ECLI:NL:TGZREIN:2021:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2328-20150

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:56
Datum uitspraak: 01-09-2021
Datum publicatie: 01-09-2021
Zaaknummer(s): E2021/2328-20150
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Verpleegkundige. Forensisch-psychiatrische inrichting. Klacht: onzorgvuldig en onprofessioneel handelen, blootgesteld aan mishandeling met schoonmaakmiddel, vertrouwen in zorgpersoneel en veiligheidsgevoel binnen kliniek aangetast. College: schoonmaakmiddel op klager spuiten past niet bij de professionele distantie die verpleegkundige diende te bewaren. Op dit punt gegrond. Overige klachten ongegrond. Geen maatregel; verweerder ziet onjuistheid van zijn handelen in.

Uitspraak: 1 september 2021

BESLISSING VAN HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE

VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

over de klacht van:

[A]

verblijvende te [B]

klager

tegen:

[C]

verpleegkundige

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam

1. Verloop van de procedure

1.1 Het college heeft kennis genomen van:

- het klaagschrift, op 5 oktober 2020 bij het tuchtcollege Zwolle ingekomen, en vanwege de woonplaats van verweerder doorgezonden naar het tuchtcollege Eindhoven

- de aanvullingen op de klacht, ontvangen op 16 november en 1 december 2020

- de brief van 14 januari 2021 van de secretaris aan klager

- de reactie van klager op die brief, ontvangen op 28 januari 2021

- de brief met bijlagen, ontvangen van klager op 8 maart 2021

- het verweerschrift, ontvangen op 1 april 2021

- de brief van 4 mei 2021 met 3 bijlagen, ontvangen van klager op 11 mei 2021

- de brief van 4 mei 2021 met 7 bijlagen, ontvangen van klager op 11 mei 2021, en de reactie van 25 mei 2021 daarop van de secretaris aan klager.

1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun standpunten toe te lichten tijdens een mondeling vooronderzoek. De klacht is op de openbare zitting van 5 juli 2021 behandeld. Klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, waren daarbij aanwezig. Beiden hebben hun standpunten toegelicht en vragen van het college beantwoord.

1.3 Klager heeft aangekondigd getuigen te willen horen. Deze getuigen zouden ofwel ter zitting ofwel door middel van een schriftelijke verklaring kunnen verklaren over klagers relatie en omgang met de verpleegkundige. Aan klager is verschillende keren, onder andere op 25 mei, 10 en 25 juni 2021 schriftelijk medegedeeld dat het aan hem is om getuigen op te roepen. Ter zitting zijn geen getuigen verschenen. Klager heeft ook geen verklaringen overgelegd. Het feit dat de getuigen niet zijn verschenen en daardoor niet hebben verklaard, dient gezien het voorgaande voor klagers rekening te blijven.

2. Samenvatting klacht en beslissing

Klager is opgenomen in een forensisch-psychiatrische inrichting (verder: “de kliniek”) op basis van een vonnis van de strafrechter. Daarbij is, naast een gevangenisstraf, TBS met dwangverpleging opgelegd. De verpleegkundige was in de kliniek werkzaam en was de mentor van klager. Klager verwijt de verpleegkundige dat zijn vertrouwen in het zorgpersoneel en veiligheidsgevoel binnen de kliniek zijn aangetast, en dat zijn toestand is verergerd. Verweerder zou klager ook hebben achtergesteld. Concreet is het verwijt dat de verpleegkundige klager in de nek heeft gespoten met een schoonmaakmiddel. Het college vindt het verwijt van onprofessioneel handelen op dit punt terecht. Er wordt geen maatregel opgelegd omdat verweerder achteraf de onjuistheid van zijn handelen inziet . Voor de rest vindt het college de klacht te vaag en verklaart het deze ongegrond.

3. Motivering van de beslissing

3.1 Het college oordeelt over klachten tegen zorgverleners op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dit betekent dat het persoonlijk handelen - nalaten daaronder begrepen - van de zorgverlener wordt getoetst. Het college kan dit handelen toetsen aan twee normen. Onder de eerste tuchtnorm wordt beoordeeld of de zorgverlener heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar tegenover een cliënt of patiënt (of hun naasten) in de behandelrelatie mag worden verwacht. Wát mag worden verwacht hangt ook af van de beroepscodes en kwaliteitsstandaarden die golden op het moment van het handelen waarover wordt geklaagd. Onder de tweede tuchtnorm wordt beoordeeld of de zorgverlener buiten de directe zorgrelatie heeft gehandeld in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar zou doen en laten.

3.2 In zijn klaagschrift is klager nogal vaag en algemeen over zijn verwijten. Hij verwijst naar brieven aan en van de Geneesheer-directrice van de kliniek, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Commissie van Toezicht, maar noemt niet een concreet handelen dat hij de verpleegkundige verwijt. In zijn eerste aanvulling op de klacht zegt klager - iets specifieker - dat hij de verpleegkundige verwijt dat hij onzorgvuldig en onprofessioneel heeft gehandeld jegens klager:

1. door hem bloot te hebben gesteld aan stelselmatige treiterijen;

2. door hem mikpunt van spot te hebben gemaakt;

3. door hem te hebben achtergesteld;

4. door hem te hebben blootgesteld aan mishandeling met onder andere een schoonmaakmiddel;

5. doordat hij inbreuk heeft gemaakt op zijn lichamelijke integriteit;

6. waardoor hij zijn vertrouwen in zijn oprechtheid en die van het andere zorgpersoneel is kwijtgeraakt;

7. waardoor zijn veiligheidsgevoel binnen de kliniek een fikse knauw heeft opgelopen;

8. waardoor de PTSS van klager is verergerd.

3.3 Met de klachtonderdelen 6, 7 en 8. beschrijft klager hoe hij zich is gaan voelen in de kliniek: zijn vertrouwen en veiligheidsgevoel zijn aangetast en zijn PTSS is verergerd. Deze ervaringen van verslechtering van zijn gemoedtoestand voert klager echter niet terug op enig handelen van verweerder als zorgverlener tegenover hem, behalve het voorval met het schoonmaakmiddel, dat hierna onder 3.5 en 3.6 zal worden besproken. Klager voert geen concreet handelen van verweerder aan dat tuchtrechtelijk (aan de eerste tuchtnorm) getoetst zou kunnen worden. Hij voert slechts door hem ervaren gevolgen aan, die bij de beoordeling van de klacht geen afzonderlijke rol spelen. Dit betekent dat de klacht op de onderdelen 6, 7 en 8 ongegrond is.

3.4 Met de klachtonderdelen 1, 2 en 3 suggereert klager - met name door het gebruik van de woorden “stelselmatig”, “mikpunt” en “achtergesteld” - dat er sprake was van een patroon in de kliniek, waarbij hij (op aanmoediging van en door verweerder zelf) zonder respect werd behandeld. Het college kan niet treden in klagers beleving van zich achtergesteld, bespot en getreiterd te voelen. Het college kan slechts vaststellen dat het in de overgelegde stukken

- voor zover klager voldoende specifiek daarnaar heeft verwezen - ook na de mondelinge toelichting op de zitting geen aanwijzing heeft gevonden dat van zo’n patroon sprake zou zijn. Zelfs als het bestaan van een dergelijk patroon zou worden aangenomen, stelt het college vast dat klager ook hier niet heeft onderbouwd welke concrete gedragingen of uitlatingen van verweerder dit patroon zou hebben veroorzaakt. Dit betekent dat de klacht ook op de onderdelen 1, 2 en 3 ongegrond is.

3.5 Met klachtonderdelen 4 en 5 doelt klager op één gedraging van de verpleegkundige. Het college heeft vastgesteld dat het volgende is gebeurd. Na afloop van een lunch met klager en zijn medegedetineerden, had klager plaatsgenomen achter de computer. Hij had geen corvee-taken. Verweerder ging de tafels schoonmaken met een schoonmaakmiddel uit een sprayfles en heeft daarbij klager in zijn nek gespoten. Hij wilde hem erop wijzen dat hij ook kon meehelpen, aldus de verpleegkundige. Dit is gebeurd ergens in de periode van

1 mei tot 19 november 2019. Klager heeft zich pas later gerealiseerd dat dit in een zorgrelatie eigenlijk niet kan en dat het zijn gevoel van welbevinden heeft beïnvloed. Klager heeft toen alsnog hierover geklaagd bij de Geneesheer-Directeur en de Commissie van Toezicht.

Verweerder deelt achteraf de mening van klager, althans hij vindt dat hij dit beter had kunnen laten. Het gebeurde impulsief, in een balorige sfeer, aldus de verpleegkundige.

3.6 Het college kan zich voorstellen dat tussen patiënten en verpleegkundigen die dagelijks (gedwongen) intensief met elkaar te maken hebben een amicale sfeer kan ontstaan waarbij de professional de normen korte tijd uit het oog kan verliezen. Dit begrip kan echter niet leiden tot het oordeel dat wat de verpleegkundige deed, geoorloofd was. Dat was het niet: wat de verpleegkundige deed, past niet bij de professionele distantie die hij diende te bewaren. Het oordeel is daarom dat de klacht op onderdelen 4 en 5 in zoverre gegrond is. Hiermee is overigens niet gezegd dat dit handelen van de verpleegkundige als mishandeling of inbreuk op de lichamelijke integriteit van klager kwalificeert.

3.7 De maatregel

Nu de klachtonderdelen 4 en 5 gegrond zijn verklaard, past in principe een maatregel. In dit geval zou het college de maatregel van waarschuwing op zijn plaats achten. Gezien het feit dat verweerder achteraf de onjuistheid van zijn handelen heeft ingezien, heeft geleerd van het voorval en zich in deze procedure toetsbaar heeft opgesteld, zal het college verweerder echter geen maatregel opleggen.

4. De beslissing

Het college:

- verklaart de klachtonderdelen 4 en 5 gegrond, zoals beschreven onder de overwegingen;

- legt verweerder daarvoor geen maatregel op;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door E.P. van Unen, voorzitter, L.A.J. Nuijten, lid-jurist, G.J.T. Kooiman, C.E.B. Driessen en M. IJzerman, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

M. van der Hart, secretaris, en uitgesproken op 1 september 2021 in aanwezigheid van de secretaris.