ECLI:NL:TGZREIN:2021:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 20104

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:38
Datum uitspraak: 04-06-2021
Datum publicatie: 04-06-2021
Zaaknummer(s): 20104
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen zelfstandig gevestigd verpleegkundige, die in die hoedanigheid aan klager en zijn zoon in een plan van aanpak een behandeling heeft voorgesteld van onder meer EMDR en familieopstelling. Deze behandelingen behoren niet tot de gebruikelijke deskundigheid van een verpleegkundige. Gesteld noch gebleken is dat verweerster bevoegd en deskundig is om dergelijke behandelingen uit te voeren. Het college acht niet begrijpelijk dat verweerster heeft kunnen denken dat deze ‘behandeling’ zou kunnen leiden tot het in het plan voorgespiegelde resultaat, namelijk hereniging van het gezin en beëindiging van de uithuisplaatsing van klagers minderjarige zoon. Verweerster heeft geen verweerschrift ingediend en ook verder niet de moeite genomen zich ten opzichte van het college te verantwoorden. De klacht is gegrond, het college legt een berisping op en bepaalt dat deze maatregel (met vermelding van de naam van verweerster en de plaats waar zij werkzaam is) openbaar wordt gemaakt met de gronden waarop zij berust, zoals bedoeld in artikel 48, elfde lid, in verbinding met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid  en artikel 11 Wet BIG.

Uitspraak: 4 juni 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 september 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

verpleegkundige

werkzaam te [B]

 verweerster

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift

-       de brief van de secretaris aan klager d.d. 7 september 2020

-       het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 10 september 2020

-       de brief van de secretaris aan klager d.d. 14 september 2020

-       aanvullende informatie ontvangen van klager d.d. 18 september 2020

-       een Cd-rom ontvangen van klager op 19 september 2020 met daarbij gevoegd de in de brief van 18 september 2020 genoemde transscripties van de geluidsbanden alsook de daar genoemde artikelen over verweerster

-       de brieven van de secretaris aan verweerster d.d. 29 september 2020, 22 oktober 2020 en 9 november 2020.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 23 april 2021 behandeld. Klager was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, verweerster was zonder bericht afwezig.

2.              De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1    Klager is de vader van Jeffrey, geboren in 2007 (hierna: de zoon). Zijn zoon is meer dan elf jaar geleden uit huis geplaatst en onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Sinds enige jaren vindt er via de rechter in beperkte mate omgang plaats tussen klager en zijn zoon.

2.2    Klager is door zijn gemachtigde erop geattendeerd dat er in zijn woonplaats sinds enige tijd iemand actief is, die het voor elkaar kan krijgen dat uit huis geplaatste kinderen weer thuis kunnen wonen. Klager heeft vervolgens via zijn gemachtigde contact gelegd met deze persoon. Dit bleek later verweerster te zijn.

2.3    Verweerster is als zelfstandig gevestigd verpleegkundige werkzaam.

2.4    Verweerster heeft eind februari 2020 klager thuis bezocht. Tijdens het gesprek heeft zij klager om een foto van hem en zijn zoon gevraagd en heeft zij vervolgens die foto ingestraald en opgestuurd naar een vriendin. Verweerster deelde klager mee dat hij een EMDR-behandeling wegens traumaverwerking moest ondergaan alsook dat zij een hulpverleningsplan zou schrijven.

2.5    Op 3 maart 2020 bezocht verweerster klager wederom en had zij het hulpverleningsplan, getiteld ‘PLAN VAN AANPAK’ in tweevoud bij zich. Klager heeft toen van dit plan het exemplaar van verweerster ondertekend. In het ‘PLAN VAN AANPAK’ staat, voor zover relevant:

“(…)

Periode 1 jaar indien nodig een family buddy in huis, als het kind thuis is, starten met begeleidingen en zo nodig therapieën.

Leerdoelen

1. Herenigen van het gezin

2. Behandelen van posttraumatisch syndroom bij het kind

3. Begeleiden vh gezin thuis (hier ts vader en kind)

4. Dagelijks leven terug pakken, ouder(s) en/of kind terug in hun kracht zetten ahv

begeleiding en therapie.

Subdoelen en te gebruiken middelen

Leerdoel 1:     Hereniging in het gezin.

(…)

Middelen:

1.1  Kindercoach

1.2 Psycholoog

Leerdoel 2:     Behandeling post traumatisch syndroom

(…)

Middelen:

2.1  EMDR eventueel EMDR? En of voor vader familieopstelling.

2.2 Kindercoach, life coach”.”

2.6.      Klager heeft het hulpverleningsplan naar Jeugdzorg gestuurd, waarna hem werd geantwoord dat de rechter een beslissing heeft gegeven en dat Jeugdzorg zich daaraan houdt. Aan het hulpverleningsplan/plan van aanpak heeft klager geen verdere uitvoering gegeven.

3.              De klacht

Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven, dat zij:

a.     valse illusies maakt door te stellen ‘ik ben deskundig, ik ben verpleegkundige en EMDR-therapeut’ en met zaken komt die kant noch wal raken;

b.     meent deskundig te zijn op gebieden die niets met verpleegkunde te maken hebben, zoals de bevoegdheid een indicatie te geven op pedagogisch/psychologisch gebied;

c.     haar registratie als verpleegkundige misbruikt.

Klager is van mening dat verweerster als professioneel verpleegkundige alle regels met betrekking tot goede zorg te buiten is gegaan en misbruik maakt van haar registratie als verpleegkundige. Het lijkt hem zaak om deze registratie te beëindigen.

In zijn aanvullend klaagschrift heeft klager erop gewezen dat verweerster ook een schrijversnaam (college: pseudoniem) hanteert, zich profileert als verpleegkundige alsook dat zij op haar LinkedIn pagina schrijft dat ze kinderverpleegkundige is. Ook op een aantal door haar gebruikte websites profileert zij zich als deskundige en geeft ze aan dat ze weet kinderen, die uit huis geplaatst zijn, weer bij hun ouders thuis te plaatsen zónder inmenging van rechters.  

4.              Het standpunt van verweerster

Bij aangetekende brief van 29 september 2020 heeft de secretaris van het tuchtcollege het klaagschrift, de brief van de secretaris van 7 september 2020, het aanvullend klaagschrift, de brief van de secretaris van 14 september 2020, de aanvullende informatie en de cd-rom, beide op 18 september 2020 van klager ontvangen, aan verweerster gestuurd. Tevens is verweerster in deze brief in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk bij verweerschrift te reageren. Genoemde brief van 29 september 2020 is door het tuchtcollege op 20 oktober 2020 retour ontvangen onder de vermelding dat verweerster de zending niet heeft afgehaald. Bij brief van 22 oktober 2020 heeft de secretaris verweerster gevraagd zo spoedig mogelijk telefonisch met het tuchtcollege contact op te nemen, zodat de aangetekend verstuurde stukken alsnog aan haar kunnen worden aangeboden. Verweerster heeft daarop bij e-mailbericht gereageerd. Vervolgens zijn bij aangetekende brief van 9 november 2020 genoemde stukken nogmaals naar verweerster gestuurd. Deze zending is volgens een bericht van PostNL op 10 november 2020 bezorgd. Het tuchtcollege heeft ook daarna geen verweerschrift ontvangen. Bij brief van 1 februari 2021 is verweerster meegedeeld dat het voor haar niet meer mogelijk is schriftelijk op het standpunt van klager te reageren. Verweerster is uitgenodigd voor de zitting van 23 april 2021, maar daar is zij zonder bericht niet verschenen.

5.              De overwegingen van het college

Het college leidt uit het klaagschrift, het aanvullend klaagschrift en de mededelingen van zowel klager als zijn gemachtigde ter zitting af dat verweerster zich ten opzichte van klager heeft gepresenteerd als verpleegkundige. Voorts leidt het college daaruit af dat het de bedoeling was dat verweerster als zelfstandig gevestigd verpleegkundige de in het plan van aanpak voorgestelde behandeling, onder meer bestaande uit EMDR-therapie en familieopstelling, bij klager en zijn zoon zou uitvoeren. Verweerster heeft de stellingen van klager onweersproken gelaten.

De toepassing van deze behandelingen/therapieën behoort niet tot de gebruikelijke deskundigheid van een verpleegkundige. Gesteld noch gebleken is dat verweerster daarvoor is opgeleid en daarom deskundig en bevoegd is om dergelijke behandelingen uit te voeren. Door deze behandelingen aan te bieden met de bedoeling deze vervolgens uit te voeren, heeft verweerster niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam verpleegkundige mag worden verwacht. Dat de behandeling vervolgens niet is geëffectueerd doet daar naar het oordeel van het college niet aan af. Dat is namelijk niet te wijten aan verweerster, maar aan het feit dat klager niet verder met verweerster in zee wilde gaan, omdat hij twijfels had of verweerster haar beloften wel kon waar maken en ernstig betwijfelde of zij wel ter zake deskundig was. Het feit dat verweerster bij haar eerste bezoek aan klager vroeg om een foto van hem en zijn zoon en deze vervolgens ‘instraalde’ heeft daartoe in belangrijke mate bijgedragen, zo heeft het college op grond van de verklaring van klager ter zitting begrepen. Het is voor het college niet begrijpelijk hoe verweerster heeft kunnen denken dat haar ‘behandeling’ tot het in het behandelplan voorgespiegelde resultaat, namelijk hereniging van het gezin, zou kunnen leiden. Dat is in dit soort zaken uiteindelijk aan de rechter, die zich bij de te nemen beslissing laat adviseren door (erkende) instanties als de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg. Klager verwijt verweerster dan ook terecht dat zij valse illusies maakt. Door deze handelwijze speelt verweerster in op de wanhoop van ouders zoals klager, en als verpleegkundige schaadt zij daarmee ook het vertrouwen in de gehele beroepsgroep. Met haar handelwijze overschrijdt zij de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening alsook van de voor haar geldende professionele beroepsnormen. Wat betreft de professionele beroepsnormen verwijst het college in het bijzonder naar artikel 4.7 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (januari 2015). Daarin staat:

“4.7     Als verpleegkundige/verzorgende bewaak ik de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van mijn beroepsgroep.

Dit betekent onder andere dat ik

- mij bij de uitoefening van mijn beroep gedraag op een manier die het vertrouwen van zorgdragers in mijzelf en in de beroepsgroep bevordert

- mij in de sociale media presenteer op een manier die het vertrouwen van zorgdragers in mijzelf en in de beroepsgroep bevordert

(…)”

De wijze waarop verweerster zich aan klager heeft gepresenteerd alsook hetgeen zij hem heeft voorgespiegeld is niet in overeenstemming met de wijze waarop een

zorgverlener zich jegens een zorgvrager dient te gedragen. Zij brengt daarmee ook schade toe aan de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van haar beroepsgroep.

Dit alles leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is.

maatregel en publicatie

Verweerster heeft met haar handelwijze niet alleen de grenzen van haar professionele beroepsnormen en de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening overschreden, maar ook het vertrouwen in de beroepsgroep op laakbare wijze geschonden. Verweerster heeft niet de moeite genomen zich ten opzichte van het tuchtcollege te verantwoorden. Dit rekent het college verweerster zeer aan. Het college acht om die reden de maatregel van berisping passend.

Het college is verder van oordeel dat patiënten/cliënten hiervan op de hoogte moeten kunnen raken om te voorkomen dat nog meer wanhopige ouders de dupe worden van de onprofessionele zorgverlening van verweerster. Daarom oordeelt het college dat het belang van de individuele gezondheidszorg vordert dat deze maatregel (met vermelding van de naam van verweerster en de plaats waar zij werkzaam is) openbaar wordt gemaakt met de gronden waarop zij berust, zoals bedoeld in artikel 48, elfde lid, in verbinding met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid  en artikel 11 Wet BIG.

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart de klacht gegrond;

-       legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-       bepaalt dat de berisping, zodra deze beslissing onherroepelijk is geworden, op de voet van artikel 48, elfde lid, Wet BIG wordt aangetekend in het BIG-register en dat de minister zorg draagt voor openbare kennisgeving van hetgeen in het BIG-register is aangetekend .

Aldus beslist door H.A.W. Vermeulen, voorzitter, P.A.H. Lemaire, lid-jurist, A. Petiet, M. IJzerman en C.E.B. Driessen, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 4 juni 2021 in aanwezigheid van de secretaris.