor de vertegenwoordiger controleerbaar, te worden vastgelegd. Verweerster moest ter zitting het antwoord schuldig blijven op de vraag of deze afspraken zijn vastgelegd. Hoe dan ook dient het consequent navolgen van deze afgesproken werkwijze te worden verzekerd, bijvoorbeeld door controle op die navolging via vastlegging in het dossier. Verweerster is in dit opzicht tekort geschoten. Bij de (door)delegatie van de taak om de uitslag van een bloedonderzoek aan de vertegenwoordiger van patiënte mee te delen, is de verantwoordelijkheid dat die mededeling tijdig plaatsvindt op verweerster blijven rusten. Het college  acht verweerster als regiebehandelaar verantwoordelijk voor de continuïteit en samenhang van zorg. Verweerster heeft onvoldoende zicht gehouden op de gang van zaken omtrent de, naar zij kon weten, voor klaagster belangrijke uitslag. In zoverre is de klacht gegrond. Het college begrijpt dat de omstandigheid dat verweerster als enige AVG werkzaam is op twee locaties het moeilijk maakt om overal zicht op te houden, maar dat doet aan haar verantwoordelijkheid als regiebehandelaar niet af. Op grond van bovenstaande komt het college tot het oordeel dat klachtonderdelen 1 en 4 gedeeltelijk gegrond zijn, namelijk voor zover deze klachtonderdelen inhouden dat verweerster er niet op heeft toegezien dat de uitslagen van het bloedonderzoek tijdig aan klaagster werden doorgegeven.

    Klachtonderdeel 2
  2. Na de gesprekken van verweerster met klaagster op 24 en 25 oktober 2019 vond klaagster dat het weer beter ging met patiënte; ze ging weer wandelen en was vrolijk, wat klaagster ook in het dossier (ECD) van de woning over patiënte had gelezen. De geruststellende onderzoeksuitslagen gaven volgens klaagster dan ook geen reden voor een nader onderzoek, dat met name voor een ernstig verstandelijk gehandicapte met het niveau van een tweejarige erg belastend is. Klaagster voelde zich overrompeld door het bericht dat patiënte twee dagen later naar het ziekenhuis zou gaan voor een CT-scan met contrast en klaagster heeft de manager van de locatie te kennen gegeven dat het onderzoek niet door kon gaan zolang ze niet wist wat de aanleiding was.
  1. Uit de schriftelijke stukken en het verhandelde ter zitting is het college gebleken dat verweerster de volgende dag met klaagster heeft gebeld. In dat gesprek heeft klaagster te kennen gegeven dat het onderzoek niet door kon gaan nu het haar niet duidelijk was op basis van welke overwegingen verweerster daartoe had besloten. Klaagster meende dat met haar als wettelijk vertegenwoordiger overleg had moeten plaatsvinden en dat zij toestemming had moeten geven om het onderzoek te laten verrichten. Klaagster heeft naar eigen zeggen naar de afdeling radiologie van het ziekenhuis gebeld en het onderzoek geannuleerd. Vervolgens heeft zij nog de secretaresse van de longarts gebeld om te verifiëren of de afspraak echt was geannuleerd. De secretaresse bevestigde volgens klaagster dat de afspraak was afgezegd en niet meer in het systeem zichtbaar was. Klaagster las vervolgens in het ECD dat het onderzoek alsnog had plaatsgevonden.
    Verweerster brengt naar voren dat zij het ziekenhuis heeft gebeld om te vernemen of het onderzoek daadwerkelijk was afgezegd. Haar werd toen gemeld dat het onderzoek nog steeds gepland stond voor 15.10 uur diezelfde middag en zij concludeerde daaruit dat klaagster blijkbaar van gedachten was veranderd en dat klaagsters zorgen om patiënte de doorslag hadden gegeven bij haar besluit het onderzoek te laten doorgaan.
  1. Verweerster vond het vreemd dat klaagster in de zomer van 2019 zorgen had om patiënte en dan op het laatste moment de CT-scan niet wilde laten doorgaan, terwijl vier weken eerder was besproken om nader onderzoek in te zetten bij aanhoudende twijfel. Volgens verweerster kon zij uitgaan van toestemming van klaagster nu met klaagster was gecommuniceerd dat bij aanhoudende twijfel een CT-scan zou worden verricht door de longarts en dat klaagster daartegen niet had geprotesteerd. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat was besproken dat nader onderzoek zou worden ingezet wanneer de onderzoeken daartoe aanleiding gaven en dat was in haar ogen niet het geval. Zij kon zich niet herinneren dat daarbij over een CT-scan was gesproken.
  1. Uit de schriftelijke stukken komt naar voren dat verweerster meent dat ze vanuit haar zorgplicht gehouden was de CT-scan te laten doorgaan, ze had immers nog steeds een “niet-pluis gevoel”. Van een ingrijpend onderzoek was volgens haar geen sprake. Er was afgestemd met de persoonlijk begeleider en gedragswetenschapper dat patiënte het onderzoek gerust kon ondergaan. Verweerster bleef vanuit goed hulpverlenerschap achter de verwijzing staan, ook nadat klaagster te kennen had gegeven toestemming te weigeren en de afspraak te willen annuleren. Uit het bloedonderzoek was immers ook niets gekomen, terwijl patiënte wel achteruit bleef gaan. Verweerster meent dat, nu klaagster toestemming weigerde, sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7:465 lid 3 BW [de gemachtigde van verweerster bedoelt volgens het college artikel 7:465 lid 4 BW]: “De hulpverlener komt zijn verplichtingen na jegens de in de leden 1 en 2 bedoelde wettelijke vertegenwoordigers van de patiënt en de in lid 3 bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.” Het college kan verweerster niet volgen waar zij vervolgens meent dat dit artikel niet van toepassing is nu achteraf blijkt dat het onderzoek niet was geannuleerd. 
  1. Verweerster haalt, op zichzelf terecht, artikel 7:465 BW aan. Uit lid 4 van dit artikel vloeit voort dat verweerster afspraken over het al dan niet laten verrichten van nader onderzoek bij patiënte met klaagster als haar wettelijk vertegenwoordiger moest maken. Het was verweerster daags voor het door haar aangevraagde onderzoek duidelijk dat klaagster met het verrichten daarvan niet instemde. Verweerster mocht bij haar beslissing om het onderzoek toch te laten doorgaan niet uitgaan van de veronderstelling dat klaagster alsnog had toegestemd. Verweerster baseerde die veronderstelling slechts op de mededeling van het ziekenhuis dat het onderzoek niet was afgezegd. Dat was onvoldoende om te mogen aannemen dat de eerder uitdrukkelijk onthouden toestemming alsnog was verleend, ook indien juist is dat klaagster haar mededeling aan verweerster, dat zij niet instemde, niet heeft doen volgen door de aangekondigde afzegging bij het ziekenhuis. Verweerster had bij het ontbreken van toestemming van klaagster zelf het onderzoek moeten afzeggen, of had zich onmiddellijk van de alsnog gegeven toestemming van klaagster moeten verzekeren. Het onderzoek was niet spoedeisend. Verweerster had ook de tijd kunnen nemen om met klaagster in gesprek te gaan en uit te leggen wat de reden was om de CT-scan wel doorgang te laten vinden en samen met klaagster en gemachtigde een gezamenlijk beleid te bepalen in het belang van patiënte. Verweerster kon het onderzoek in weerwil van de opstelling van klaagster slechts laten doorgaan als het niet-doorgaan onverenigbaar was met de zorg van een goed hulpverlener. Een enkel, niet onderbouwd “niet pluis gevoel” van verweerster - zelfs indien het werd gedeeld door andere betrokken artsen - was onvoldoende om aan de weigering van klaagster als wettelijk vertegenwoordiger voorbij te gaan. Door het onderzoek door te laten gaan tegen de haar bekende wens van klaagster, heeft verweerster niet gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend arts mag worden verwacht. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel 3

  1. Ten aanzien van de klacht dat verweerster zou hebben geweigerd medicatie aan patiënte voor te schrijven voor haar huidaandoening is komen vast te staan dat een van de huisartsen patiënte heeft gezien op verzoek van klaagster in verband met de toename van de krabplekken op haar rug. Klaagster heeft toen voorgesteld om een andere zalf voor te schrijven. De huisarts heeft besloten de medicatie in afwachting van de uitslag van de CT-scan vooralsnog niet te wijzigen. Verweerster brengt naar voren dat de huisarts de behandeling heeft voortgezet volgens het gebruikelijke schema. Eén en ander kan verweerster niet verweten worden nu dit besluit is genomen en dit handelen is verricht door de huisarts.


Klachtonderdeel 6

  1. Ter zitting is met partijen besproken en waren zij het ermee eens dat dit klachtonderdeel geen bespreking en beoordeling behoeft. Het college beschouwt dit klachtonderdeel als met instemming van verweerster door klaagster ingetrokken en ziet zelf geen belang dat met verdere behandeling wordt gediend.

Klachtonderdeel 7 en 8

  1. Ter zitting is met partijen besproken dat deze klachtonderdelen geen afzonderlijke bespreking en beoordeling behoeven. De verwijten in algemene bewoordingen komen namelijk terug in de specifieke verwijten die in de andere klachtonderdelen aan de orde zijn gekomen.

Klachtonderdeel 9

  1. Patiënte heeft een eiwitbeperkt dieet in verband met de PKU. Zij is volgens verweerster hiervoor onder behandeling van de diëtiste, die het dieet regelmatig evalueert met de persoonlijk begeleider. Ondanks een eiwitarm dieet van 3600 calorieën viel patiënte af. Klaagster had de indruk dat het dieet niet goed werd opgevolgd. Dit was een reden voor klaagster om te vragen of er niet opnieuw gekeken kon worden naar de intake. Tevens wilde ze graag een verwijzing naar een internist om een eiwitbepaling te laten verrichten. Verweerster gaf ter zitting aan dat de diëtiste het beleid rond het dieet bepaalt en dat het dieet wel goed werd gevolgd. Het afvallen ging door ondanks de hoge calorieën intake, wat voor verweerster aanleiding was zich af te vragen of er niet iets anders aan de hand zou zijn. Tevens bracht verweerster naar voren dat nu juist de familie geen eiwitbepaling wenste. Klaagster betwist dit punt. Voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college, ook als aan het woord van klaagster en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De maatregel

5.14     Nu de klacht deels gegrond wordt verklaard, zal het college een maatregel aan verweerster opleggen. Een waarschuwing acht het college hier op zijn plaats. Bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel heeft het college meegewogen dat verweerster als enige arts verstandelijk gehandicapten op twee locaties haar werkzaamheden verricht, waarbij de werkdruk hoog is en de taakverdeling niet duidelijk is omschreven.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart klachtonderdeel 2 geheel en klachtonderdelen 1 en 4 voor het in overweging 5.4 beschreven gedeeltelijk gegrond;
  • legt hiervoor aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
  • verklaart klachtonderdelen 3, 5 en 9 ongegrond;
  • beschouwt klachtonderdeel 6 als ingetrokken;
  • verstaat dat klachtonderdelen 7 en 8 geen afzonderlijke beoordeling behoeven.

Aldus beslist door E.P. van Unen, voorzitter, H.J.C. Smink, lid-jurist, P.G.M. Boom-Poels,

W. te Water en M. van Mesdag, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van S.S. van Gijn, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 20 oktober 2021 in aanwezigheid van de secretaris.