ECLI:NL:TGZREIN:2021:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2031

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:35
Datum uitspraak: 20-05-2021
Datum publicatie: 20-05-2021
Zaaknummer(s): 2031
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts wordt (onder meer) verweten dat hij conclusies trekt zonder met klager gesproken te hebben, tegenstrijdige adviezen geeft en persoonlijk contact zoekt om onder een klacht uit te komen. College: bedrijfsarts had kunnen weten dat dit document als werkhervattingsadvies zou kunnen worden geïnterpreteerd, ook al was zijn intentie kennelijk een andere. Verweerder heeft met dit advies de werkgever ruimte gegeven de conclusie te trekken dat klager weer (deels) aan het werk kon gaan. Dat is verwijtbaar. Tegenstrijdigheid volgend advies betreft correctie eerdere onduidelijke advies, dat is zorgvuldig. In zijn algemeenheid handelt een zorgverlener ook zorgvuldig door persoonlijk contact op te nemen met een klager na een klacht. Tijdens een gesprek kan de zorgverlener meer duidelijkheid geven over zijn handelwijze en eventueel – als dat op zijn plaats is – excuses aanbieden. Dat het gesprek mogelijk mede ten doel had een tuchtklacht te voorkomen, maakt de wens om in gesprek te gaan niet verwijtbaar. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 19 mei 2021

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 maart 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. R.J. Peet te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de brief van de secretaris van 20 mei 2020 aan de gemachtigde van verweerder;

- de aanvulling op het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is op de openbare zitting van 14 april 2021 behandeld. Klager is, zonder bericht van verhindering, niet op de zitting verschenen. Verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, is wel verschenen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1 Klager is werkzaam als reachtruck chauffeur voor 40 uur per week in drie ploegendienst. Op 20 augustus 2019 is klager uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Verweerder was als bedrijfsarts verbonden aan de arbodienst, werkzaam voor de werkgever van klager, en in die hoedanigheid betrokken bij de verzuimbegeleiding van klager.

2.2 Op 19 september 2019 vond het eerste spreekuurcontact plaats tussen klager en verweerder. In het medisch dossier noteerde verweerder (alle citaten inclusief taal/schrijffouten):

WERK: reachtruck chauffeur, 40 u. 3 ploegen.

Al 1 jr trillende handen tgv arbeidsconflict. Werkt tussen alleen maar Turken. Door hen genegeerd en beschuldigd. Werksfeer<<. Geen steun lgv. Overplaatsing geen optie; alleen Turken.

Slapen <<, stress, trillende handen.

Wietgebruik omhoog naar 5-10 p.dag!! 28-10 intake [naam instelling voor verslavingszorg]. POG GGZ+

ADV: ao tgv arbeidsomstandigheden (sfeer).

Ga in gesprek, samen met cm vsu 3 weken. pa opgemaakt”

2.3 Op 8 oktober 2019 vond het tweede spreekuurcontact plaats. Klager is vanaf 21 oktober 2019 weer aan het werk gegaan, eerst op drie dagen vier uur en in december 2019 op vijf dagen vijf uur. In december 2019 is klager ook gestart met een behandeltraject bij een instelling voor verslavingszorg.

2.4 Op 7 januari 2020 had verweerder telefonisch contact met de behandelaar van klager. In het ‘Re-integratie advies’ van 7 januari 2020 naar aanleiding van dit contact, dat ook de werkgever heeft ontvangen, schreef verweerder:

“(…)

RE-INTEGRATIE ADVIES

Er is tel overleg geweest met behandelaar. Binnenkort vanwege behandeling gedurende 2 weken niet inzetbaar voor arbeid. Daarna wordt verdeer behandelplan uitgezet, mogelijk tzt 5 dagen/week dagbehandeling (waarbij hij dus niet inzetbaar is voor arbeid).”

2.5 Op 4 februari 2020 was er wederom een telefonisch contact tussen de behandelaar van klager en verweerder. In het ‘Re-integratie advies’ van 4 februari 2020 naar aanleiding van dit contact, dat ook de werkgever heeft ontvangen, schreef verweerder:

“(…)

RE-INTEGRATIE ADVIES

wederom tel gesproken met zijn behandelaar. WN heeft nu tijdelijk medicamenteuze behandeling welke de rijvaardigheid negatief kan beïnvloeden. De nachtrust is verminderd.

BEPERKINGEN: vasthouden concentratie/verdelen vd aandacht gedurende de werkdag. Nachtelijke werkzaamheden.”

2.6 Op 11 februari 2020 was er een spreekuur waar, naast klager en verweerder, ook de HR-manager van de werkgever van klager bij aanwezig was. In het ‘Re-integratie advies’ van 11 februari 2020 naar aanleiding van dit contact, dat ook de werkgever heeft ontvangen, schreef verweerder:

“(…)

RE-INTEGRATIE ADVIES

vsu in bijzijn van HRM: er was onduidelijkheid over wn zijn inzetbaarheid na de vorige terugkoppeling. Uitgelegd dat ik alleen adviezen geef daarover na direct overleg met betrokkene zelf. Hij gebruikt nog 3 maal per dag medicatie ivm zijn klachten. De nachtrust is fors verstoord.

ADV: Momenteel volledig AO te achten. Afgesproken dat hij eerst de huidige medicatie verder afbouwt alvorens een gedeeltelijke reintegratie op te starten. vervolgspreekuur: 4 weken.”

2.7 De arbodienst heeft na dit spreekuur de verzuimbegeleiding van klager door verweerder beëindigd en aan klager een andere bedrijfsarts toegewezen.

2.8 Op 21 februari 2020 heeft er nog e-mail contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder. In de eerste e-mail gaf verweerder het navolgende aan:

“Beste [naam klager]

Dat spijt me om te horen.

(…)

Ik nodig je dan ook graag uit om dit met elkaar uit te praten.

(…)”

In de laatste e-mail van 21 februari 2020 schreef verweerder het volgende:

“(…)

De bedoeling van nog met elkaar in gesprek te gaan is om de dingen gewoon uit te spreken. Dat ik in je beleving slecht met je ben omgegaan verdien je niet, en dat wil ik graag uitpraten. Ik hoop dat daarmee de tuchtklacht voorkomen kan worden

(…)”

3. Het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder dat hij:

  1. onbeschofte en racistische uitspraken doet;
  2. intimiderend overkomt;
  3. conclusies trekt zonder met klager gesproken te hebben;
  4. tegenstrijdige adviezen geeft;
  5. persoonlijk contact zoekt om onder een klacht uit te komen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 De vraag die het college in deze zaak moet beantwoorden is of verweerder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mag worden.

Klachtonderdelen 1 en 2

5.2 De klachtonderdelen 1 en 2 zien op de bejegening van klager door verweerder en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3 Uit het klaagschrift blijkt dat de verwijten onder deze klachtonderdelen zien op de spreekuurcontacten van 19 september 2019, 8 oktober 2019 en 11 februari 2020. De stellingen van klager op dit punt zijn door verweerder gemotiveerd weersproken. Het college kan niet vaststellen welke lezing, die van verweerder of die van klager, het meest aannemelijk is. Daarom kan ook niet worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Daar komt bij dat de HR-manager van klagers werkgever, die aanwezig was bij het spreekuur op 11 februari 2020, volgens klager ‘verbijsterd’ was over de uitspraken van verweerder. Klager heeft echter geen verklaring van de HR-manager overgelegd die de juistheid van zijn stelling zou kunnen aantonen. Dit had wel op zijn weg gelegen. Klager is ook niet ter zitting verschenen ten gevolge waarvan een eventuele verduidelijking zijnerzijds achterwege is gebleven. De conclusie is dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder klager daadwerkelijk onheus of intimiderend heeft bejegend dan wel in zijn wijze van communiceren dusdanig is tekortgeschoten dat hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 3

5.4 Klachtonderdeel 3 ziet op het re-integratie advies van 4 februari 2020. Klager stelt dat hij en zijn werkgever uit dit advies opmaakten dat klager, met de genoemde beperkingen, weer aan het werk kon gaan. Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen werkhervattingsadvies heeft gegeven, omdat de status van werkhervatting voor hem en voor de behandelaar nog niet duidelijk was. Verweerder had klager bovendien nog niet gesproken. De tekst ‘Re-integratie advies’ boven het document van 4 februari 2020 is automatisch gegenereerd door het systeem, aldus verweerder, hij heeft de inhoud van dat document niet opgeschreven met de intentie van een werkhervattingsadvies. Verweerder had bovendien op 7 januari 2020 geadviseerd dat klager geen werkzaamheden zou verrichten gedurende de periode dat klager ondersteunende medicatie zou gebruiken. Het college overweegt als volgt.

5.5 Verweerder heeft in het ‘Re-integratie advies’ van 4 februari 2020 beperkingen – die als conclusie kunnen worden beschouwd – opgenomen, maar niet dat klager nog niet kon werken. Dat is vreemd, omdat beperkingen normaliter enkel worden opgenomen als iemand tenminste arbeidsmogelijkheden heeft. Het is immers zinloos om beperkingen op te nemen bij iemand zonder arbeidsmogelijkheden. Verweerder wist dat dit document naar klager en de werkgever zou worden gestuurd, terwijl hij de inhoud van dit advies niet aan klager had voorgehouden. Verweerder had kunnen weten dat dit document als werkhervattingsadvies zou kunnen worden geïnterpreteerd door klager en de werkgever, ook al was zijn intentie kennelijk een andere. Het door verweerder op 7 januari 2020 gegeven advies maakt dat niet anders, omdat daarin werd vermeld dat klager binnenkort vanwege een behandeling gedurende twee weken niet inzetbaar voor arbeid zou zijn en die periode was dus (mogelijk) al verstreken. Verweerder heeft met dit advies dan ook onduidelijkheid voor klager en zijn werkgever in het leven geroepen en de werkgever ruimte gegeven de conclusie te trekken dat klager weer (deels) aan het werk kon gaan. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel 4

5.6 Klager verwijt verweerder dat hij tegenstrijdige adviezen geeft. Uit het klaagschrift maakt het college op dat klager daarmee bedoelt dat het advies van 11 februari 2020 afwijkt van het advies van 4 februari 2020. Het college stelt vast dat verweerder met het advies van 11 februari 2020 het eerder gegeven advies van 4 februari 2020 heeft gecorrigeerd nadat hem duidelijk was geworden dat dat advies voor onduidelijkheid had gezorgd. Dat getuigt van zorgvuldigheid. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 5

5.7 Klachtonderdeel 5 ziet op het persoonlijk contact opnemen met klager om, zoals klager stelt, onder een tuchtklacht uit te komen. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Het feit dat verweerder getracht heeft met klager in gesprek te gaan, nadat hem gebleken was dat klager kennelijk ontevreden was over zijn verzuimbegeleiding, levert naar het oordeel van het college geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid op. In zijn algemeenheid handelt een zorgverlener juist zorgvuldig door persoonlijk contact op te nemen met een klager na een klacht. Tijdens een gesprek kan de zorgverlener immers meer duidelijkheid geven over zijn handelwijze en eventueel – als dat op zijn plaats is – excuses aanbieden. Het is voor een klager ook goed om op die manier gehoord te worden. Dat het gesprek mogelijk mede ten doel had een tuchtklacht te voorkomen, maakt de wens om in gesprek te gaan niet verwijtbaar.

De maatregel

5.8 Nu klachtonderdeel 3 gegrond is, staat het college voor de vraag welke maatregel passend is. Het valt verweerder aan te rekenen dat er door zijn advies van 4 februari 2020 onduidelijkheid is ontstaan bij klager en zijn werkgever over de arbeidsmogelijkheden van klager. Daar staat tegenover dat verweerder, nadat hem deze onduidelijkheid ter ore kwam, onmiddellijk actie heeft ondernomen en een en ander rechtgezet heeft. Voorts heeft verweerder ter zitting opgemerkt lering getrokken te hebben uit dit voorval en zijn werkwijze aangepast te hebben ter voorkoming van misverstanden. Alles afwegende acht het college een waarschuwing op zijn plaats.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 4 en 5 ongegrond;

- legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus beslist door C.D.M. Lamers, voorzitter, P. Vlaardingerbroek, lid-jurist, R.P.J. Ansem,

C.M.F. van Roessel en B. Vlogtman, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

I.H.M. van Rijn, secretaris en uitgesproken door E.P. van Unen op 19 mei 2021 in aanwezigheid van de secretaris.