ECLI:NL:TGZREIN:2021:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2459-2074

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:63
Datum uitspraak: 14-09-2021
Datum publicatie: 14-09-2021
Zaaknummer(s): E2021/2459-2074
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Arts wordt (onder andere) verweten dat hij een (niet neutrale en niet objectieve) verklaring heeft afgelegd tijdens een onderzoek door de RvdK, waarbij hij heeft opgetreden als informant voor de ex-partner van klaagster, terwijl hij in het verleden een langdurige relatie had met de tante van klaagsters ex-partner. De arts heeft persoonlijke ervaringen laten meewegen in zijn professioneel oordeel en tevens een professioneel oordeel hebben geuit over klaagster en haar nieuwe partner. De arts heeft ernstig misbruik hebben gemaakt van zijn positie als arts en het vertrouwen dat de RvdK daardoor in hem had. Deels gegrond. Berisping.

Uitspraak: 14 september 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 juni 2020 ingekomen klacht van:

[A]

verblijvende op een geheim adres

klaagster

gemachtigde mw. mr. B. Willemsen te Lent

tegen:

[B]

arts

werkzaam te [C]

verweerder

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop

-          het verweerschrift en de aanvulling daarop

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 3 november 2020

-          de spreekaantekeningen van verweerder, overhandigd ter zitting.

De klacht is ter openbare zitting van 14 juli 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster en haar gemachtigde hebben via een Webex-verbinding deelgenomen

aan de zitting .

2.                  De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1              Klaagster heeft een relatie gehad met de heer [D] (verder te noemen: de ex-partner). Tijdens deze relatie is in december 2018 een dochter geboren (verder te noemen: de minderjarige dochter). Verweerder heeft een relatie gehad met een tante van de ex-partner. Uit deze relatie zijn eveneens kinderen geboren, welke kinderen al meerderjarig zijn. De ex-partner van klaagster is de oudste neef van de kinderen van verweerder.

De ex-partner van klaagster heeft hulp gezocht bij verweerder bij de verwerking van de relatiebreuk met klaagster. De ex-partner heeft verweerder ook opgegeven als informant in een door de Raad voor de Kinderbescherming ingesteld onderzoek in verband met een gezag- en omgangsregeling met de minderjarige dochter.

2.2              In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 april 2020 is, voor zover

thans van belang, met eventuele taal- en spelfouten en met vervanging van de naam van verweerder door [verweerder], het volgende opgenomen:

“(…)

Bron: telefonisch gesprek met [verweerder], arts voor algemene geneeskunde, leefstijl-geneeskunde en stresscounseling (…).

Alvorens het informantengesprek te starten is de familiaire betrokkenheid en het mogelijke effect hiervan op de neutraliteit besproken met [verweerder]. [Verweerder] geeft aan dat er vanuit het verleden inderdaad een familiaire betrekking is ontstaan. (…) [Verweerder] twijfelt niet aan zijn professionaliteit, mogelijk is het in deze casus wellicht wel handig om wat achtergrondinformatie te bezitten.

(…)

[Verweerder] kan niet uitsluiten dat vader, in het licht van de huidige situatie, verbaal uit zijn slof kan schieten en incidenteel mogelijk moeite heeft met zijn emotionele controle, echter het slaan van vrouwen en het mishandelen van kinderen ligt totaal niet in zijn aard. Er is in de tijd dat verweerder een relatie had met [naam tante] nooit op enig moment directe of indirecte signalen van problemen met impuls controle of emotie- of agressieregulatie door [verweerder] waargenomen noch ter ore gekomen.

Uit de verhalen die vader vertelt maakt [verweerder] zich zorgen over de opvoed situatie van [de minderjarige dochter]. Als het klopt wat vader zegt en er een ex-partner van moeder is waarbij iets vergelijkbaars speelt dan lijkt er een patroon zichtbaar. Volgens vader heeft moeder deze ex-partner gebruikt voor geld en vader voor een kind. Vrij vroeg in de relatie was moeder, zonder overleg, al zwanger wat vader zeer verbaasd heeft. Op basis van de wijze waarop vader moeder beschrijft en de mate van angst bij vader dat zijn dochter niet veilig is bij moeder, veroorzaakt bij [verweerder] een naar gevoel, waarbij hij bezorgd is over mogelijke anti-sociale problematiek. De informatie van vader over combinatie seksuele vrijpostigheid en financiën zijn thema’s die hieraan bijdragen waardoor hij hier bij moeder aan moet denken. (…) Ook het feit dat vader op de dag van de geboorte van zijn dochter al buiten spel gezet is, is opmerkelijk aldus [verweerder].

(…)

In eerste instantie komt vader over als een wat stoere jongen, echter daaronder is hij structureel zachtaardig. Alle neefjes en nichtjes zijn zichtbaar dol op hem en vader gaat heel leuk met kinderen om. [Verweerder] kan zich er niets bij voorstellen dat vader [de minderjarige dochter] mishandeld zou hebben, dit zit niet in zijn aard. (…)”  

2.3       Klaagster heeft na ontvangst van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming onderstaande klacht ingediend.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a.       tijdens een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (in verband met het gezag over en de omgang met de dochter van klaagster en haar ex-partner) als professioneel informant heeft verklaard, terwijl hij een langdurige relatie heeft gehad met de tante van de ex-man;

b.      niet consistent heeft verklaard over het al dan niet nog hebben van contact met de ex-partner na het verbreken van de relatie met zijn tante;

c.       niet neutraal en objectief heeft verklaard;

d.      persoonlijke ervaringen uit de tijd dat hij een familiaire relatie had met de ex-partner heeft laten meewegen in zijn professionele oordeel;

e.       een professioneel oordeel heeft over klaagster en degene met wie zij een relatie heeft gehad na de relatie met haar ex-partner, zonder klaagster en deze partner te hebben gesproken;

f.        ernstig misbruik heeft gemaakt van zijn positie als arts en van het vertrouwen dat de Raad voor de Kinderbescherming daardoor in hem heeft;

g.      niet professioneel en niet conform de BIG-richtlijnen heeft gehandeld.

Klaagster heeft – kort weergegeven – nog opgemerkt dat verweerder, gelet op de door hem gedane uitlatingen, niet in staat blijkt om een neutrale weergave te doen van de situatie en zijn professionele bevoegdheden te buiten is gegaan. Hoewel klaagster verweerder tijdens haar relatie met de ex-partner éénmaal heeft ontmoet, kent verweerder haar niet en heeft hij haar nimmer gesproken. Niettemin meent verweerder een uitspraak te kunnen doen over de persoonlijkheid van klaagster. Daarnaast is verweerder, anders dan hij in eerste instantie tegenover de Raad voor de Kinderbescherming heeft verklaard, niet in staat geweest om de familiaire band buiten beschouwing te laten. Met dit alles heeft verweerder klaagster bovendien schade berokkend. Iedere keer wanneer er iets speelt tussen klaagster en haar ex-partner, wordt het rapport erbij gehaald, aldus klaagster.

4.                  Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft – kort gezegd – opgemerkt dat zijn uitlatingen onverstandig zijn geweest maar dat hij deze heeft gedaan uit bezorgdheid over de ontwikkeling van de minderjarige dochter en het welzijn van de ex-partner van klaagster. Verweerder heeft steeds het welzijn van de minderjarige dochter en de ex-partner voor ogen gehad. De uitlatingen zijn gedaan door een sterk 'niet-pluisgevoel' dat verweerder kreeg naar aanleiding van de informatie die de ex-partner van klaagster had gegeven. Verweerder erkent dat hij de uitlatingen over de persoonlijkheidsstoornis niet had moeten doen. Hetgeen is opgemerkt over de vermeende familierelatie; daarin herkent verweerder zich, ook na hernieuwde bezinning, niet. Verweerder heeft weliswaar een relatie gehad met een tante van de ex-partner en uit deze relatie zijn ook kinderen geboren, maar de relatie is reeds meer dan 20 jaar geleden verbroken en het contact met de ex-partner was slechts sporadisch. Er was sprake van een aanzienlijke lijdensdruk bij de ex-partner en externe tijdsdruk vanuit de Raad voor de Kinderbescherming die ertoe heeft bijgedragen dat hetgeen verweerder heeft opgemerkt wellicht minder genuanceerd is geweest.

5.                  De overwegingen van het college

5.1              Het college stelt voorop dat de vraag die het college moet beantwoorden is of verweerder heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ arts. De invulling van deze norm vindt plaats mede aan de hand van de gedragsnormen en richtlijnen van de beroepsgroep zoals die golden op het moment van het handelen waarover geklaagd wordt. Het gaat er niet om of de arts, achteraf beschouwd, misschien beter anders had kunnen handelen maar of hij bij de toen bekende stand van zaken redelijkerwijs, heeft kunnen handelen zoals hij heeft gedaan.

klachtonderdelen a, c, d, e en f

5.2              Het college zal de klachtenonderdelen a, c, d, e en f gezamenlijk behandelen vanwege hun onderlinge samenhang. Het college stelt vast dat de KNMG-richtlijn “omgaan met medische gegevens” handvatten geeft ten aanzien van welke informatie met toestemming van de patiënt kan worden verstrekt aan derden. Bij gegevensverstrekking op verzoek van derden geldt in algemene zin onder meer dat de arts die de informatie levert, uitsluitend die informatie doorgeeft waar ook daadwerkelijk om is gevraagd en dat de arts zich beperkt tot feitelijke gegevens en bevindingen over de gezondheid van de patiënt. Daarnaast verloopt de communicatie zo mogelijk schriftelijk.

5.3              Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft verstrekt vanuit zijn hoedanigheid van professional en behandelend arts van de ex-partner. Het college stelt vast dat verweerder daarbij niet alleen informatie heeft gegeven over de ex-partner van klaagster, zijnde de patiënt, maar dat verweerder ook uitlatingen heeft gedaan over (de persoonlijkheid van) klaagster. Vast staat dat klaagster geen patiënte van verweerder was en dat verweerder klaagster nimmer zelf heeft onderzocht of op andere wijze met haar in contact is getreden. De uitlatingen omtrent de persoonlijkheid van klaagster zijn, zo blijkt ook uit de eigen toelichting van verweerder, enkel en alleen gebaseerd op informatie die de ex-partner aan verweerder heeft verstrekt, welke informatie niet kan worden beschouwd als feitelijke gegevens of bevindingen omtrent de gezondheid van een patiënt. Door zulke vérgaande conclusies te trekken over de psychische gesteldheid van klaagster zonder dat hij klaagster ooit heeft gesproken, heeft verweerder een duidelijke grens overschreden. Van een redelijk bekwame en redelijk handelende  arts mag worden verlangd dat hij zijn oordeel staaft met eigen onderzoek van degene over wie hij zich uitspreekt. Vast staat verder dat verweerder helemaal niet om een professioneel oordeel over klaagster was gevraagd. Daarbij komt, tot slot, dat medische gegevens – waaronder een medisch oordeel – alleen aan derden verstrekt mogen worden met toestemming van degene die het betreft. Gebleken is dat klaagster geen toestemming heeft gegeven om gegevens die haar betreffen, te delen. Verweerder heeft dan ook op verschillende onderdelen de norm van een redelijk bekwaam handelend arts in deze omstandigheden ernstig geschonden.

5.4              Het college stelt bovendien vast dat verweerder uitlatingen heeft gedaan over de ex-partner die zich niet beperken tot feitelijke gegevens en bevindingen met betrekking tot hem als patiënt. Deze uitlatingen zijn gebaseerd op hetgeen verweerder bekend was uit hoofde van de bestaande familiebanden. Zo wordt verwezen naar de relatie van de ex-partner met de neefjes en nichtjes en de periode waarin verweerder en de ex-partner elkaar uitsluitend zagen vanwege het bestaan van deze familiebanden. Gesteld noch gebleken is dat verweerder en de ex-partner toentertijd al een behandelrelatie hadden. Ook in die zin heeft verweerder de professionele norm van een redelijk bekwame beroepsuitoefening geschonden, door zijn professionele uitlatingen te vermengen met persoonlijke opvattingen. Verweerder had zich ervan bewust moeten zijn dat deze op persoonlijke ervaringen gebaseerde uitlatingen voor de Raad voor de Kinderbescherming zwaar zouden kunnen wegen, vanwege het feit dat verweerder was aangedragen als professionele informant en zijn informatie als een geneeskundige verklaring zou kunnen worden opgevat. Verweerder heeft nog wel opgemerkt dat er, vanwege het feit dat zijn relatie met de tante van de ex-partner al langere tijd verbroken was, geen sprake meer zou zijn van familiebanden. Het feit dat verweerder niettemin refereert aan die periode, betekent echter dat hij deze familierelatie wel degelijk relevant vond en heeft laten meespelen in zijn opmerkingen. Dit gaat verder dan het geven van feitelijke gegevens en bevindingen over de ex-partner. Met die professionele gegevens worden immers bedoeld de gegevens die in een professionele setting ter kennis van verweerder zijn gekomen.

5.5              Verweerder heeft bovendien volstrekt veronachtzaamd dat vanwege de mogelijkheid dat zijn opmerkingen als geneeskundige verklaring zou worden aangemerkt, zou kunnen worden geconcludeerd dat klaagster daadwerkelijk een persoonlijkheidsstoornis heeft. Het heeft er alle schijn van dat verweerder zich, als behandelaar en bekende van de ex-partner, heeft laten meeslepen door de versie van de ex-partner en als gevolg daarvan niet zuiver is gebleven in zijn eigen taakuitoefening . Verweerder had zich moeten realiseren dat het verbreken van de relatie tussen klaagster en de ex-partner tot een gekleurde weergave van de feiten zou leiden. Verweerder heeft zich daarvan, zo lijkt het, op geen enkel moment rekenschap gegeven. De klachtonderdelen a, c, d, e en f zijn derhalve gegrond.

klachtonderdeel b

5.6              Met betrekking tot klachtonderdeel b stelt het college vast dat de verhalen van partijen

hierover uiteen lopen. Klaagster heeft het over een vaker bestaand contact, verweerder heeft het over een sporadisch contact. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld  welke feitelijk juist is, dat het verwijt van klaagster op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus hier niet vaststellen.

klachtonderdeel g

5.7              Klachtonderdeel g ten slotte, bevat naar het oordeel van het college geen zelfstandige klacht en is te beschouwen als een algemene samenvatting van hetgeen in de voorgaande klachtonderdelen is weergegeven. Het college gaat daarom voorbij aan dit klachtonderdeel en acht dit klachtonderdeel ongegrond.

De maatregel

5.8       Gelet op al het voorgaande is de klacht naar het oordeel van het college grotendeels gegrond en behoort in dit geval een maatregel worden opgelegd. Bij het bepalen daarvan is rekening gehouden met het volgende. Verweerder heeft de basale uitgangspunten van zorgvuldig medisch handelen ernstig heeft geschonden. Verweerder heeft ook erkend dat hij fouten heeft gemaakt, en heeft zich in zoverre toetsbaar opgesteld. Niettemin heeft verweerder er geen blijk van gegeven dat hij inziet dat hij informatie waarover hij slechts vanwege de familiebanden met de ex-partner beschikte, in zijn professionele hoedanigheid niet bij zijn oordeel had mogen betrekken. In zoverre is het college er niet gerust op dat verweerder een fout als deze niet nogmaals zal maken. Daar komt bij dat verweerder weliswaar ter zitting heeft opgemerkt het belang van de minderjarige dochter voor ogen te hebben gehad, maar daaraan steeds gelijktijdig het psychisch lijden van de ex-partner heeft verbonden. Voor het college is dan ook onvoldoende duidelijk geworden of verweerder het belang van de minderjarige dochter los heeft kunnen zien van het belang van de ex-partner. Dit alles bij elkaar genomen is het college van oordeel dat de maatregel van een berisping op zijn plaats is.  

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht op de onderdelen a, c, d, e en f gegrond;

-          legt op de maatregel van berisping;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door F.C. Alink-Steinberg, voorzitter, K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, lid-jurist, B.C.A.M. van Casteren-van Gils, H.J. Weltevrede, A.E. van der Waal, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van M. Uzun-Karatepe, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 14 september 2021 in aanwezigheid van de secretaris.