ECLI:NL:TGZREIN:2021:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2041a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:42
Datum uitspraak: 23-06-2021
Datum publicatie: 23-06-2021
Zaaknummer(s): 2041a
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verwijt aan huisarts dat zij weigert een verwijskaart uit te schrijven naar instanties die klager, bekend met psychische problematiek, zelf heeft uitgekozen. Op zoek naar voor klager passende hulp en inwinnen informatie alvorens te verwijzen. Aanvaardbaar beleid dat van betrokkenheid en zorgvuldigheid getuigt. Ongegrond.

Uitspraak: 23 juni 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 april 2020 ingekomen klacht van:

[A]

destijds wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [D]

beklaagde

gemachtigde mr. M. van Eeden te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift;

-       de brief van 16 juni 2020 van de secretaris aan klager;

-       de brieven van klager aan de secretaris ontvangen op 7 en 8 juli 2020;

-       de brief van 14 juli 2020 van de secretaris aan klager;

-       het verweerschrift;

-       het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek van 9 oktober 2020.

De klacht is ter openbare zitting van 12 mei 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig; beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Beklaagde (hierna te noemen: de huisarts) is samen met andere huisartsen werkzaam in een huisartsenpraktijk. Hoewel klager geen vaste patiënt van de praktijk is, wordt hij af en toe door een van de huisartsen op het spreekuur gezien. Klager is al jaren bekend met psychische problematiek en verbleef in de opvang van een stichting voor maatschappelijke opvang (hierna: SMO).

Op 20 februari 2020 kwam klager bij de huisarts op het spreekuur. Hij vroeg om een verwijzing in verband met onderzoek naar zijn angsten. Vanwege een conflict van klager met een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (hierna: de GGZ-instelling), wilde hij niet naar deze GGZ-instelling verwezen worden. Hij had last van angsten en wilde naar een instelling voor eerstelijns psychologische zorg en/of naar een algemeen ziekenhuis verwezen worden. De huisarts heeft de verwijzing niet gegeven omdat zij eerst wilde weten welke hulp al aan klager was geboden. Zij stelde klager voor om te overleggen met SMO, maar dat wilde klager niet. Zij schreef hierover in het medisch dossier (alle citaten worden overgenomen inclusief eventuele taal- en typfouten):

“          mij niet duidelijk wat voor behandeling bij ggz/ smo is. voorsel daar mee te overleggen, wil dhr niet. aangegeven dat ik daarmee geen nieuwe veriwjzing kan maken.”

Op 28 februari 2020 kwam klager weer op het spreekuur van de huisarts. In het dossier staat hierover genoteerd:

“          gesprek aangegeven dat ik graag contact hetb met smo over gang van zaken voordag ik verwijzing kan maken. gaat vragen of ze contact opnemen met mij”

Het overleg met SMO vond plaats op 20 maart 2020. Hierover noteerde de huisarts in het dossier

“          overleg smo, gaat steeds slechter, geen behandeling nu. wilden ook zoeken naar psychische hulp, maar gezien geen enkele kennis over verzekering oid niet verder mee gekomen. Besproken dat ik dhr dan kan verwijzen, mgl naar vrijgevestid psychiater, zullen dit ook met dhr bespreken.”

Op 26 maart 2020 kwam klager weer op het spreekuur. De huisarts noteerde in het dossier:

“          nav gesprek smo wil dhr verwijzing.

samen met dhr. vk naar [naar instelling] gemaakt. Gaat zelf contact met hen opnemen.”

Op 3 april 2020 had de huisarts telefonisch contact met de psychiater van de instelling waarnaar klager verwezen was. De psychiater gaf aan de problematiek van klager niet te kunnen behandelen en adviseerde hulp van GGZ.

Op 25 mei 2020 vond er weer telefonisch overleg met SMO plaats.

Op 18 juni 2020 zag de huisarts klager weer op het spreekuur en noteerde in het dossier:

“          komt ivm paniekstoornis, gisterochtend begonnen (…) gesproken over bemoeizorg. Psychiater [naam] had fact team geadviseerd. (…) stemt toe dat ik fact inschakel met verzoek contact op te nemen met hem”

Op 19 juni 2020 heeft de huisarts, na telefonisch overleg met het FACT- team, klager naar het FACT-team verwezen.

3. Het standpunt van klager

Klager verwijt de huisarts dat zij weigert een verwijskaart voor hem uit te schrijven voor de afdeling psychiatrie van het MMC-ziekenhuis en/of PsyQ, een aanbieder voor eerstelijns psychologische zorg.

4. Het standpunt van beklaagde

De huisarts heeft - kort en bondig weergegeven - als verweer aangevoerd dat zij niet meteen aan het verzoek van klager om doorverwijzing wilde voldoen. Zij vond het nodig om eerst informatie in te winnen bij SMO om te kunnen inventariseren welke hulp al aan klager was geboden. Ook vond zij dat klager, gezien de aard en ernst van zijn psychische problematiek, niet paste binnen een instelling voor eerstelijns psychologische zorg of binnen de afdeling psychiatrie van een algemeen ziekenhuis. Behandeling door een GGZ-instelling was nodig, maar dat was, gezien het conflict tussen klager en GGZ, niet mogelijk. In overleg met klager en met zijn instemming is klager naar een andere instelling verwezen. Toen bleek dat de betreffende instelling niet de juiste hulp aan klager kon bieden, heeft zij in overleg met klager een verwijzing naar het FACT-team gegeven.

5. De overwegingen van het college

Ongeveer een maand na het consult van 20 februari 2020 waarin klager haar om een specifieke verwijzing voor psychische hulp verzocht, heeft de huisarts klager voor hulp naar een psychiater van een andere instantie verwezen. Volgens klager had de huisarts echter meteen tijdens het betreffende consult de verwijzing naar de door hem opgegeven instantie(s) moeten geven.

Het college is net als verweerster van oordeel dat een verwijzing naar een algemeen ziekenhuis of naar een eerstelijns psycholoog, niet voor de hand ligt.

Dat de huisarts op zoek wilde naar voor klager passende hulp en daarom eerst nader geïnformeerd wenste te worden over de lopende behandeling(en) van klager, is in de gegeven omstandigheden niet alleen een aanvaardbaar beleid, maar getuigt ook van betrokkenheid en zorgvuldigheid.

De huisarts heeft met klager besproken dat zij overleg met SMO wilde voeren. Waarom klager zijn toestemming daarvoor in eerste instantie heeft geweigerd, is voor het college niet duidelijk geworden.

Nadat klager later wel zijn toestemming had gegeven, kon het overleg tussen SMO en de huisarts plaatsvinden. Na dit overleg is in samenspraak met klager een verwijzing naar een psychiater van een andere instelling tot stand gekomen. Ter zitting heeft klager desgevraagd nog bevestigd dat het tijdsverloop van een maand, voordat het overleg met SMO plaatsvond, de huisarts niet kan worden aangerekend. Dat deze verwijzing naar de psychiater helaas ook niet passend bleek te zijn, kan de huisarts evenmin worden aangerekend. De huisarts heeft vervolgens voor een nieuwe verwijzing, ditmaal naar het FACT-team, gezorgd.

Het college is van oordeel dat de huisarts heeft geprobeerd om klager zo goed mogelijk te helpen. Met haar besluit om eerst informatie in te winnen alvorens hem te verwijzen, heeft zij klager kennelijk voor nieuwe teleurstellingen willen behoeden. Zij heeft contact met hem gehouden en overleg met hem gepleegd en daarbij steeds het belang van klager voor ogen gehouden

Ter zitting is gebleken dat klager nog steeds een verwijzing naar de afdeling Psychiatrie van het MMC en/of naar PsyQ wenst en dat hij de huisarts daarom opnieuw zal verzoeken. Het college maakt hieruit op dat de huisarts klager kennelijk niet duidelijk heeft kunnen maken dat en waarom de door klager verzochte specifieke verwijzingen niet passend zijn. Dit levert naar het oordeel van het college echter geen tuchtrechtelijk verwijt op. 

Dit betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door T. Zuidema, voorzitter, F.C. Alink-Steinberg , lid-jurist, H.J. Weltevrede, B.C.A.M. van Casteren-van Gils, E. Jansen, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 23 juni 2021 in aanwezigheid van de secretaris.