ECLI:NL:TGZREIN:2021:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2314-20155
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2021:59 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-09-2021 |
Datum publicatie: | 01-09-2021 |
Zaaknummer(s): | E2021/2314-20155 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Verwijt aan gz-psycholoog dat zij het vertrouwen van klager in het zorgpersoneel en veiligheidsgevoel binnen de tbs-kliniek heeft aangetast. Daarnaast heeft zij ruzie gemaakt met de vader van klager, klager in de separeer doen belanden, bewerkstelligd dat klagers uitkering werd stopgezet, en in een overplaatsingsverzoek valse informatie over klager gegeven. Ruzie niet aannemelijk gemaakt. Verweerster niet betrokken bij beslissing tot separatie. Verplichte aangifte bij vermoeden van strafbaar feit op grond van Reglement Verpleging Terbeschikkinggestelden. Van valse informatie bij overplaatsingsverzoek is niet gebleken. Overige klachten te algemeen geformuleerd. Ongegrond. |
Uitspraak: 1 september 2021
BESLISSING VAN HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE
VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
op de klacht van:
[A]
verblijvende te [B]
klager
tegen:
[C]
gz-psycholoog
werkzaam te [B]
verweerster
gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam
1. Verloop van de procedure
1.1 Het college heeft kennis genomen van:
- het klaagschrift, op 5 oktober 2020 bij het tuchtcollege Zwolle ingekomen en vanwege de woonplaats van de gz-psycholoog doorgezonden naar het tuchtcollege Eindhoven
- de aanvullingen op de klacht bij brieven van klager, ontvangen op 16 november en
1 december en 15 december 2020
- de brief van 14 januari 2021 van de secretaris aan klager
- het antwoord van klager op die brief, ontvangen op 28 januari 2021
- de brief van klager, ontvangen op 8 maart 2021
- het verweerschrift, ontvangen op 1 april 2021
- de brieven van klager, ontvangen op 11 en 19 mei 2021
- de reactie van de secretaris op die brieven, van 25 mei 2021
1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun standpunten toe te lichten in een mondeling vooronderzoek. De klacht is op de openbare zitting van 9 juli 2021 behandeld. Klager en verweerster, de laatste met haar gemachtigde en [D] (jurist bij de hierna te noemen kliniek), waren daarbij aanwezig. Beiden hebben hun standpunten toegelicht en vragen van het college beantwoord.
2. Samenvatting klacht en beslissing
Klager is opgenomen in een forensisch-psychiatrische inrichting (verder: de kliniek) op basis van een vonnis van de strafrechter. Daarbij is, naast gevangenisstraf, TBS met dwangverpleging opgelegd. Verweerster (verder ook: de gz-psycholoog) werkt in de kliniek. Klager verwijt de gz-psycholoog dat zijn vertrouwen in het zorgpersoneel en veiligheidsgevoel binnen de kliniek zijn aangetast, en dat zijn PTSS is verergerd. Verder zou verweerster als hoofdbehandelaar/zorgcoördinator tekort zijn geschoten. Concreet zijn de verwijten dat de gz-psycholoog ruzie heeft gemaakt met de vader van klager, klager in de separeer heeft doen belanden, heeft bewerkstelligd dat klagers uitkering werd stopgezet, en in een overplaatsingsverzoek valse informatie over klager heeft gegeven. Het college verklaart de klachten ongegrond. Ze zijn grotendeels te algemeen geformuleerd. Voor zover de klachten concreet en gericht op verweerster zijn, oordeelt het college dat zij niet onjuist heeft gehandeld.
3. Motivering van de beslissing
3.1 Het college oordeelt over klachten tegen zorgverleners op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dit betekent dat het persoonlijk handelen - nalaten daaronder begrepen - van de zorgverlener wordt getoetst. Het college kan dit handelen toetsen aan twee normen. Onder de eerste tuchtnorm wordt beoordeeld of de zorgverlener heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar tegenover een cliënt of patiënt (of hun naasten) in de behandelrelatie mag worden verwacht. Wát mag worden verwacht hangt ook af van de beroepscodes en kwaliteitsstandaarden die golden op het moment van het handelen waarover wordt geklaagd. Onder de tweede tuchtnorm wordt beoordeeld of de zorgverlener buiten de directe zorgrelatie heeft gehandeld in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar zou doen en laten.
3.2 In zijn klaagschrift is klager algemeen over zijn verwijten en richt hij deze niet specifiek aan verweerster. Hij verwijst naar brieven aan en van de Geneesheer-directrice van de kliniek, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Commissie van Toezicht, maar noemt niet een concreet handelen dat hij de gz-psycholoog verwijt. In zijn aanvullend klaagschrift van 21 december 2020 zegt klager - iets specifieker - dat hij de gz-psycholoog verwijt dat zij:
a. klager het vertrouwen in haar oprechtheid en die van het andere zorgpersoneel heeft doen kwijtraken;
b. klagers veiligheidsgevoel binnen de kliniek een forse knauw heeft doen oplopen;
c. klagers PTSS heeft laten verergeren door personeel onder haar verantwoordelijkheid onwenselijk gedrag te laten vertonen;
en als behandelcoördinator/hoofdbehandelaar:
d. geen of onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen door na te laten de nodige maatregelen te nemen;
e. heeft nagelaten zodanige regie te voeren dat klagers behandeling en welzijn werden geborgd;
f. heeft nagelaten zodanige maatregelen te nemen dat haar medewerkers zich onthielden van ongewenst en schadelijk gedrag naar klager toe;
g. klager als patiënt en zijn klachten niet serieus heeft genomen.
Concreet verwijt klager de gz-psycholoog dat zij:
h. ruzie heeft gemaakt met zijn vader;
i. er de hand in heeft gehad dat klager in de separeer belandde;
j. er de hand in heeft gehad dat de Wajong-uitkering van klager werd stopgezet;
k. in een verzoek tot overplaatsing van klager naar een andere kliniek fraude heeft gepleegd door in strijd met de wettelijke aantekeningen over klager te verklaren.
3.3 Met de klachtonderdelen a, b. en c. beschrijft klager hoe slecht hij zich is gaan voelen in de kliniek: zijn vertrouwen en veiligheidsgevoel zijn aangetast en zijn PTSS is verergerd. Deze ervaringen van verslechtering van zijn gemoedtoestand voert klager niet terug op enig handelen van de gz-psycholoog als zorgverlener tegenover hem. Ook op de vraag van de secretaris wat de betrokkenheid was van verweerster bij de verschillende voorvallen die klager noemt, voert klager - behalve de hierna afzonderlijk te bespreken klachtonderdelen h, i, j. en k. - geen gedragingen van verweerster aan die zijn negatieve gevoelens, objectief bezien, hebben kunnen oproepen. Dit betekent dat de klacht op de onderdelen a, b. en c. ongegrond is.
3.4 De klachtonderdelen d, e, f. en g. betreffen handelen van verweerster in haar rol van leidinggevende of hoofdbehandelaar. Op grond van de tweede tuchtnorm kan dit handelen van verweerster worden getoetst. Als toelichting op deze klachtonderdelen voert klager voorvallen aan waarbij hij zich door andere zorgverleners onjuist behandeld voelde, niet een concreet tekortschieten van verweerster in haar taken en verantwoordelijkheden als hoofdbehandelaar (in de woorden van verweerster: behandelverantwoordelijke). Dat verweerster klager en zijn klachten niet serieus heeft genomen, blijkt nergens uit. Er hebben zich kennelijk situaties voorgedaan die klager (achteraf) als onjuist, onaangenaam en schadelijk beschouwt. Het college stelt vast dat sprake was van enkele op zichzelf staande voorvallen, met enkele individuele zorgverleners, tijdens het langjarige verblijf van klager op verschillende afdelingen van de kliniek. Dat verweerster als behandelverantwoordelijke deze voorvallen had kunnen voorkomen, heeft klager niet concreet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dus niet gebleken. Dit betekent dat de klacht ook op de onderdelen d, e, f. en g. ongegrond is.
3.5 In klachtonderdelen h, i, j. en k. gaat klager wél in op de concrete - volgens hem kwalijke - rol die de gz-psycholoog heeft gespeeld. Deze klachtonderdelen kan het college dus inhoudelijk beoordelen. Het oordeel luidt als volgt.
h). De vader van klager was aanwezig bij een gesprek met de gz-psycholoog over onder andere de uitkering van klager (waarover hierna onder j.), die via de vader werd betaald. De gz-psycholoog erkent dat in dit gesprek irritatie ontstond. Zij betwist dat dit ruzie was, en klager heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Dat er irritatie is ontstaan bij de vader van klager is, mede gezien het gespreksonderwerp, begrijpelijk en valt de gz-psycholoog niet te verwijten. De klacht is op onderdeel h. ongegrond.
i). Voor beklag en beroep tegen een beslissing tot (verlenging van) separatie bestaat een rechtsgang krachtens de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. Het bestaan van deze rechtsgang sluit beoordeling door het tuchtcollege van de procedurele en inhoudelijke juistheid van de separatiebeslissing uit. Het college kan slechts oordelen over een mogelijk (om andere redenen) verwijtbare rol van de gz-psycholoog in de separatie van klager. Daarvan is niet gebleken. De gz-psycholoog is niet betrokken geweest bij de beslissing om klager te separeren want deze beslissing wordt volgens de wet - en is in dit geval - genomen door het hoofd van de kliniek, na advies van een psychiater en overleg met de afdeling waar de betrokkene verblijft. Klager verbleef ten tijde van de beslissing op een andere afdeling en verweerster is geen psychiater, dat staat vast. Ook bij de gang van zaken met betrekking tot de duur en het einde van de separatie is verweerster (als hoofd van de afdeling waar klager pas na het einde van de separatie heen zou gaan) niet betrokken geweest, zo stelt zij onbetwist. De klacht is op onderdeel i. ongegrond.
j). (Een medewerkster van de kliniek op instructie van) de gz-psycholoog heeft het UWV benaderd over de Wajong-uitkering van klager, die volgens de kliniek onterecht zou kunnen zijn omdat zij behoort te stoppen na een maand detentie (klager had naast TBS gevangenisstraf). Krachtens artikel 53 lid 2 van het Reglement Verpleging Terbeschikkinggestelden is de kliniek verplicht aangifte te doen van (het vermoeden van) een strafbaar feit door een TBS-gestelde. Het aanvragen en ontvangen van de uitkering tijdens detentie was mogelijk een strafbaar feit (fraude). Ook indien juist is dat de kliniek klager aanvankelijk heeft geholpen bij het aanvragen van de uitkering, was het benaderen van het UWV om de uitkering alsnog te doen stopzetten een juiste handeling. Deze kan de gz-psycholoog derhalve niet verweten worden. Zij heeft daarmee ook beoogd het oplopen van de reeds aanzienlijke schulden van klager te voorkomen, en ook dat was een juist beleid.
De klacht is op onderdeel j. ongegrond.
k). Klager stelt dat de gz-psycholoog, in het door haar opgestelde verzoek tot overplaatsing van klager, dingen heeft geschreven die in strijd zijn met de aantekeningen die de kliniek verplicht is halfjaarlijks over klager te maken (de zogenoemde wettelijke aantekeningen, die in de praktijk door sociotherapeuten worden gemaakt). Het overplaatsingsverzoek levert daarom fraude en smaad op, aldus klager. Klager heeft echter, ook toen hem op de zitting daarnaar werd gevraagd, niet duidelijk gemaakt op welke passages hij doelt. Vanzelfsprekend is een overplaatsingsverzoek in zijn beschrijving van klager en zijn problematiek meer concluderend en generaliserend over klager dan de aantekeningen, die meer beschrijvend zijn. Het is het college niet gebleken dat de gz-psycholoog in het verzoek de aantekeningen heeft gedenatureerd, of daaruit conclusies heeft getrokken die er niet door gerechtvaardigd werden. De klacht is op onderdeel k. ongegrond.
4. De slotsom luidt dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door E.P. van Unen, voorzitter, W.G.H. Corté, lid-jurist, M.J.E. Lemmens,
X.M.H. Moonen en Ch. Oele, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 1 september 2021 in aanwezigheid van de secretaris.