ECLI:NL:TGZREIN:2021:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 20110

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:41
Datum uitspraak: 23-06-2021
Datum publicatie: 23-06-2021
Zaaknummer(s): 20110
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verwijt aan huisarts dat hij in zijn zorg te lang afwacht, niet doorverwijst en weinig tot geen uitleg geeft over zijn behandeling en bevindingen. Huisarts heeft tijdig en adequaat gereageerd op de klachten. Voldoende voortvarende aanpak. Mogelijk zijn communicatieproblemen ontstaan door de beperkende maatregelen in verband met het Coronavirus, maar daarvan kan de huisarts geen verwijt worden gemaakt. Ongegrond.

Uitspraak: 23 juni 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 september 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [B]

beklaagde

gemachtigde mr. R.J. Peet  te Utrecht

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift

-       het medisch dossier ontvangen van klaagster op 27 november 2020

-       het medisch dossier ontvangen van klaagster op 15 december 2020

-       het verweerschrift

-       het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek van 5 maart 2021.

De klacht is op de openbare zitting van 12 mei 2021 behandeld. Klaagster, vergezeld van haar nicht [D], en beklaagde, bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig.

2.              De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1           In augustus 2019 heeft beklaagde (hierna te noemen: de huisarts) de huisartspraktijk van zijn voorganger overgenomen. Klaagster stond al in deze praktijk als patiënte ingeschreven.

2.2           Op 7 februari 2020 heeft klaagster het spreekuur van de huisarts bezocht omdat zij pijn had in haar rug en last van haar rechterschouder.  De huisarts heeft toen rust en paracetamol geadviseerd.

2.3           Omdat de pijn erger werd heeft klaagster op 14 februari 2020 opnieuw contact met de huisarts opgenomen. De huisarts heeft toen medicatie voorgeschreven en klaagster verwezen naar de fysiotherapeut.

2.4           Op 28 februari 2020 heeft klaagster opnieuw de huisarts bezocht vanwege pijnklachten. In het medisch dossier staat hierover (alle citaten worden overgenomen inclusief eventuele taal- en typfouten):

“S        tintelingen doorheen re arm tot in de duim. Pijn voor op de re schouder regio bicepspees. re elleboog pijnlijk. kopje optillen doet pijn (…)

P         echo schouder. Afspraak ‘diagnostiek’ gemaakt bij Beeldvormend onderzoek (…)”

Deze klachten krijgen geen vervolg meer.

2.5           Op 10 maart 2020 heeft klaagster de huisartspraktijk gebeld in verband met haar pijnklachten en nieuwe bijkomende klachten (keelpijn, hoofdpijn en kriebelhoest). Klaagster vroeg zich af of dit Corona gerelateerde klachten waren. Zij heeft contact gehad met een waarnemer van de huisarts.

2.6           In de periode maart – april 2020 is de huisarts in verband met de Coronavirus uitbraak ook binnen zijn praktijk terughoudend geweest met het ontvangen van patiënten in de huisartsenpraktijk.

2.7           Op 9 juni 2020 heeft klaagster de huisarts bezocht in verband met een eventuele zwangerschap. De dag daarvoor had een praktijkmedewerker van de huisarts, na een telefonisch consult, een diagnostische afspraak gemaakt bij het laboratorium en is bij klaagster bloed afgenomen. De uitslag was dat er (nog) geen bewijs van zwangerschap was.   

2.8           Op 12 juni 2020 heeft klaagster een waarnemer van de huisarts bezocht in verband met buikpijnklachten. Toen is besloten de urine op kweek te zetten door middel van een "dipslide".

2.9           Op 15 juni 2020 bleek de uitkomst van de dipslide positief te zijn.

2.10        Op 16 juni 2020 heeft klaagster de huisarts bezocht. In het medisch dossier staat:

“S        dipslide positief

E         uwi

R         NITROFURANTOINE CAPSULE MGA 100MG”

2.11        Op 22 juni 2020 heeft klaagster de huisarts opnieuw bezocht. De huisarts heeft klaagster lichamelijk onderzocht. Voor nader onderzoek is voor klaagster opnieuw een afspraak bij het laboratorium gemaakt. In het medisch dossier staat:

“S        Nog steeds heel licht in het hoofd, duizelig en nog steeds niet ongesteld. COVID- misselijk veel zuurbranden

O         RR 172/95 pols 79 gn koorts gn hoesten gn snotteren. O2 sat 99%

E         duizelig

P         afspraak ‘labdiagnostiek’ gemaakt bij Laboratorium (…)”

2.12        Uit het laboratoriumonderzoek is een lage vitamine B12 waarde naar voren gekomen.

2.13        Op 25 juni 2020 heeft klaagster contact gehad met een waarnemer van de huisarts. In het medisch dossier staat:

“P       A: zwangerschapstest blijft negatief, vit B12 is heel laag. best suppleren. Zij mag 2x per week een injectie hebben voor 5 weken”.

2.14        Op 29 juni 2020 heeft de nicht van klaagster telefonisch contact opgenomen met de huisartspraktijk en een waarnemer van de huisarts gesproken om uitleg te vragen over onder meer de vitamine B12 injecties. In het medisch dossier staat:

“P       (…) als mvr zelf wil bellen om een telefonische afspraak in te plannen kunnen zij en de HA kijken hoe we mvr het beste kunnen informeren en helpen. Nicht vond dit een uitstekend idee.

E         Paniekaanvallen/stoornis

P         C vanmiddag, voor nu 3 tab oxazepam uitgeschreven, 1dd1 ZN even rust nemen tot C.”

2.15        Diezelfde dag heeft klaagster een waarnemer van de huisarts bezocht en later die dag de huisartsenpost. In het medisch dossier staat onder meer het volgende waarneembericht:

“Is al sinds april niet meer ongesteld geweest. Heeft al weken het gevoel zwanger te kunnen zijn, maar komt niet uit de testen die gedaan zijn (urine en bloed). Tevens sterk vitamine B12 tekort en duizeligheidsklachten waarvoor ze bij de huisarts loopt. Wat ontevreden over de zorg tot nu toe, voelt zich niet gehoord”

2.16        Op 1 juli 2020 hebben zowel de nicht van klaagster als klaagster zelf telefonisch contact met de huisartspraktijk opgenomen en met een waarnemer van de huisarts gesproken. Aan het eind van de dag heeft klaagster een waarnemer van de huisarts bezocht. Toen is een forse urineweginfectie geconstateerd en antibiotica voorgeschreven. 

2.17        Op 7 juli 2020 heeft klaagster een eerste vitamine B12 injectie gekregen en op 6 augustus 2020 de laatste vitamine B12 injectie.

2.18        Op 27 juli 2020 is klaagster ongesteld geworden met hevige pijnen.

2.19        Op 29 juli 2020 heeft klaagster met de huisartsenpost contact opgenomen i.v.m. het verliezen van een bloedstolsel.

2.20        Op 6 augustus 2020 heeft tussen klaagster (met een begeleidster) en de huisarts een gesprek plaatsgevonden waarin klaagster vertelde dat zij zich vaak door de huisarts afgescheept voelde. In het medisch dossier staat hierover:

“S        lang gesprek samen met begeleidster. veel vragen over vervolg vit B12, weinig vertrouwen in praktijk, voelt zich vaak weggestuurd of niet ernstig genomen. veel dingen speelden voor mijn komst, kan ik moeilijk over in gesprek. uitvoerig gesproken over hoe ik dokter, rol assistente daarin. factor tijd die als huisarts vaak een rol speelt. geeft aan het vaak ook niet te snappen wat ik precies bedoel. heeft komende weken vele onderzoeken gepland bij cardioloog, neuroloog en internist. (…)

P         afgesproken dat we in september dubbel consult boeken om uitslagen door te nemen. daarna weer focus op moeheid als onderzoeken niets opleveren wat de moeheid verklaart”

2.21        Op 11 augustus 2020 heeft klaagster zich als patiënt bij de huisarts laten uitschrijven.

3.              De klacht

Huisarts wordt verweten dat hij in zijn zorg ten opzichte van klaagster:

1.     te lang afwacht en niet doorverwijst;

2.     weinig tot geen uitleg geeft over zijn behandeling en bevindingen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft klaagster toegelicht dat haar klachten zich met name toespitsen op:

a) de wijze waarop de huisarts met haar eventuele zwangerschap is omgegaan (zij voelde zich niet serieus genomen en had een verwijzing naar de gynaecoloog gewenst);

b) de wijze waarop uitleg is gegeven over de behandeling met betrekking tot haar vitamine B12 tekort (zij heeft hierover herhaaldelijk gebeld en het duurde maanden voordat er wat gebeurde); 

c) de wijze waarop haar klachten werden afgedaan als paniekaanvallen. Klaagster heeft vaker paniekaanvallen gehad en zij wist dat daarvan nu geen sprake was. Later bleek dat sprake was van een ernstige blaasontsteking die tegen een nierbekkenontsteking aan zat.

4.              Het standpunt van beklaagde

De huisarts meent dat hij in tuchtrechtelijke zin niet toerekenbaar tekortgeschoten is en heeft gehandeld zoals van hem in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden.

De zwangerschapstesten bleken negatief. De dipslide is ingezet om te onderzoeken of sprake was van een urineweginfectie en toen de kweek positief was, is vervolgens antibiotica voorgeschreven. De huisarts had de hoop dat de klachten van klaagster samenhingen met het vitamine B12 tekort en dat deze klachten na toediening van de vitamine B12 injecties zouden verdwijnen. Over het voorval met de vermeende paniekaanvallen kan de huisarts niets zeggen omdat hij hierbij niet betrokken was.   

Volgens de huisarts heeft hij op 6 augustus 2020 een goed gesprek met klaagster gevoerd waarin over en weer meer begrip ontstond over hoe zaken de afgelopen maanden gelopen waren. Na dit gesprek werden meerdere onderzoeken gepland in het ziekenhuis. Met klaagster werd afgesproken dat er daarna een afspraak zou worden gemaakt om de uitkomst van de onderzoeken door te nemen en te controleren of klaagster alle onderzoeken en uitslagen begreep. Dan zou besproken worden of er nog reden was om apart de klachten van “erg moe blijven” verder te onderzoeken. Tot verbazing van de huisarts bleek klaagster vijf dagen na dit gesprek zijn praktijk verlaten te hebben en bij een collega in het naburige dorp ingeschreven te zijn.

5.              De overwegingen van het college

5.1              Het college stelt het volgende voorop.

5.2              Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap op het moment van het klachtwaardig geachte handelen en met wat toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.3              Verder staat bij het antwoord op de vraag of de huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) het persoonlijk handelen van de huisarts centraal. Indien en voor zover klaagster met haar klachtonderdelen ook het oog heeft gehad op (verwijtbaar) handelen van andere bij de behandeling betrokken zorgverleners, zoals waarnemers van de huisarts, kan dat handelen de huisarts tuchtrechtelijk niet worden toegerekend.

5.4              Dit laatste is van belang waar het gaat om het voorval met betrekking tot de vermeende paniekaanvallen (zie hiervoor onder 3.c). Klaagster is gezien door een waarnemer, die haar klachten heeft geduid als paniekaanvallen. De huisarts was in het geheel niet betrokken bij dit voorval. Voor zover klaagster doelt op de aanloop naar de diagnose dat sprake is van een (ernstige) urineweginfectie (waarbij de huisarts wel betrokken was) is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen naar het oordeel van het college geen sprake. Toen klaagster op 12 juni 2020 de huisartsenpraktijk in verband met buikpijnklachten bezocht, is zekerheidshalve een dipslide ingezet. Op 15 juni 2020 bleek de uitkomst van de dipslide positief te zijn en op 16 juni 2020 heeft de huisarts medicatie wegens een urineweginfectie voorgeschreven. Het college concludeert dan ook dat de huisarts tijdig en adequaat heeft gereageerd op de klachten.

5.5              Met betrekking tot de eventuele zwangerschap (hiervoor onder 3.a) stelt het college vast dat klaagster de huisarts hierover op 9 juni 2020 heeft geconsulteerd. Daarvóór was al een diagnostische afspraak gemaakt bij het laboratorium en is bij klaagster bloed afgenomen. De uitslag daarvan was dat er (nog) geen bewijs van zwangerschap was. Bij het vervolg van deze klachten is de huisarts verder niet meer betrokken geweest. Ook ten aanzien van deze klachten heeft de huisarts naar het oordeel van het college tijdig en adequaat gehandeld. 

5.6              Waar het gaat om de aanpak ten aanzien van het vitamine B12 tekort (hiervoor onder 3.b) constateert het college dat de huisarts klaagster op 22 juni 2020 heeft onderzocht. Vervolgens is opnieuw een afspraak bij het laboratorium gemaakt.  Uit het laboratoriumonderzoek is een lage vitamine B12 waarde naar voren gekomen. In het tijdvak 7 juli 2020 tot en met 6 augustus 2020 heeft klaagster de B12 injecties toegediend gekregen. Naar het oordeel van het college is sprake van een voldoende voortvarende aanpak. Ook het door de huisarts ingezette afwachtend beleid - namelijk eerst aankijken of de klachten van klaagster na de vitamine B12 injecties zouden verdwijnen -, is een plausibele benadering.

5.7              Achteraf gezien is het jammer te constateren dat eerst op 6 augustus 2020 duidelijk werd dat tussen de huisarts en klaagster communicatieproblemen bestonden. Voor klaagster was niet duidelijk wat de huisarts met zijn aanpak beoogde. Mogelijk hebben de beperkende maatregelen in verband met de uitbraak van het Coronavirus waardoor de huisarts terughoudend is geweest met het ontvangen van patiënten in de huisartsenpraktijk hieraan bijgedragen. Een tuchtrechtelijk verwijt is de huisarts hierover niet te maken.

5.8              De conclusie is dat de klacht van klaagster ongegrond zal worden verklaard. 

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door T. Zuidema, voorzitter, F.C. Alink-Steinberg , lid-jurist, H.J. Weltevrede, B.C.A.M. van Casteren-van Gils, E. Jansen, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 23 juni 2021 in aanwezigheid van de secretaris.