ECLI:NL:TGZREIN:2021:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2089-20142
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2021:50 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-08-2021 |
Datum publicatie: | 11-08-2021 |
Zaaknummer(s): | E2021/2089-20142 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen neuroloog ongegrond. Niet gebleken dat medisch dossier onvoldoende is bijgehouden of dat patiënte andere dan de in het dossier vermelde klachten met verweerder besproken heeft. Wanneer daartoe aanleiding was is patiënte adequaat doorverwezen. Verweerder heeft geen onnodige medicatie voorgeschreven. |
Uitspraak: 11 augustus 2021
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 december 2020 ingekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
gemachtigde [C]
tegen:
[D]
neuroloog
werkzaam te [E]
verweerder
gemachtigde mr. D. Schut-Wolfs te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift d.d. 10 december 2020
- het aanvullend klaagschrift d.d. 12 januari 2021
- de brief van de secretaris aan klager d.d. 29 december 2020
- het verweerschrift d.d. 18 februari 2021
- de brief van de secretaris aan klager d.d. 1 maart 2021
- de repliek d.d. 30 maart 2021
- brief van de secretaris aan klager d.d. 12 april 2021
- brief van de secretaris aan klager d.d. 23 april 2021
- de dupliek d.d. 12 mei 2021.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 30 juni 2021. Partijen waren aanwezig en werden bijgestaan door hun gemachtigden.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 Klager is de echtgenoot van patiënte, geboren in 1943 en overleden in 2020. Patiënte werd in 1998 gezien in het ziekenhuis wegens verkrampingen in mond- en kauwspieren. De diagnose dyskinesie en dystonie van de mond- en kauwspieren werd door de voormalige neuroloog van patiënte gesteld. Patiënte gebruikte toen al sinds ongeveer 8 jaar clozapine. Patiënte werd vervolgens voor behandeling verwezen naar een toenmalige collega van verweerder voor een behandeling met botulinetoxine. Deze behandeling werd iedere drie maanden herhaald.
2.2 Verweerder is op enig moment ook begonnen met botulinetoxine-behandelingen. Hij heeft in 1999 de behandeling van patiënte overgenomen. Patiënte kwam daarvoor naar de zogenoemde “Botox-spreekuren”. Dit waren spreekuren specifiek voor de behandeling met botulinetoxine. Patiënte is in de jaren na 1999 ook een aantal keer op de reguliere polikliniek neurologie geweest in verband met andere klachten. Zo was in 2009 sprake van een carpaal tunnel syndroom en radiculaire klachten op basis van degeneratieve afwijkingen in de onderrug. Zij kreeg hiervoor een steroïde injectie. In 2012 is patiënte opnieuw gezien voor een carpaal tunnel syndroom waarvoor zij opnieuw een steroïde injectie kreeg. In 2016 is patiënte gezien vanwege rusteloze benen. De clozapine is gestaakt en er werd tramadol voorgeschreven. Patiënte bleek tramadol niet te verdragen, waarop is geadviseerd om weer te starten met clozapine. De klachten met betrekking tot de rusteloze benen waren op enig moment verdwenen. In 2017 had patiënte opnieuw lumbosacrale radiculaire klachten waarvoor zij is verwezen naar de pijnpoli.
2.3 Op 23 augustus 2019 gaf patiënte aan dat zij na de voorgaande behandeling op 24 mei 2019 wat slikklachten had gehad. Op 27 december 2019 vond opnieuw een behandeling plaats met botulinetoxine. Patiënte is nog gezien op het poliklinisch spreekuur neurologie op 16 januari 2020 vanwege benauwdheidsklachten en pijn op de borst. Bij het onderzoek vond verweerder geen aanwijzingen voor spierzwakte van mond-, tong- of ademhalingsspieren. Verweerder heeft aan patiënte uitgelegd dat er geen neurologische verklaring was voor de klachten en deze niet het gevolg konden zijn van verkeerd gezette botulinetoxine-injecties. Dit is door verweerder ook meegedeeld aan de huisarts. Patiënte is daarop door de huisarts verwezen naar de longarts waarna de diagnose longkanker werd gesteld, waaraan patiënte uiteindelijk is overleden.
2.4 In de correspondentie van verweerder aan de huisarts op 16 januari 2020 is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen (alle citaten inclusief taal- en typfouten):
“(…)
Conclusie
er zijn geen aanwijzingen voor een neurologische verklaring voor de klachten, mn is een samenhang met de Botox-injecties uiterst onwaarschijnlijk. (…)
Beleid
Patiënte kreeg het advies opnieuw te overleggen met de huisarts. De uitslag van de X-thorax van 9/1 is bijgevoegd omdat deze ontbrak in de brief van e cardioloog.
(…)
benauwd en pijn op de borst. Reeds op eerst harthulp geweest, alwaar geen verklaring voor de klachten. (…) Geen slikklachten, kauwen gaat goed, spraak ongestoord.
(…)
Conclusie:
Beeld van een fors cor met pleuravocht links en gestuwde longvaattekening.
(…)”
3. De klacht
Klager verwijt verweerder dat hij nalatig en onzorgvuldig heeft gehandeld in verband met het overlijden van klagers echtgenote omdat hij:
1) patiënte in de periode van 2 jaar voorafgaand aan haar overlijden niet heeft doorverwezen naar een collega met als gevolg dat zij aan uitgezaaide longkanker is overleden;
2) onnodig medicijngebruik aan patiënte heeft voorgeschreven (clozapine);
3) patiënte niet serieus heeft genomen over haar klachten van uitval van spierkracht, pijn in armen en benen en extreme vermoeidheid en de klachten meerdere keren heeft weggewuifd en niet empathisch was;
4) de artrose en de andere aanhoudende klachten van patiënte, die zij naar de neuroloog heeft geuit, niet heeft genoteerd in het medisch dossier.
4. Het standpunt van verweerder
4.1 Verweerder betreurt het dat klager zijn echtgenote heeft verloren. Verweerder meent echter dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder stelt voorop dat hij patiënte iedere drie maanden heeft gezien op het botox-spreekuur. Tijdens deze behandelafspraken zijn er geen bijzondere klachten geuit, anders dan klager veronderstelt. Voor zover in de afgelopen jaren wel klachten werden geuit, heeft verweerder deze wel genoteerd in het patiëntendossier en patiënte ook doorverwezen naar het reguliere poliklinisch spreekuur neurologie. Verweerder betwist dat hij het patiëntendossier niet correct heeft bijgehouden. Patiënte is ook diverse malen behandeld naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek op het reguliere spreekuur. De laatste twee jaar hebben geen verwijzingen plaatsgevonden omdat patiënte geen klachten heeft geuit. De afspraak op 16 januari 2020 is de eerste nieuwe verwijzing geweest door de huisarts. Verweerder heeft geen neurologische aanwijzing kunnen vinden voor de klachten van patiënte en haar daarom terugverwezen naar de huisarts. Patiënte heeft tegenover verweerder nimmer klachten geuit over extreme vermoeidheid of uitval van spierkracht en pijn in armen en benen. Naar aanleiding van de verwijzing door de huisarts is patiënte door verweerder zorgvuldig onderzocht. De klachten die patiënte toen had waren benauwdheid en pijn op de borst. Geen slikklachten, kauwen ging goed en de spraak was ongestoord.
4.2 Anders dan klager veronderstelt, heeft verweerder nimmer de medicatie clozapine voorgeschreven aan patiënte. Patiënte gebruikte deze medicatie al toen zij patiënte werd van verweerder. Verweerder heeft patiënte geadviseerd om te stoppen met clozapine en te starten met tramadol. Omdat zij bijwerkingen had van de tramadol, is besloten om dit weer te stoppen. Of patiënte weer begonnen is met clozapine is vereerder echter niet bekend. Verweerder weet ook niet wie haar de clozapine heeft voorgeschreven. Verweerder heeft patiënte altijd serieus genomen en haar doorverwezen wanneer daartoe aanleiding bestond.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat de vraag die het college moet beantwoorden is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ arts. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening. Ook gaat het college uit van de op dat moment geldende beroepsnormen. Het gaat er niet om of de arts, achteraf beschouwd, misschien beter of anders had kunnen handelen maar of hij bij de toen bekende stand van zaken redelijkerwijs heeft kunnen handelen zoals hij heeft gedaan.
5.2 Het college zal eerst klachtonderdeel 4) behandelen. Vast staat dat ve rweerder ook andere klachten dan die behorend bij de botox-behandeling in het medisch dossier heeft genoteerd. Klager heeft niet onderbouwd en ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder andere dan de genoteerde klachten niet in het dossier heeft genoteerd. Klager heeft slechts aangevoerd dat hij altijd aan patiënte heeft gevraagd of zij al haar klachten had neergelegd bij verweerder en patiënte daarop “ja” antwoordde. Op basis daarvan kan het college echter niet vaststellen dat patiënte de klachten daadwerkelijk tegenover verweerder heeft geuit en verweerder heeft nagelaten hiervan een notitie te maken in het medisch dossier. Nu ook niet op andere wijze is gebleken dat het medisch dossier niet goed door verweerder is bijgehouden, verklaart het college klachtonderdeel 4) ongegrond. Het voorgaande betekent dat het college bij de beoordeling van de overige klachtonderdelen zal uitgaan van de juistheid en de volledigheid van het medisch dossier.
5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel 3) stelt het college vast dat uit het medisch dossier blijkt dat de arts patiënte, wanneer sprake was van andere klachten dan die behorend bij de botox-behandeling, steeds heeft doorverwezen naar de reguliere poli neurologie. Patiënte werd daarnaast terugverwezen naar de huisarts als het klachten op niet-neurologisch gebied betrof. Hieruit en uit de overige aantekeningen in het medisch dossier van patiënte blijkt dat haar klachten altijd serieus genomen zijn. Het college kan uit het medisch dossier van patiënte niet opmaken dat er de laatste twee jaren redenen waren om patiënte te verwijzen naar de reguliere poli neurologie dan wel haar te verwijzen naar de huisarts. Nu daarnaast, zoals toegelicht onder overweging 5.2, moet worden aangenomen dat de door klager genoemde klachten als uitval van spierkracht, pijn in armen en benen, artrose en extreme vermoeidheid niet door patiënte tegenover verweerder zijn geuit, kan hem niet worden verweten dat hij deze klachten niet serieus heeft genomen of heeft weggewuifd, noch dat verweerder hierop niet empathisch zou hebben gereageerd. Klachtonderdeel 3) is daarmee ongegrond.
5.4 In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen dient ook klachtonderdeel 1) ongegrond te worden verklaard. Uit het medisch dossier kan niet worden opgemaakt dat er redenen waren om patiënte door te verwijzen naar een collega, terwijl verweerder ook anderszins geen aanwijzingen heeft gekregen die hadden moeten leiden tot een doorverwijzing. Verweerder heeft juist in zijn verslag van 16 januari 2020 de huisarts gewezen op het feit dat verwijzing naar een andere specialist moest worden overwogen en heeft bovendien uit eigen beweging de X-thorax doorgestuurd, die ontbrak bij de brief van de cardioloog. Verweerder heeft daarmee meer dan voldoende zorgvuldig gehandeld.
5.5 Ook klachtonderdeel 2) ten slotte is naar het oordeel van het college ongegrond. Dat patiënte uiteindelijk heeft besloten om het gebruik van beide medicijnen te staken en dit geen probleem opleverde, betekent niet dat verweerder kan worden verweten het gebruik van clozapine zinloos te hebben voorgeschreven. Het college stelt vast dat patiënte reeds voordat zij bij verweerder onder behandeling was clozapine gebruikte. Verweerder heeft de clozapine zelf nimmer aan patiënte voorgeschreven. Uit het dossier blijkt niet dat patiënte last had van bijwerkingen bij het gebruik van clozapine. Uit het medisch dossier blijkt wel dat patiënte last had van bijwerkingen nadat zij was overgegaan op het gebruik van tramadol. Daarop is het advies geweest om het gebruik van tramadol te staken.
5.6
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de klacht ongegrond worden verklaard.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter, F.C. Alink-Steinberg, lid-jurist, J. Poelen, H. van Santbrink en E.J. van Lindert, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 11 augustus in aanwezigheid van de secretaris.