ECLI:NL:TGZREIN:2021:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 20144

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:36
Datum uitspraak: 04-06-2021
Datum publicatie: 04-06-2021
Zaaknummer(s): 20144
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht van IGJ tegen (psychiatrisch) verpleegkundige die een relatie is aangegaan met een cliënt van wie zij de persoonlijk begeleider was. Het college volstaat met de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en publicatie van de uitspraak, nu verweerster ter zitting overtuigend heeft laten blijken dat zij het laakbare van haar handelen heel goed inziet, en zij naar het oordeel van het college passende maatregelen heeft getroffen om het risico op herhaling te minimaliseren. Het college raadt verweerster aan de door haar ingezette behandeling voort te zetten zolang haar behandelaar dat nodig oordeelt en te blijven gebruik maken van de door haar huidige werkgever aangeboden intervisie.

Uitspraak: 4 juni 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 december 2020 ingekomen klacht van:

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD

gevestigd te Utrecht

klaagster

nader te noemen de inspectie

in de persoon van mevrouw Selini Theodoula Wilhelmina Vlachos-Roozen, senior-inspecteur, en mr. Mei Po Man, senior juridisch adviseur

tegen:

[A]

verpleegkundige

werkzaam te [B]

verweerster

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift

-       het verweerschrift

-       de pleitaantekeningen van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 23 april 2021 behandeld. De vertegenwoordigers van klaagster en verweerster waren aanwezig.

2.              De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster was van 1 december 2014 tot en met 29 februari 2016 en van 1 mei 2017 tot en met 28 februari 2019 werkzaam bij de instelling, waarvan de tweede periode op de afdeling Forensisch Klinische Zorg (hierna: de afdeling). Zij was vanaf mei 2018 tot januari 2019 de persoonlijk begeleider van een cliënt, die van 4 december 2017 tot 4 april 2019 op deze afdeling opgenomen was.

Volgens verweerster was cliënt erg gesloten en trok hij zich vaak terug op zijn kamer. Zij probeerde hem zoveel mogelijk bij de behandeling te betrekken door veel met hem in gesprek te gaan en hem positieve aandacht te geven.

In juli 2018 werd verweerster door de regiebehandelaar bevraagd of zij een relatie had met cliënt, nadat een andere cliënt binnen de instelling daartoe een vermoeden had geuit. Volgens zowel de cliënt als verweerster zijn zij daardoor meer naar elkaar toegetrokken.

Eind september 2018 heeft cliënt aan verweerster zijn gevoelens voor haar kenbaar gemaakt. Cliënt en verweerster hebben toen telefoonnummers uitgewisseld en met elkaar gebeld en geappt, aanvankelijk een paar keer per week en later dagelijks.

Vanaf eind oktober 2018 kreeg ook verweerster gevoelens voor cliënt en hebben zij elkaar ook buiten de instelling ontmoet. Vanaf december 2018 was er sprake van een seksuele relatie. Als cliënt met verlof ging, vulde hij op de verlofbriefjes in dat hij naar zijn vriendin “Eveline” ging, terwijl hij in werkelijkheid naar verweerster ging.

Op 19 december 2018 heeft verweerster ontslag genomen en op 1 maart 2019 is zij uit dienst getreden.

Vanaf 1 maart 2019 werkt zij als verpleegkundige bij een andere instelling (hierna: haar huidige werkgever) op een open afdeling van de acute psychiatrie.

In november 2019 is de relatie beëindigd omdat cliënt een terugval in gedrag en middelen had.

Op 7 mei 2019 ontving de inspectie een verplichte melding van de instelling van ‘geweld in de zorgrelatie’. Volgens de melding was er sprake van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van verweerster jegens de cliënt. De inspectie heeft naar aanleiding van deze melding een onderzoek verricht. Op grond van de verzamelde gegevens heeft de inspectie een conceptrapportage opgesteld en aan verweerster voorgelegd ter controle van feitelijke onjuistheden. Vervolgens heeft de inspectie het definitieve rapport met conclusies aan verweerster voorgelegd voor het geven van haar zienswijze. Verweerster heeft haar zienswijze gegeven, de inspectie heeft die zienswijze gewogen, maar dat gaf geen aanleiding haar oordeel aan te passen. Op 7 augustus 2020 heeft de inspectie de rapportage definitief vastgesteld. De inspectie heeft in de rapportage geconcludeerd dat er ten aanzien van verweerster sprake is van een situatie die voor de veiligheid van patiënten en de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Deze conclusie is enerzijds gebaseerd op de aard, ernst en omvang van het grensoverschrijdend/onprofessioneel handelen en anderzijds op de persoonlijke en/of professionele omstandigheden van verweerster. Daarbij heeft de inspectie (samengevat) onder meer het volgende in aanmerking genomen:

“Voor de inspectie is vast komen te staan dat de zorgverlener vanaf oktober 2018 tijdens zijn klinische behandeling een persoonlijke en intieme relatie is aangegaan met een patiënt waarvan zij persoonlijk begeleider was tot januari 2019 en dus aan haar zorg was toevertrouwd (…). Hiermee is sprake van geweld in de zorgrelatie, nam zij geen afkoelingsperiode in acht en heeft de zorgverlener professionele grenzen overschreden.

(…)

Hoewel de zorgverlener erkent dat zij grensoverschrijdend heeft gehandeld ziet zij haar handelen niet als schadelijk. De zorgverlener heeft inmiddels kennis van de ratio achter de norm, maar past deze nog niet toe op de relatie met de patiënt. Volgens de zorgverlener is er sprake van gelijkwaardigheid in de nog voortdurende relatie met patiënt.(…) Zij heeft geen zicht op de aanloop van haar handelen en de schade aan de patiënt.

(…)

De inspectie stelt vast dat bij de zorgverlener het inzicht ontbreekt in hoe een hulpverlener zich dient te verhouden tot de patiënten die aan haar zorg zijn toevertrouwd. Daarbij ontbreekt het haar tevens aan voldoende besef waarom privécontact en seksueel contact tussen een zorgverlener en een patiënt die aan haar zorg is toevertrouwd nimmer geoorloofd is. Zij erkent de laakbaarheid van haar handelen onvoldoende. Daarmee toont de zorgverlener naar het oordeel van de inspectie onvoldoende reflectie en onvoldoende inzicht in haar handelen.

(…)

De zorgverlener wist dat zij de beroepsnormen in ernstige mate overtrad, maar gaf tegenover de instelling, bij herhaling en in de gesprekken hierover, geen openheid over het ontstaan van gevoelens en een relatie met een patiënt zodat de instelling geen maatregelen kon treffen voor de patiënt. Ook legde zij geen verantwoording af toen de instelling een onderzoek naar de relatie startte.

(…)

De zorgverlener is gedurende het inspectie-onderzoek niet in staat gebleken de cognitieve en emotionele aspecten van haar eigen professionele handelen te benoemen en hierop passende maatregelen te treffen.(…)

(…)

De inspectie ziet vanwege het gebrek aan vertrouwen, open en transparant handelen, het gebrek aan inzicht, reflectie en corrigerend vermogen een kans op herhaling van de hiervoor beschreven gedragingen.”

De inspectie heeft een klaagschrift, gedateerd 3 december 2020, ingediend bij het tuchtcollege, waar de klacht op 14 december 2020 is ontvangen.

3.              De klacht

De inspectie verwijt verpleegkundige dat zij tijdens de behandelrelatie een seksuele relatie met een cliënt is aangegaan, zonder de noodzakelijke afkoelingsperiode in acht te nemen. Tevens wordt haar verweten dat zij de professionele grenzen die zij als verpleegkundige in acht heeft te nemen heeft overschreden. Zij heeft daarmee onder meer artikel 1.7 en 2.12 van de Nationale Beroepscode Verpleegkundigen en Verzorgenden 2015 geschonden.

4.              Het standpunt van verweerster

Verweerster erkent dat zij grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond en de beroepscode heeft overtreden. Zij kan zich niet vinden in de conclusie van de inspectie dat zij geen passende maatregelen heeft genomen. Zij wijst er in dat verband op dat zij naar aanleiding van een heftig incident op haar huidige werk gebruik heeft gemaakt van de aangeboden ‘slachtofferhulp [C]’ en dat zij via ‘[C]’ een verwijzing naar een psycholoog heeft gekregen. Met deze psycholoog heeft zij zowel het incident besproken als haar grensoverschrijdend gedrag. Daarna heeft zij via haar huisarts ervoor gekozen dit traject een vervolg te geven. Tijdens dit tweede behandeltraject is zij met een psycholoog verder gaan werken aan de aanpak van haar grensoverschrijdend gedrag, het herstellen van de balans in haar leven en het doorbreken van de cirkel van depressiviteit. Verweerster stelt dat de behandeling haar heeft geholpen en heeft bijgedragen aan haar persoonlijk welzijn en haar handelen als professional. Dit is uiteindelijk de basis voor herstel en het voorkomen van herhaling, aldus verweerster. Verder wijst zij erop dat zij bij haar huidige werkgever openheid van zaken heeft gegeven over haar grensoverschrijdend gedrag en het onderzoek van de inspectie. Binnen het team worden situaties bespreekbaar gemaakt en worden er intervisies aangeboden waar verweerster gebruik van maakt. Tijdens deze sessies worden situaties die op de werkvloer plaatsvinden besproken waarbij het eigen handelen wordt geanalyseerd. Sinds januari 2020 heeft verweerster een nieuwe teamleider met wie zij regelmatig contact heeft, niet alleen over het onderzoek van de inspectie, maar ook over werkinhoudelijke  zaken/problemen. Reflectie op haar handelen en functioneren staan daarbij centraal. Verweerster heeft als bijlage bij haar verweerschrift een ‘functioneringsrapport’ van haar huidige teamleider overgelegd. Daarin schrijft deze dat verweerster ervoor heeft gekozen om naar alle collega’s open te zijn over het onderzoek van de inspectie, dat deze open aanpak en haar alertheid op haar eigen functioneren aangeven dat zij haar grenzen beter weet te bewaken en dat zij hem maandelijks op de hoogte houdt van haar stappen en reacties van collega’s. Verder merkt hij op de uitspraak van het college te zullen respecteren, maar ook dat hij verweerster zal ondersteunen in het behouden van eigen regie op het werk.

5.              De overwegingen van het college

Het college is in het onder 2 vastgestelde feitenoverzicht uitgegaan van de feiten zoals door de inspectie in haar rapport vastgesteld. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat de conceptrapportage aan verweerster is toegezonden ter controle op feitelijke onjuistheden en verweerster niet heeft aangegeven dat de feiten onjuist waren. Zij heeft de normoverschrijding ook ten overstaan van het college erkend. Aldus staat vast dat verweerster tijdens een behandelrelatie met een cliënt een (seksuele) relatie is aangegaan en dat zij deze relatie, nadat zij ontslag had genomen, nog meer dan een half jaar heeft voortgezet. De conclusie is dat verweerster door het aangaan van deze relatie in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende professionele normen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening in ernstige mate heeft overschreden. Alleen al voor de veiligheid van patiënten/cliënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert. De verantwoordelijkheid voor de bewaking van die grenzen ligt uitdrukkelijk bij de zorgverlener. Dit geldt in het bijzonder voor een psychiatrisch verpleegkundige vanwege de extra kwetsbaarheid van de aan zijn/haar zorg toevertrouwde patiënten/cliënten. Dit betekent dat de klacht gegrond is.

De maatregel

De ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt een zware maatregel, waarbij ten minste een voorwaardelijke schorsing voor de hand ligt. Bij het opleggen van de maatregel weegt voor het college ook mee in hoeverre verweerster inzicht heeft getoond in haar handelen en hoe groot het risico op herhaling is. Daartoe overweegt het college als volgt.

Verweerster heeft tijdens het onderzoek van de inspectie erkend dat zij de professionele grenzen van haar beroepsuitoefening heeft overschreden en tijdens de zitting heeft zij overtuigend laten blijken dat zij het laakbare van haar handelen heel goed inziet. Ook heeft zij tijdens zitting benadrukt dat het haar zeer spijt dat zij cliënt schade heeft berokkend. Het college acht van belang dat verweerster bij haar huidige werkgever volledige openheid van zaken heeft gegeven en ook bij intervisiesessies haar professionele handelen bespreekbaar maakt. Verder heeft verweerster opgemerkt dat zij recent wederom een psychologische behandeling is gestart omdat zij kampte met depressieve gevoelens. Daarbij heeft zij aangegeven dat ook haar (grensoverschrijdend) handelen in het verleden deel uitmaakt van die behandeling.

Uit dit alles leidt het college af dat bij verweerster wel degelijk sprake is van reflecterend vermogen en de wil om zich verder te blijven ontwikkelen. Anders dan de inspectie is het college dan ook van oordeel dat verweerster passende maatregelen heeft getroffen. Alhoewel het risico op herhaling nooit helemaal kan worden uitgesloten, acht het college de kans daarop gering. Alles overwegende is het college van oordeel dat er geen redenen zijn om af te wijken van de hiervoor genoemde maatregel. Aan verweerster zal een voorwaardelijke schorsing van zes maanden worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Het college ziet gelet op hetgeen hiervoor is vermeld geen aanleiding om nadere (behandel)voorwaarden aan de schorsing te verbinden. Het college maakt evenwel van de gelegenheid gebruik erop te wijzen dat het van belang is dat verweerster de door haar ingezette behandeling voortzet, zolang als haar behandelaar dat nodig oordeelt. Ook wenst het college te benadrukken het van belang te achten dat verweerster gebruik blijft maken van de door haar werkgever aangeboden intervisie en daarbij ook aandacht te blijven besteden aan het thema ‘afstand en nabijheid’ binnen de werkrelatie met cliënten.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie aangeboden aan het tijdschrift Nursing.

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart de klacht gegrond;

-       legt aan verweerster op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden, met bepaling dat deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij het bevoegde regionale of centrale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerster voor het einde van de proeftijd van twee jaren zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;

-       bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘Nursing’.

Aldus beslist door H.A.W. Vermeulen, voorzitter, P.A.H. Lemaire, lid-jurist, A. Petiet, M. IJzerman en C.E.B. Driessen, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 4 juni 2021 in aanwezigheid van de secretaris.