ECLI:NL:TGZREIN:2021:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2355-20153
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2021:58 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-09-2021 |
Datum publicatie: | 01-09-2021 |
Zaaknummer(s): | E2021/2355-20153 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Verwijt aan gz-psycholoog dat hij het vertrouwen van klager in het zorgpersoneel en veiligheidsgevoel binnen de tbs-kliniek heeft aangetast. Daarnaast heeft de gz-psycholoog toegelaten dat een sociotherapeut geprobeerd heeft klager wakker te maken door een vork in zijn voetzool te steken. Wat de sociotherapeut deed, had hij niet kunnen voorkomen. Overige klachten te algemeen geformuleerd. Ongegrond. |
Uitspraak: 1 september 2021
BESLISSING VAN HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE
VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
over de klacht van:
[A]
verblijvende te [B]
klager
tegen:
[C]
gz-psycholoog
werkzaam te [B]
verweerder
gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam
1. Verloop van de procedure
1.1 Het college heeft kennis genomen van:
- het klaagschrift, op 5 oktober 2020 bij het tuchtcollege Zwolle ingekomen en vanwege de woonplaats van de gz-psycholoog doorgezonden naar het tuchtcollege Eindhoven
- de aanvullingen op de klacht bij brieven van klager, ontvangen op 16 november en
1 december 2020
- de brief van 14 januari 2021 van de secretaris aan klager
- het antwoord van klager op die brief, ontvangen op 28 januari 2021
- de brief van klager, ontvangen op 8 maart 2021
- het verweerschrift, ontvangen op 1 april 2021
- de brieven van klager, ontvangen op 11 mei 2021
- de reactie van de secretaris op die brieven, van 25 mei 2021
1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun standpunten toe te lichten in een mondeling vooronderzoek. De klacht is op de openbare zitting van 9 juli 2021 behandeld. Klager en verweerder, de laatste met zijn gemachtigde en [D] (juriste bij de hierna te noemen kliniek), waren daarbij aanwezig. Beiden hebben hun standpunten toegelicht en vragen van het college beantwoord.
2. Samenvatting klacht en beslissing
Klager is opgenomen in een forensisch-psychiatrische inrichting (verder: de kliniek) op basis van een vonnis van de strafrechter. Daarbij is, naast een gevangenisstraf, TBS met dwangverpleging opgelegd. Verweerder (verder ook: de gz-psycholoog) werkt in de kliniek. Klager verwijt de gz-psycholoog dat zijn vertrouwen in het zorgpersoneel en veiligheidsgevoel binnen de kliniek zijn aangetast, en dat zijn PTSS is verergerd. Klager verwijt verweerder meer specifiek dat hij als behandelcoördinator tekort is geschoten. Concreet is het verwijt dat verweerder heeft toegelaten dat een sociotherapeut geprobeerd heeft klager - een notoir vaste slaper - wakker te maken door een vork in zijn voetzool te steken. Het college oordeelt dat de gz-psycholoog niet verwijtbaar heeft gehandeld. Wat de sociotherapeut deed, had hij niet kunnen voorkomen. Voor de rest zijn de klachten te algemeen geformuleerd.
3. Motivering van de beslissing
3.1 Het college oordeelt over klachten tegen zorgverleners op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dit betekent dat het persoonlijk handelen - nalaten daaronder begrepen - van de zorgverlener wordt getoetst. Het college kan dit handelen toetsen aan twee normen. Onder de eerste tuchtnorm wordt beoordeeld of de zorgverlener heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar tegenover een cliënt of patiënt (of hun naasten) in de behandelrelatie mag worden verwacht. Wát mag worden verwacht hangt ook af van de beroepscodes en kwaliteitsstandaarden die golden op het moment van het handelen waarover wordt geklaagd. Onder de tweede tuchtnorm wordt beoordeeld of de zorgverlener buiten de directe zorgrelatie heeft gehandeld in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar zou doen en laten.
3.2 In zijn klaagschrift is klager algemeen over zijn verwijten en richt hij deze niet specifiek aan verweerder. Hij verwijst naar brieven aan en van de Geneesheer-directrice van de kliniek, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Commissie van Toezicht, maar noemt niet een concreet handelen van de gz-psycholoog waarover hij klaagt. In zijn aanvullend klaagschrift zegt klager - iets specifieker - dat hij de gz-psycholoog verwijt dat hij:
a. klager het vertrouwen in zijn oprechtheid en die van het andere zorgpersoneel heeft doen kwijtraken;
b. klagers veiligheidsgevoel binnen de kliniek een forse knauw heeft doen oplopen;
c. klagers PTSS heeft laten verergeren door personeel onder zijn verantwoordelijkheid onwenselijk gedrag te laten vertonen;
en als behandelcoördinator:
d. geen of onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen door na te laten de nodige maatregelen te nemen;
e. heeft nagelaten zodanige regie te voeren dat klagers behandeling en welzijn werden geborgd;
f. heeft nagelaten zodanige maatregelen te nemen dat zijn medewerkers zich onthielden van ongewenst en schadelijk gedrag naar klager toe;
g. klager als patiënt en zijn klachten niet serieus heeft genomen.
3.3 Met de klachtonderdelen a, b. en c. beschrijft klager hoe slecht hij zich is gaan voelen in de kliniek: zijn vertrouwen en veiligheidsgevoel zijn aangetast en zijn PTSS is verergerd. Deze ervaringen van verslechtering van zijn gemoedtoestand voert klager niet terug op enig handelen van de gz-psycholoog als zorgverlener tegenover hem. Ook op de vraag van de secretaris wat de betrokkenheid was van verweerder bij de verschillende voorvallen die klager noemt, voert klager geen gedragingen van verweerder aan die zijn negatieve gevoelens, objectief bezien, hebben kunnen oproepen. Dit betekent dat de klacht op de onderdelen a, b. en c. ongegrond is.
3.4 De klachtonderdelen d, e. en g. betreffen handelen van verweerder in zijn rol van leidinggevende/behandelcoördinator. Op grond van de tweede tuchtnorm kan dit handelen van verweerder worden getoetst. Als toelichting op deze klachtonderdelen voert klager voorvallen aan waarbij hij zich door andere zorgverleners onjuist behandeld voelde, niet een concreet tekortschieten van verweerder in zijn leidinggevende of coördinerende taken. Dat verweerder klager en zijn klachten niet serieus heeft genomen, blijkt nergens uit. Er hebben zich kennelijk situaties voorgedaan die klager (achteraf) als onjuist, onaangenaam en schadelijk beschouwt. Het college stelt vast dat sprake was van enkele op zichzelf staande voorvallen, met enkele individuele zorgverleners, tijdens het langjarige verblijf van klager op verschillende afdelingen van de kliniek. Dat verweerder als behandelcoördinator of leidinggevende deze voorvallen had kunnen voorkomen, heeft klager niet concreet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dus niet gebleken. Dit betekent dat de klacht ook op de onderdelen d. en e. en g. ongegrond is.
3.5 In klachtonderdeel f. verwijst klager naar een concreet voorval waarbij verpleegkundigen/sociotherapeuten die onder leiding van de gz-psycholoog stonden, trachtten klager wakker te maken. Klager is een notoir vaste slaper. Volgens klager heeft hij dat al van kindsbeen af: hij gaat zeer laat naar bed en slaapt een gat in de dag, waarbij hij niet wakker te krijgen is. Daardoor loopt hij het risico verplichte dagprogramma-onderdelen in de kliniek te missen, aldus verweerder, dus er is een noodzaak om hem wakker te krijgen. Bij de in de klacht bedoelde gelegenheid heeft een sociotherapeut een metalen voorwerp gepakt en daarmee de voetzool van klager aangeraakt. Dat sprake was van een vork staat niet vast, dat sprake was van iets in de voetzool steken (zoals klager het zegt) ook niet. Pas toen hij ergens anders wakker van was geworden, is hem verteld wat er daarvoor was gebeurd. Nog geruime tijd later is hij erover gaan klagen. Ondertussen was de gz-psycholoog zich er niet van bewust dat klager dit voorval zo zwaar had opgevat; hij meende een goede relatie met klager te hebben. Achteraf heeft hij zich overigens gerealiseerd dat dit niet had moeten gebeuren omdat het geen passende manier is om als sociotherapeut een patiënt te wekken.
Het college oordeelt dat de gz-psycholoog niet kan worden verweten dat dit is voorgevallen. Ook met maatregelen vooraf of beter toezicht had de gz-psycholoog niet kunnen voorkomen dat de sociotherapeut - die zijn eigen verantwoordelijkheid heeft in de wijze van benadering van klager - de voet van klager met een metalen voorwerp aanraakte. De gz-psycholoog hoefde zo’n ongebruikelijke actie van de sociotherapeut niet te verwachten. Dit betekent dat de klacht ook op onderdeel f. ongegrond is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door E.P. van Unen, voorzitter, W.G.H. Corté, lid-jurist, M.J.E. Lemmens,
X.M.H. Moonen en Ch. Oele, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 1 september 2021 in aanwezigheid van de secretaris.