ECLI:NL:TGZREIN:2021:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 20106

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:46
Datum uitspraak: 07-07-2021
Datum publicatie: 07-07-2021
Zaaknummer(s): 20106
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:  

Uitspraak: 7 juli 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 september 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. K.S. Waldron te Utrecht

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop;

-          het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 26 mei 2021 behandeld. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster heeft via een Webex-verbinding deelgenomen aan de zitting.

2.                  De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1              Klaagster was op 29 augustus 2018 uitgevallen voor haar werkzaamheden bij haar werkgever. Verweerder werkt voor een arbodienst en heeft vanaf 2 juli 2019 de verzuimbegeleiding van klaagster overgenomen van een andere bedrijfsarts. Klaagster is vanaf maart 2020 gaan re-integreren. In het door verweerder ondertekende ‘Actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst’ van 19 mei 2020 werd vermeld: “M.i.v. 01-06-2020 zijn er geen beperkingen meer t.a.v. eigen werk.”

2.2              De casemanager van de werkgever (werkzaam bij een externe organisatie) vermeldt in een door haar ondertekende ‘Eindevaluatie’ van 29 mei 2020 (alle hiernavolgende citaten opgenomen inclusief eventuele taal- en spelfouten): “In eerste instantie vond werknemer niet dat ze kon re-integreren. Na uitsluitsel van het deskundigenoordeel is werknemer gestart met re-integratie. met als gevolg dat een hersteldmelding aan de orde is volgens werknemer en de bedrijfsarts bevestigt dit. De werkgever is het hier niet mee eens, omdat de werknemer niet het eigen werk volledig verricht en het ook niet de verwachting is dat dit op korte termijn gaat gebeuren.”

2.3              Op 6 juli 2020 is klaagster opnieuw volledig uitgevallen voor haar werkzaamheden. Verweerder ontving daarop een e-mail van de casemanager van klaagsters werkgever. Zij schreef:

“[Naam klaagster] heeft zich inmiddels weer 100% ziekgemeld, het gaat echt niet goed met haar. Een afspraak staat gepland voor volgende week maandag, dit was bedoeld om de duurzaamheid te toetsen. Door de nieuwe ziekmelding (zelfde klachten) graag het actueel oordeel aanpassen zodat mevrouw de WIA aan kan vragen.”

2.4              Per e-mail van 6 juli 2020 nodigde de casemanager klaagster uit voor het spreekuur van verweerder op 13 juli 2020. Ze vermeldde in de uitnodiging dat de duurzaamheid van haar herstel getoetst zou worden. Klaagster antwoordde de casemanager per e-mail van 9 juli 2020 dat daarvan geen sprake kon zijn, omdat zij per 1 juni 2020 volledig hersteld was en haar eigen functie ook volledig hervat had, zodat de ziekmelding per 6 juli 2020 beoordeeld moest worden. Ze verzocht de casemanager haar e-mail aan verweerder toe te sturen, voorafgaand aan het spreekuur.

2.5              Verweerder noteerde over het (in verband met corona telefonisch gehouden) spreekuur op 13 juli 2020 in het medisch dossier:

“Gaat slecht. Weet niet waardoor het fout is gegaan. Angst en paniek aanvallen. Niet slapen. Wil alleen maar uitrusten. Lange stiltes. Paar keer gedacht dat verbinding verbroken was. Wil het met de psycholoog bespreken wat er nu aan de hand is. Wil alleen met psycholoog praten. Psycholoog belt haar voor een afspraak. Was werk aan het opstarten. Volledig gaan hervatten. Opnieuw volledig uitgevallen. Opnieuw verwezen naar psycholoog. Andere psycholoog dan waar ze al onder behandeling was. Nu naar psycholoog van [naam instelling]. Geeft alleen aan dat dit iets anders is. Heeft niets met ongeval te maken. Wil alleen met psycholoog praten. Gevraagd of ze een andere BA wil spreken. Is ook niet het geval. Wil alleen praten met psycholoog.

R/Diazepam

Is bij huisarts geweest. (…)”

Voor de terugkoppeling van het spreekuur gebruikte verweerder het standaardformulier ‘Consultrapport Spreekuur’ van de organisatie van de casemanager. In het formulier werd

29 augustus 2018 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag vermeld. Verweerder noteerde bij voorgedrukte vragen in het formulier afwisselend “ja” en “nee”. Zo beantwoordde hij de vragen “Is hier (nog) sprake van ziekte en/of gebrek op basis van medisch objectiveerbare redenen?”, “Heeft u medische informatie opgevraagd om uw bedrijfsgeneeskundig advies te onderbouwen?” en “Heeft u medische informatie ontvangen en beoordeeld?” met  “Ja”, de vraag “Acht u de huidige behandeling adequaat?” met “Nee”. Bij “Toelichting huidige behandeling” vermeldde verweerder: “Het spreekuur heeft onvoldoende informatie opgeleverd om dit te kunnen beoordelen.” Verweerder noteerde verder: “Belastbaarheid is momenteel niet goed vast te stellen. Spreekuur heeft onvoldoende informatie opgeleverd om haar belastbaarheid vast te kunnen stellen. Informatie werd opgevraagd bij haar behandelaar.” Verweerder heeft de terugkoppeling volgens afspraak naar de casemanager gestuurd, waarbij de casemanager zou zorgen voor verzending ervan naar klaagster en de werkgever.

2.6              Per e-mail van 14 juli 2020 stuurde de casemanager de terugkoppeling van het spreekuur van 13 juli 2020 naar klaagster. De casemanager schreef:

“(…) Omdat je inmiddels 98 weken ziek bent wil ik je hierbij nogmaals dringend adviseren om de WIA aan te vragen. (…) Je werkgever is verplicht tijdens ziekte je loon tot 104 weken door te betalen, daarna vervalt de loondoorbetalingsverplichting. (…) Het maakt geen verschil met welke klachten je bent uitgevallen. Je verzuim is doorlopend verzuim, omdat we de duurzaamheid op advies van het UWV hebben willen toetsen. (…)”

2.7              Klaagster liet de casemanager per e-mail van 29 juli 2020 onder meer weten dat zij met andere klachten dan eerder was uitgevallen en dat zij hoopte weer aan het werk te kunnen gaan. Klaagster schreef dat ze contact had gehad met het UWV, waaruit bleek dat daar alleen de oude ziekmelding bekend was en dat de herstelmelding en de nieuwe ziekmelding door de werkgever aan het UWV doorgegeven moesten worden. Klaagster schakelde rechtsbijstand in, omdat zij het niet eens was met de zienswijze zoals verwoord door de casemanager in de e-mail van 14 juli 2020.

2.8              Op 5 augustus 2020 vond wederom een telefonisch spreekuur tussen klaagster en verweerder plaats. In de vraagstelling van de casemanager aan verweerder stond onder meer:

“De werkgever als ook het UWV zijn van mening dat het aannemelijk is dat mw [naam klaagster] met ingang van 01-06-2020 nog niet volledig hersteld was en dat de duurzaamheid getoetst kan worden. (…) was mw [naam klaagster] voldoende in staat, en is dit medisch te onderbouwen, om volledig haar eigen werk te verrichten in de periode van 01-06 / 06-07? (…)Ernstig vermoeden van opzettelijk verwijtbaar gedrag.”

Klaagster gaf tijdens het telefonisch spreekuur aan dat zij nog niet naar de psycholoog was geweest, maar wel was aangemeld. Ze zei dat ze een getekende machtiging naar verweerder had opgestuurd voor het opvragen van informatie. Omdat verweerder de machtiging niet ontvangen had, zou hij een nieuwe machtiging ter ondertekening naar klaagster sturen. Klaagster had nog geen WIA aangevraagd. Verweerder en klaagster hebben tijdens het spreekuur niet gesproken over klaagsters situatie in de periode van 1 juni 2020 tot 6 juli 2020.

In de terugkoppeling van het spreekuur – wederom via het standaardformulier – werd opnieuw 29 augustus 2018 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag vermeld. Verweerder noteerde ook dat klaagsters beperkingen en mogelijkheden niet te beoordelen waren en dat de naar klaagster gestuurde machtiging nog niet terugontvangen was. Daardoor kon verweerder geen informatie opvragen. De vraag “Is hier (nog) sprake van ziekte en/of gebrek op basis van medisch objectiveerbare redenen?” beantwoordde verweerder opnieuw met “Ja”. Verderop noteerde verweerder: “Bovenstaande vragen alleen ingevuld omdat ik het formulier anders niet kan opslaan. Belastbaarheid is niet vast te stellen.”  

2.9              Per e-mail van 10 augustus 2020 schreef klaagster aan de casemanager onder meer:

“(…) Ik heb nogmaals contact gehad met het UWV en het UWV zegt dat er geen WIA aanvraag gedaan kan worden, omdat er in het systeem een volledige herstelmelding staat per 1 juni 2020. UWV heeft ook gezegd dat mijn loon om die reden niet stopgezet kan worden, want ik kom niet in aanmerking voor een WIA uitkering. (…)”

2.10          Op 11 augustus 2020 ontving verweerder de door klaagster op 5 augustus 2020 ondertekende machtiging retour. Verweerder vroeg daarmee informatie op bij klaagsters huisarts en psycholoog.

2.11           Op 21 augustus 2020 ontving verweerder de volgende medische informatie van de huisarts:

[Naam klaagster] heeft zich 6 juli bij ons gemeld i.v.m. klachten van slecht slapen, overmatig piekeren, gespannen gevoel, misselijkheid en braken. Gaf toen aan dat er wel meer dingen speelden en wlde graag terug naar haar oude psycholoog. Er werd de diagnose kortdurende stressreactie/angstklachten gesteld. Ze is mede op haar verzoek verwezen naar de psycholoog. Wij hopen dat de psycholoog middels therapie kan zorgen dat ze weer klachtenvrij wordt.”

2.12          Op 31 augustus 2020 stuurde de casemanager de volgende e-mail naar klaagsters werkgever:

“Vandaag werd ik gebeld door de bedrijfsarts [naam verweerder]. Hij heeft contact gehad met de huisarts van [naam klaagster], ze is niet ziek. Ook niet vanaf 6 juli 2020. Ze heeft wel klachten, maar daarmee kan ze volledig werken.

Je kunt haar hersteld melden, aan het werk zetten, of een VSO [college: lees: vaststellingsovereenkomst] aangaan.

Ik zal haar nog bellen om deze boodschap mede te delen.”

2.13          Eveneens op 31 augustus 2020 maakte verweerder over klaagster een “Bijstelling probleemanalyse” (hierna: de bijstelling). Als reden voor de bijstelling vermeldde verweerder dat sprake was van een herbeoordeling van de belastbaarheid na de ontvangst van medische informatie van de behandelaar. In de bijstelling vermeldde verweerder:

“Uit de medische informatie van de behandelaar blijkt niet dat er sprake is beperkingen door ziekte of gebrek. Ik zie geen reden mijn eerder gegeven advies, namelijk dat er m.i.v. 01-06-2020 geen beperkingen zijn t.a.v. haar werk, te herzien.”

2.14          Op 2 september 2020 vernam klaagster telefonisch van haar werkgever dat verweerder had gezegd dat zij arbeidsgeschikt is vanaf 6 juli 2020. Op 3 september 2020 ontving klaagster per e-mail de bijstelling.

2.15          Per e-mail van 3 september 2020 schreef verweerder aan de casemanager in reactie op haar weergave van een telefoongesprek tussen hem en de casemanager:

“(…) Wat ik tijdens ons gesprek heb aangegeven is dat ik de huidige situatie niet kan beoordelen omdat mevrouw mij niet wil zeggen wat er aan de hand is en ik uit de informatie van de behandelaar niet kan opmaken dat er momenteel beperkingen zijn door ziekte. Vandaar dat ik nu geen nieuw advies kan geven en mijn eerder gegeven advies niet ga veranderen. Dat is wat anders dan dat mevrouw nu niet ziek is en haar behandelaar haar niet ziek vindt.”

2.16          Op vrijdag 4 september 2020 stuurde de behandelend psycholoog van klaagster een e-mail naar klaagster met daarin de mededeling dat zij (het college begrijpt: de psychologenpraktijk) de arbodienst hadden gebeld om te laten weten dat die week het intakegesprek had plaatsgevonden en dat ze informatie zouden verstrekken zodra dat mogelijk zou zijn.

2.17           Per e-mail van 4 september 2020 schreef verweerder aan klaagster in antwoord op haar e-mail van 2 september 2020 waarin zij, kort gezegd, haar ongenoegen uitte, onder meer het volgende: “(…) Gezien het feit dat u nog steeds niet wilt aangeven wat er met u aan de hand is het me onmogelijk u of uw werkgever een advies te geven met betrekking tot uw ziekmelding per 06-07-2020. Ik kan op basis van de gegevens die nu beschikbaar zijn niet aangeven of er wel of niet sprake is van arbeidsongeschiktheid door ziekte. Evenmin kan ik uw huidige beperkingen aangeven of beoordelen of er sprake is adequate begeleiding. U geeft in uw mail aan dat u uw klachten t.a.v. de nieuwe ziekmelding met mij besproken heeft maar dat klopt niet. U heeft aangegeven uw klachten niet met mij te kunnen bespreken. (…)”

3.                  De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a.       een onjuiste verklaring heeft afgegeven, aangezien haar huisarts niet heeft gezegd dat zij kan werken;

b.      klaagster onjuist heeft behandeld omdat hij haar oude ziekmelding wilde laten doorlopen, terwijl hij klaagster al volledig hersteld had gemeld;

c.       ten onrechte heeft gezegd dat er geen beoordeling kan plaatsvinden van klaagsters klachten, omdat deze niet bekend zouden zijn. Klaagster heeft haar klachten tegen verweerder verteld en aan hem een machtiging afgegeven voor het opvragen van informatie bij haar psycholoog. Deze informatie is niet meegenomen in de beoordeling;

d.      niet opnieuw contact heeft gelegd met klaagster voordat de herbeoordeling plaatsvond waarbij klaagster arbeidsgeschikt is verklaard. Klaagster heeft dat van haar werkgever moeten vernemen.

4.                  Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De overwegingen van het college

5.1              De vraag die het college in deze zaak moet beantwoorden is of verweerder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend bedrijfsarts verwacht mag worden. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening. Ook gaat het college uit van de op dat moment geldende beroepsnormen. Het gaat er bij het beoordelen van de gegrondheid van de klacht niet om of verweerder misschien beter anders had kunnen handelen. Het college zal het handelen van verweerder aan de hand van de klachtonderdelen bespreken. 

Klachtonderdeel a

5.2              De verklaring dat klaagsters huisarts aan verweerder had gezegd dat klaagster niet ziek is, wel klachten heeft, maar volledig kan werken, was afkomstig van de casemanager. De casemanager heeft dat tegen de werkgever en verweerder gezegd. Verweerder heeft de casemanager per e-mail van 3 september 2020 laten weten dat haar interpretatie van zijn gesprek met de huisarts onjuist is. Van een onjuiste verklaring van verweerder op dit punt is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdelen b en c

5.3              De kern van deze klachtonderdelen is dat de handelwijze van verweerder vanaf 13 juli 2020 ervoor heeft gezorgd dat de onduidelijkheid over de status van klaagsters ziekmelding wekenlang heeft voortgeduurd met alle gevolgen voor klaagster van dien. Hoewel het college wil aannemen dat dit verweerders bedoeling niet was, is hij als bedrijfsarts hiervoor wel verantwoordelijk te houden en wel vanwege het volgende.

Beoordelen klachten en oordeel over belastbaarheid

5.4              Verweerder heeft met klaagster naar aanleiding van haar ziekmelding op 6 juli 2020 tweemaal een spreekuur gevoerd, te weten op 13 juli 2020 en 5 augustus 2020. Verweerder heeft gesteld dat hij geen beoordeling of herbeoordeling heeft kunnen geven, omdat klaagster hem niet wilde vertellen wat er aan de hand was. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat zij verweerder wel degelijk heeft verteld wat haar klachten waren, maar dat hij haar steeds opnieuw naar de oorzaak van haar klachten vroeg en dat zij daarop geen antwoord kon geven. Haar klachten waren niet naar aanleiding van een gebeurtenis ontstaan, aldus klaagster. In de medische verslaglegging op 13 juli 2020 heeft verweerder vermeld: “Weet niet waardoor het fout is gegaan. Angst en paniek aanvallen. Niet slapen. Wil alleen maar uitrusten.” Uit de medische verslaglegging blijkt niet dat verweerder geprobeerd heeft de beperkingen voor klaagsters inzetbaarheid in kaart te brengen door het afnemen van een anamnese naar aanleiding van de klachten die klaagster uitte. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij door middel van feitelijke vragen de ernst en de frequentie van de angst- en paniekaanvallen uitvroeg. Klaagster heeft ook geuit dat zij niet sliep. Ook dat had verweerder behoren uit te vragen. Sliep klaagster heel de nacht niet of had zij moeite met inslapen of doorslapen? Als verweerder de geuite klachten beter had uitgevraagd, zou dit hem beter in staat hebben gesteld om in ieder geval een voorlopig oordeel te kunnen geven over klaagsters belastbaarheid. Dat hij dit niet heeft gedaan is onzorgvuldig.

5.5              Verweerder heeft overigens wel zorgvuldig gehandeld door in ieder geval met toestemming van klaagster informatie op te vragen bij klaagsters huisarts en psycholoog. Dat de informatie van de psycholoog niet beschikbaar was, valt verweerder niet aan te rekenen.

5.6              Op 21 augustus 2020 ontving verweerder uiteindelijk bericht van de huisarts waarin ook klachten werden weergegeven. Verweerder heeft gesteld dat hij uit dit bericht niet kon afleiden of er sprake was van ziekte. Dit kwam onder meer omdat de huisarts kortdurende stressklachten vermeldde, die naar verweerders inschatting dan toch inmiddels wel over zouden moeten zijn. Verweerder heeft naar aanleiding van deze informatie geen contact met klaagster opgenomen om dit met haar te bespreken, terwijl dit wel op zijn weg lag. Dit bericht bood immers weer een aanknopingspunt voor een gesprek dat mogelijk had kunnen bijdragen aan duidelijkheid over klaagsters gezondheidssituatie en eventuele beperkingen. Dat verweerder geen contact met klaagster heeft opgenomen naar aanleiding van het bericht van de huisarts, acht het college eveneens onzorgvuldig.

5.7              Klaagster en de werkgever verschilden van mening over de vraag of sprake was van een oude of een nieuwe ziekmelding. Verweerder was van dit meningsverschil op de hoogte via de vraagstelling van de casemanager. Onder de gegeven omstandigheden mocht, mede gelet op de zorgplicht voor klaagster, van verweerder worden verwacht dat hij met enige voortvarendheid een oordeel gaf. Verweerder heeft zich echter in de periode van 13 juli 2020 tot eind augustus 2020, dat wil zeggen gedurende zes weken, steeds op het standpunt gesteld dat hij zich geen oordeel over klaagsters belastbaarheid kon vormen. Dat acht het college in strijd met adequate bedrijfsgeneeskundige zorg. Het is verweerder weliswaar niet aan te rekenen dat het opvragen van de informatie bij klaagsters behandelaars vertraging opliep, maar als hij, ondanks al zijn inspanningen, bij klaagster steeds geen beperkingen door ziekte of gebrek kon vaststellen, dan had hij dàt oordeel moeten geven. Oordeelsvorming inzake belastbaarheid in arbeid is de expertise van verweerder als bedrijfsarts; deze rol is in het systeem van verzuimbegeleiding toebedeeld aan de bedrijfsarts. Door deze rol niet in te vullen heeft verweerder rechten ontnomen aan klaagster: na een “arbeidsgeschikt-verklaring” dan wel de uitspraak: “geen medische beperkingen”, had klaagster een deskundigenoordeel bij het UWV kunnen aanvragen. De voortdurende onduidelijkheid bij klaagster en de werkgever over verweerders beoordeling van klaagsters ziekmelding heeft grote gevolgen voor klaagster gehad. Niet alleen omdat zij het risico liep haar inkomen te verliezen, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt, maar óók omdat de werkgever klaagster erop aansprak dat verweerder steeds maar niet wist wat er met haar aan de hand was. Dat kwam klaagsters gezondheidssituatie niet ten goede, omdat het haar veel onzekerheid en stress heeft bezorgd. Duidelijkheid kwam er pas op 31 augustus 2020 door middel van de “Bijstelling probleemanalyse”, waarover hierna meer. Dat verweerder onder de gegeven omstandigheden gedurende zes weken geen beoordeling heeft gegeven, is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Gebruik standaardformulieren: doorlopen oude ziekmelding?

5.8              Verweerder maakte voor de terugkoppeling van de spreekuurcontacten gebruik van de standaardformulieren van de organisatie van de casemanager van de werkgever. Op die standaardformulieren werd steeds de datum van de oude ziekmelding, 29 augustus 2018, vermeld. Verweerder heeft gesteld dat hij bij de organisatie van de casemanager regelmatig heeft geklaagd over de standaardformulieren met voorgedrukte vraagstelling. Daarop moet steeds “ja” of “nee” worden ingevuld, omdat het formulier anders niet kan worden opgeslagen. Hoewel het college wil aannemen dat de datum 29 augustus 2018 automatisch – althans niet door verweerder – op het formulier is gezet, had hij moeten zien dat die datum (steeds) werd vermeld. Die datum was onjuist, nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat het dossier van de oude ziekmelding gesloten was. De casemanager had hem weliswaar om een duurzaamheidstoets gevraagd, maar verweerder heeft die omgezet naar een beoordeling van de ziekmelding van 6 juli 2020. Ter voorkoming van misverstanden over de datum in geding bij klaagster én de werkgever, had verweerder – als hij die datum op het formulier niet kon aanpassen – een opmerking in de vrije tekst kunnen en moeten maken, waaruit bleek dat de terugkoppeling zag op de beoordeling van de ziekmelding van 6 juli 2020. Een andere optie zou zijn geweest het zoeken naar een alternatieve vorm voor de terugkoppeling, waarin hij in eigen bewoordingen zijn bevindingen kon weergeven. Verweerder heeft geen van beide opties benut, waardoor onduidelijkheid in het leven is geroepen over de status van de ziekmelding van klaagster. Zorgvuldigheid was hier juist extra geboden, nu klaagster en de werkgever van mening verschilden over de vraag of sprake was van een oude of een nieuwe ziekmelding. Verweerder was – zoals hiervoor vermeld – van dit meningsverschil op de hoogte via de vraagstelling van de casemanager. Verweerder heeft ook op dit punt onzorgvuldig gehandeld.  

Rol casemanager en passieve opstelling

5.9              Uit de stukken leidt het college af dat de casemanager een leidende rol had in klaagsters verzuimbegeleiding. De communicatie verliep meestal niet direct tussen verweerder en klaagster, maar via de casemanager. Verweerder heeft desgevraagd over de samenwerkingsafspraken tussen hem en (de organisatie van) de casemanager verklaard dat de afspraak was dat hij de terugkoppelingen naar de casemanager zou sturen en dat de casemanager deze dan zou doorsturen naar klaagster en de werkgever. Verweerder gebruikte daarvoor de standaardformulieren die de casemanager voor hem klaarzette. De casemanager opereerde namens de werkgever en werkte dus niet onder verantwoordelijkheid van verweerder als bedrijfsarts. Verweerder heeft verklaard dat hem in deze procedure is gebleken dat de casemanager een eigen koers is gaan varen en de afspraken niet nakwam. Zo heeft zij volgens verweerder geen e-mails van klaagster aan hem doorgestuurd, ook niet wanneer klaagster daar expliciet om vroeg. Daarnaast heeft de casemanager klaagster onjuiste informatie gegeven, onder meer over wat verweerder al dan niet zou hebben gezegd.

5.10          Het uitgangspunt is dat verweerder als bedrijfsarts eindverantwoordelijk is voor de arbeidsgezondheidskundige advisering, zoals onder meer is verwoord in de ‘NVAB-Leidraad Casemanagement bij ziekteverzuimbegeleiding (versie juni 2020)’. Dit vereist een proactieve aanpak in de verzuimbegeleiding. De bedrijfsarts heeft ook een zorgplicht naar de werknemer.

5.11          Onder verwijzing naar het bovenstaande, oordeelt het college dat verweerder zich in de verzuimbegeleiding van klaagster te afwachtend heeft opgesteld en onvoldoende zijn eindverantwoordelijkheid heeft genomen, met grote gevolgen voor klaagster. Aanvullend merkt het college op dat niet gebleken is dat verweerder zich tegenover de casemanager duidelijk heeft uitgelaten over wat naar zijn mening aan hem ter beoordeling voorlag, te weten de ziekmelding van 6 juli 2020. Daar was gezien de vraagstelling van de casemanager wel degelijk aanleiding voor. Verweerder heeft ook niet met klaagster gesproken over de periode van 1 juni 2020 tot 6 juli 2020. De passieve opstelling van verweerder is in strijd met zijn verantwoordelijkheid in de verzuimbegeleiding van en zijn zorgplicht naar klaagster. Ook dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.   

Klachtonderdeel d

5.12          Klaagster verwijt verweerder dat hij niet opnieuw contact heeft gelegd met klaagster voordat de herbeoordeling plaatsvond waarbij klaagster arbeidsgeschikt is verklaard. Verweerder stelt dat hij geen herbeoordeling heeft gemaakt, omdat hij daarvoor over onvoldoende informatie beschikte. Hij heeft de casemanager laten weten dat hij zijn eerder gegeven advies met betrekking tot de betermelding van 1 juni 2020 niet ging veranderen. De “Bijstelling probleemanalyse” (hierna: de bijstelling) van 31 augustus 2020 betrof geen herbeoordeling, aldus verweerder, maar een terugkoppeling.

5.13          Het college volgt verweerder niet in zijn stellingname dat geen sprake was van een (her)beoordeling. In de bijstelling, opgemaakt en ondertekend door verweerder, heeft hij als reden voor de bijstelling probleemanalyse vermeld: “Herbeoordeling belastbaarheid na ontvangst medische informatie van de behandelaar”. Onder “Bijstelling” vermeldt verweerder vervolgens: “Uit de medische informatie van de behandelaar blijkt niet dat er sprake is beperkingen door ziekte of gebrek. Ik zie geen reden mijn eerder gegeven advies, namelijk dat er m.i.v. 01-06-2020 geen beperkingen zijn t.a.v. haar werk, te herzien.” Verweerder geeft hier dus een beoordeling. Hij verklaart immers dat niet gebleken is dat bij klaagster sprake is van beperkingen door ziekte of gebrek, met andere woorden: klaagster is arbeidsgeschikt en dit geldt vanaf 1 juni 2020.

5.14          Verweerder heeft erkend dat hij deze bijstelling niet eerst met klaagster heeft besproken alvorens deze naar de werkgever te sturen, hoewel het noodzakelijk is een terugkoppeling eerst met de werknemer te bespreken. Dit volgt onder meer uit de ‘Leidraad Bedrijfsarts en Privacy anno 2019 (NVAB en Oval, 14 oktober 2019)’. Daarin wordt vermeld (paragraaf 2.1.2 Verplicht contact, pagina 10): “(…) Ook al hoeft de werknemer niet akkoord te gaan met de inhoud van dit bericht aan de werkgever, aangezien dit het professioneel oordeel van de bedrijfsarts betreft, is het zeker wel de bedoeling dat de werknemer op de hoogte is van de strekking/inhoud van dit advies. De bedrijfsarts dient de strekking van zijn advies met werknemer te bespreken vóór verzending aan de werkgever en de werknemer. Het vaststellen van de belastbaarheid blijft een professioneel oordeel. (…)” Dit is een belangrijke beroepsnorm, die het recht van de werknemer op voldoende informatieverstrekking door de bedrijfsarts waarborgt. Het is tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder in strijd met deze norm heeft gehandeld.

5.15          De conclusie is dat de klacht grotendeels gegrond is.

Maatregel

5.16          De aard en ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigen naar het oordeel van het college in beginsel de oplegging van de maatregel van berisping. Verweerder heeft zich te passief opgesteld gedurende de verzuimbegeleiding en nagelaten een oordeel – en daarmee duidelijkheid – te geven over de status van klaagsters ziekmelding. Dit heeft voor klaagster grote gevolgen gehad, nu zij te lang in onzekerheid heeft verkeerd over haar rechtspositie en daardoor aan haar rechten onthouden zijn. Ook heeft verweerder haar niet geïnformeerd over zijn oordeel omtrent haar arbeidsgeschiktheid.

Het college houdt er echter ook rekening mee dat tegen verweerder niet eerder een tuchtklacht is ingediend, dat hij bij de organisatie van de casemanager vaker heeft aangekaart dat de te gebruiken formulieren niet voldoen en ten slotte de samenwerking met die organisatie heeft opgezegd. Daarom kan volstaan worden met de oplegging van een waarschuwing.

5.17          Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college ook dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG geanonimiseerd zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en het tijdschrift Medisch Contact. Dit algemeen belang is erin gelegen dat het tuchtrecht als doel heeft de individuele gezondheidszorg te verbeteren. Met publicatie beoogt het college te bereiken dat ook andere bedrijfsartsen van deze casus kunnen leren.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

-          legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en het tijdschrift Medisch Contact.

Aldus beslist door N.B. Verkleij, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid-jurist, B. Vlogtman, C.M.F. van Roessel en P.E. Rodenburg, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn, secretaris, en uitgesproken door N.B. Verkleij op 7 juli 2021 in aanwezigheid van de secretaris.