ECLI:NL:TGZREIN:2021:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 20111
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2021:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-05-2021 |
Datum publicatie: | 20-05-2021 |
Zaaknummer(s): | 20111 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Bedrijfsarts wordt verweten dat hij 1) klagers medisch onderzoek ten onrechte niet zelf heeft uitgevoerd, maar klager heeft laten zien door een medewerker van de arbodienst en 2) geprobeerd heeft een second opinion tegen te houden en 3) de verdere begeleiding van klager heeft beëindigd. College: 1) volgens het NVAB-Standpunt ‘Delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie’ (juni 2020) was taakdelegatie toegestaan (tabel pagina 10). Er was ook een ‘Taakdelegatie-overeenkomst’ gesloten met de arbo-verpleegkundige. Het is een bedrijfsarts niet toegestaan om het ‘spreekuur bedrijfsarts uiterlijk zes weken na aanvang verzuim’ te delegeren. Van zo’n spreekuur (ook wel: ‘re-integratiespreekuur’) was hier geen sprake. 2) Aanvraag second opinion is niet vlekkeloos verlopen en heeft langer geduurd dan nodig en wenselijk was. De bedrijfsarts had klager (en zijn gemachtigde) na het verzoek voor een second opinion beter kunnen uitnodigen op zijn spreekuur om het verzoek te bespreken en uitleg te geven over de procedure. De bedrijfsarts heeft de second opinion echter niet tegengehouden. 3) De eenzijdige beëindiging per direct en zonder overdracht naar een opvolgend bedrijfsarts vanwege de ontstane slechte sfeer is in strijd met de op de bedrijfsarts rustende zorgplicht (voortvloeiend uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Professioneel Statuut van de bedrijfsarts (NVAB, 2003). Klachtonderdeel 3 gegrond. Berisping, mede vanwege de minachtende en onfatsoenlijk toon die de bedrijfsarts keer op keer heeft aangeslagen. Ook geen zelfinzicht en geen toetsbare opstelling. |
Uitspraak: 19 mei 2020
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 september 2020 ingekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
gemachtigde mr. I.M. van den Heuvel te Roosendaal
tegen:
[C]
bedrijfsarts
werkzaam te [B]
verweerder
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de brief van 16 februari 2021 met bijlage van verweerder;
- de pleitnotitie van de gemachtigde van klager, overhandigd ter zitting.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.
De klacht is op de openbare zitting van 14 april 2021 behandeld. Klager was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder was met bericht afwezig.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
Op 6 juli 2020 heeft klager zich ziekgemeld bij zijn werkgever.
2.2 Op 7 juli 2020 heeft klager, na oproep daartoe van zijn werkgever, het spreekuur van de arbo-verpleegkundige/praktijkondersteuner (hierna: de arbo-verpleegkundige) van verweerder bezocht. Volgens de tussen verweerder en de arbo-verpleegkundige op
10 december 2019 gesloten ‘Taakdelegatie-overeenkomst’ is de arbo-verpleegkundige bekwaam en bevoegd om een spreekuur te houden en een medische anamnese af te nemen.
De arbo-verpleegkundige noteerde onder ‘Bevindingen en afspraken’ (alle hiernavolgende citaten overgenomen inclusief eventuele spel- en taalfouten):
“werknemer is uitgevallen met klachten die hem beperken in concentratie en energie. Betrokkene is bij de huisarts geweest, is gestart met behandeling en is doorverwezen voor therapie, waar hij 14 juli een afspraak heeft staan. Over twee weken een controle bij de huisarts.
Advies is om morgen het werk te hervatten voor halve dagen, waarbij er rekening zal
worden gehouden met zijn beperkingen. Het aangepaste werk betreft werk zonder tijdsdruk
en de eerste dagen zonder veiligheidsrisico. 17 juli zie ik de heer terug op het spreekuur
voor het bespreken van de verdere opbouw (…)”.
2.3
Op 9 juli 2020 heeft de gemachtigde van klager een brief gestuurd naar de arbodienst,
waarin hij verzocht klager in de gelegenheid te stellen een andere bedrijfsarts te
raadplegen nu klager twijfelde aan de juistheid van de genoemde bevindingen en het
hem gegeven advies.
2.4 Op 10 juli 2020 antwoordde verweerder per e-mail aan de gemachtigde van klager. Hij schreef onder meer:
“U behoort te weten dat een second opinion niet bedoeld is om aangevraagd te worden wanneer er een situatie is waar er een deskundigenoordeel behoort aangevraagd te worden. (…) Een second opinion kost minimaal 1000 euro aan de werkgever. (…), u mag partijen geen onnodige kosten berokkenen.
Betrokkene is op het spreekuur gezien door mijn praktijkondersteuner bedrijfsarts/arbo-verpleegkundige die alles overlegd heeft met mij. Uw cliënt werd boos tijdens het spreekuur en liep kwaad weg. (…) Het standaard advies wat wij altijd geven wanneer iemand zich “ziek” meldt tijdens de onderhandelingen m.b.t. een VSO [college: lees: vaststellingsovereenkomst]. Ook het feit dat u ons schrijft, doet mij meer denken dat het hier een conflict c.q. juridische strategie betreft dan een reëele ziekmelding. (…) De werkgever heeft een deskundigenoordeel aangevraagd. Dit gaat meestal boven de eventuele second opinion die uitgevoerd wordt. (…)
Ik verneem graag van u of u en uw cliënt er nog op staan dat ik een second opinion
start. Het is voor mij geen moeite, maar ook daar weet ik waarschijnlijk de uitslag
wel van.”
2.5
Daarna vond verder e-mailverkeer plaats tussen de gemachtigde van klager en verweerder.
De gemachtigde van klager herhaalde het verzoek en verweerder liet per e-mail van
13 juli 2020 weten dat hij zou adviseren om de second opinion op te starten.
2.6
Op 14 juli 2020 ontving klager via de arbodienst een brief met een link naar een lijst
met bedrijfsartsen voor een second opinion. De arbodienst verzocht klager aan te geven
bij welke arts van de lijst met second opinion bedrijfsartsen hij de second opinion
wilde laten uitvoeren. Ook werd klager verzocht een machtiging in te vullen en te
ondertekenen ten behoeve van de gegevensuitwisseling tussen verweerder en de second
opinion bedrijfsarts. Het geplande spreekuur van 17 juli 2020 werd door de arbodienst
geannuleerd.
2.7
Per e-mail van 17 juli 2020 stuurde de gemachtigde van klager de ingevulde en ondertekende
machtiging met een toelichting retour naar verweerder. De gemachtigde van klager schreef
dat hij van mening was dat verweerder samen met klager een aanvraagformulier moest
invullen en klager een lijst met second opinion bedrijfsartsen moest verschaffen.
Hij verzocht verweerder hem daarover nader te informeren. Ook schreef hij dat hij
een aantal rubrieken in de machtiging onduidelijk vond: “(…) Vooraleer U over die rubrieken gegevens zou willen verstrekken [college: lees: aan de second opinion bedrijfsarts] verzoek ik U die gegevens eerst in concept aan ondergetekende toe te sturen waarna
U bericht zult krijgen of U ze kunt verstrekken. In de volmacht is, tenslotte, vermeld
“De over te dragen gegevens kunnen onder andere zijn”. De formulering “onder andere”
zou U in staat stellen gegevens te verstrekken waar mijn cliënt van te voren geen
weet van heeft gehad: daar gaat hij niet mee akkoord. (…) Indien U zich niet kunt
verenigen met de inhoud van de volmacht zoals ik die hiervoor heb aangegeven verneem
ik dat graag van U.”
2.8
Per e-mail van 22 juli 2020 schreef verweerder onder meer aan de gemachtigde van klager:
“(…) Lezen is kennelijk erg moeilijk voor u. Behoorlijk Nederlands schrijven ook,
“u” wordt al tijden niet meer met een hoofdletter geschreven. Dit staat erg dom voor
iemand die zich academicus noemt en leeft van het schrijven van brieven. (…)” Hij liet voorts aan de gemachtigde van klager weten dat hij de verwijzing naar een
second opinion bedrijfsarts nog even on hold zou zetten totdat er duidelijkheid is
omtrent het al dan niet juridisch correct zijn van de machtiging.
2.9
Per e-mail van 23 juli 2020 schreef de gemachtigde van klager aan verweerder dat er
zijns inziens geen reden was om de aanvraag voor een second opinion uit te stellen.
2.10
Per e-mail van 19 augustus 2020 sommeerde klagers gemachtigde verweerder om uiterlijk
21 augustus 2020 een andere bedrijfsarts te hebben ingeschakeld, waarbij verweerder
gebruik kon maken van de volmacht.
2.11 Eveneens op 19 augustus 2020 antwoordde verweerder dat hij een second opinion niet meer nodig achtte aangezien er inmiddels een deskundigenoordeel lag. Hij schreef onder meer:
“U heeft vast een enorme plaat voor uw kop en uw taalvaardigheden zijn ver onder het
niveau wat van een academicus verwacht mag worden. (…) Ik heb een hekel aan domme
advocaten die mij tijd en energie kosten en die de materie niet snappen, u bent een
schoolvoorbeeld hiervan. (…) Kort samengevat heb ik zelden zo’n domme advocaat gezien
die alleen maar kan blazen en brullen zonder een klap verstand te hebben van de materie
en alleen maar schade berokkent aan zijn client. Ik wil dat uw client best uitleggen
zodat hij u aansprakelijk kan stellen. We kunnen dus constateren dat ik NIET nalatig
ben geweest, alleen is het probleem van uw client dat hij een domme advocaat heeft.
(…) U daagt me maar lekker voor de rechtbank en stelt me maar lekker aansprakelijk,
ik heb volkomen lak aan dit soort advocaten. Ik leg het de rechters met liefde uit,
dan kunnen die ook eens lachen. U snapt het toch niet. Misschien dien ik wel een klacht
in bij de deken over uw totale onkunde en dat u mag functioneren in uw vakgebied.
(…)”
2.12 Per e-mail van dezelfde datum deelde de gemachtigde van klager aan verweerder een naam van een gekozen second opinion bedrijfsarts mee. Ook vermeldde hij in zijn e-mail dat verweerder niet aan zijn verzoek om nadere informatie had voldaan.
2.13
Na opnieuw een e-mailwisseling liet verweerder op 20 augustus 2020 aan klagers gemachtigde
weten dat hij een second opinion zou aanvragen. Ook deelde hij mee dat hij klagers
werkgever zou laten weten dat hij klager niet verder zou begeleiden, omdat hij dat
professioneel niet meer mogelijk achtte.
2.14
Per e-mail van 21 augustus 2020 liet verweerder aan klager zelf weten dat hij en de
arbodienst klager niet verder zouden begeleiden bij het ziekteverzuim. Verweerder
schreef dat er geen verdere afspraken meer zouden volgen en dat klager met zijn werkgever
kon overleggen hoe het verder zou gaan. Nadien hebben verweerder en de gemachtigde
van klager nog diverse e-mails met elkaar gewisseld.
3. De klacht
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij:
1. klagers medisch onderzoek niet zelf heeft uitgevoerd, terwijl dat wel had gemoeten, maar in plaats daarvan klager heeft laten zien en horen door een medewerker van de arbodienst;
2. eerst geprobeerd heeft een second opinion-traject, waar klager wettelijk en volgens de CAO recht op heeft, tegen te houden en toen het eindelijk zover was dat verweerder zei het toch in gang te zetten, de verdere begeleiding van klager heeft beëindigd;
3. de begeleiding van klager heeft beëindigd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1
De vraag die het college in deze zaak moet beantwoorden is of verweerder heeft gehandeld
zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mag worden. Het
college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het
moment van de zorgverlening. Ook gaat het college uit van de op dat moment geldende
beroepsnormen. Het gaat er bij het beoordelen van de gegrondheid van de klacht niet
om of verweerder misschien beter anders had kunnen handelen.
Klachtonderdeel 1
5.2
Klager verwijt verweerder dat hij klager niet zelf medisch heeft onderzocht, maar
dit onderzoek ten onrechte heeft overgelaten aan de arbo-verpleegkundige. Klager stelt
dat het verweerder ingevolge het NVAB-Standpunt ‘Delegatie van taken door de bedrijfsarts
en supervisie’ (juni 2020) niet was toegestaan om het eerste consult op 7 juli 2020
over te laten aan de arbo-verpleegkundige. Het college overweegt als volgt.
5.3 Klagers stelling is een misvatting: op de door hem genoemde punten is taakdelegatie toegestaan (zie NVAB-Standpunt, tabel pagina 10). Verweerder had bovendien een ‘Taakdelegatie-overeenkomst’ gesloten met de arbo-verpleegkundige, waarin staat dat zij bekwaam en bevoegd is om een spreekuur te houden en een medische anamnese af te nemen. Volgens het eerdergenoemde NVAB-Standpunt is het een bedrijfsarts niet toegestaan om het ‘spreekuur bedrijfsarts uiterlijk zes weken na aanvang verzuim’ te delegeren. Op basis van een dergelijk spreekuur, ook wel het ‘re-integratiespreekuur’ genoemd, schrijft de bedrijfsarts onder meer een Probleemanalyse en geeft hierin een richtinggevend advies. Dit specifieke spreekuur moet niet verward worden met het spreekuur zoals hier door de arbo-verpleegkundige op 7 juli 2020 werd gevoerd. Het ‘spreekuur bedrijfsarts uiterlijk zes weken na aanvang verzuim’ ofwel ‘re-integratiespreekuur’ is namelijk niet noodzakelijkerwijze het eerste spreekuur of contactmoment. Dit is wellicht niet duidelijk geweest voor klager. Het spreekuur op 7 juli 2020 bij de arbo-verpleegkundige was geen ‘re-integratiespreekuur’, maar een ander (eerste) contactmoment/spreekuur. Delegatie is dan toegestaan. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 2
5.4
Klager verwijt verweerder dat hij heeft geprobeerd het second opinion-traject tegen
te houden. Het college overweegt als volgt.
5.5
Op 9 juli 2020 heeft klagers gemachtigde de arbodienst om een second opinion bedrijfsarts
verzocht. Verweerder heeft na verschillende e-mailwisselingen de gemachtigde van klager
per e-mail van 13 juli 2020 – dat is vier dagen later – laten weten dat hij zou adviseren
de second opinion op te starten. Vervolgens heeft de arbodienst op 14 juli 2020 het
formulier voor de second opinion aan klager toegestuurd.
5.6
Het college stelt vast dat de aanvraag voor een second opinion niet vlekkeloos is
verlopen en ook langer heeft geduurd dan nodig en wenselijk was. Er hebben veel e-mailwisselingen
plaatsgevonden over de second opinion tussen klagers gemachtigde en verweerder. Verweerder
had er naar het oordeel van het college beter aan gedaan om klager (en zijn gemachtigde)
na het verzoek voor een second opinion uit te nodigen op zijn spreekuur om te bespreken
of een second opinion het juiste instrument was in zijn situatie en zo ja, om uitleg
te geven over de procedure. Dit zou waarschijnlijk veel onduidelijkheid hebben weggenomen
en eventueel tijd hebben bespaard. Daarnaast was de communicatie vanuit verweerder
naar klagers gemachtigde onfatsoenlijk. Verweerder heeft hem in meerdere e-mails ernstig
beledigd. Deze toonzetting van verweerder was verre van professioneel en had naar
het oordeel van het college anders gekund en ook gemoeten.
5.7 Dat het second opinion-traject vertraging heeft opgelopen, is echter niet alleen aan verweerder te wijten. Zo had klagers gemachtigde bijvoorbeeld ook eerder dan op 19 augustus 2020 een naam van een second opinion bedrijfsarts uit de lijst kunnen doorgeven. Hoewel de gehele gang van zaken rondom het verzoek voor een second opinion geen schoonheidsprijs verdient, gaat het te ver om te oordelen dat verweerder heeft geprobeerd dit traject tegen te houden. Enkele dagen na het eerste verzoek van klagers gemachtigde heeft verweerder
– ondanks zijn bedenkingen – immers laten weten dat hij zou adviseren het second opinion traject op te starten, waarna de arbodienst klagers gemachtigde de volgende dag een aanvraagformulier heeft toegestuurd. Van tegenhouden van een second opinion traject is dus geen sprake. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Voor de bespreking van de klacht over de beëindiging van klagers begeleiding door verweerder, verwijst het college naar klachtonderdeel 3.
Klachtonderdeel 3
5.8
Klager verwijt verweerder dat hij klagers begeleiding heeft gestaakt. Verweerder heeft
naar voren gebracht dat de ontstane sfeer geen goed uitgangspunt meer was voor verzuimbegeleiding.
Verweerder wijst daarbij op juridische dreigementen, een aansprakelijkheidsstelling
en het dreigen met klachten van de zijde van de gemachtigde van klager. Het college
overweegt als volgt.
5.9
Verweerder heeft klager na zijn ziekmelding op 6 juli 2020 niet persoonlijk gezien
of gesproken. Hij heeft klager per e-mail van 21 augustus 2020 zonder opgaaf van reden
laten weten dat hij de begeleiding van klager bij zijn ziekteverzuim zou staken. Hij
heeft klager naar de werkgever verwezen. De dag ervoor heeft verweerder wel aan klagers
gemachtigde laten weten dat hij verdere begeleiding professioneel gezien niet meer
mogelijk achtte. Er heeft vanaf 20 augustus 2020 geen begeleiding meer plaatsgevonden.
5.10 Naar het oordeel van het college heeft verweerder door de verzuimbegeleiding eenzijdig te beëindigen op 20 augustus 2020 in strijd gehandeld met de op hem als bedrijfsarts rustende zorgplicht. Deze zorgplicht vloeit onder meer voort uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Professioneel Statuut van de bedrijfsarts (NVAB, 2003). Deze zorgplicht wordt in artikel 3.4 van het Professioneel Statuut als volgt verwoord:
“De bedrijfsarts heeft een individuele verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de organisatie van de zorgverlening alsmede voor de advisering, verwijzing en begeleiding van de cliënt of groep van cliënten die aan zijn of haar medische zorg is toevertrouwd.”
Verweerder heeft in het verweerschrift de ontstane slechte sfeer naar voren gebracht
als reden voor de eenzijdige beëindiging. Het college acht die reden onvoldoende.
In de eerste plaats omdat verweerder de slechte sfeer grotendeels zelf heeft veroorzaakt
door de veelvuldige beledigingen aan het adres van klagers gemachtigde. Uit alle overgelegde
stukken komt naar voren dat de gemachtigde van klager in reactie daarop geen onvertogen
woord richting verweerder heeft laten vallen. In de tweede plaats is de reden onvoldoende,
omdat klager zelf geen deelgenoot is geweest van de communicatie tussen zijn gemachtigde
en verweerder. Klager heeft zich ook niet onheus ten opzichte van verweerder gedragen,
sterker nog: verweerder heeft klager na de ziekmelding helemaal niet gezien of gesproken.
Het lijkt er dan ook op dat verweerder zich heeft laten leiden door zijn frustraties
in het contact met klagers gemachtigde, waardoor hij klager vervolgens aan zijn lot
heeft overgelaten. Dit is in strijd met de op verweerder rustende zorgplicht zoals
hierboven verwoord. Verweerder heeft bovendien geen pogingen ondernomen om de ontstane
slechte sfeer te verbeteren, bijvoorbeeld door klager en zijn gemachtigde uit te nodigen
voor een gesprek, terwijl dit wel op zijn weg lag. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk
aan te rekenen.
5.11
Daarbij komt het volgende. Ook door het per direct en zonder overdracht naar een opvolgend
bedrijfsarts staken van de verzuimbegeleiding, heeft verweerder in strijd gehandeld
met zijn zorgplicht. Verweerder mocht klager niet simpelweg naar de werkgever verwijzen
voor verder overleg. De zorgplicht van de bedrijfsarts (zie eerder) brengt immers
ook een verantwoordelijk voor de continuïteit van de zorgverlening mee. Verweerder
had dan ook de begeleiding in ieder geval moeten voortzetten totdat klager een andere
bedrijfsarts had gevonden. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld
door dit na te laten.
5.12 Dit klachtonderdeel is gegrond.
De maatregel
5.13
Nu klachtonderdeel 3 gegrond is verklaard, zal het college verweerder een maatregel
opleggen. Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel houdt het college rekening
met de minachtende en onfatsoenlijke toon die verweerder keer op keer heeft aangeslagen.
Daarnaast heeft verweerder geen enkele moeite gedaan om de ontstane situatie te verbeteren
door met klager en klagers gemachtigde te praten en uitleg te geven. Dit had wel op
verweerders weg gelegen. Uit niets blijkt dat verweerder inziet dat hij zich niet
professioneel heeft gedragen. Sterker nog; verweerder heeft de ontstane slechte sfeer
volledig in de schoenen van klagers gemachtigde geschoven. Verweerder heeft ook niet
de moeite genomen om de zitting bij te wonen, dat getuigt evenmin van een toetsbare
opstelling. Alles bijeengenomen oordeelt het college dat niet volstaan kan worden
met een waarschuwing. Het college zal aan verweerder daarom de maatregel van berisping
opleggen.
5.14
Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college ook dat deze beslissing
op de voet van artikel 71 Wet BIG, dat wil zeggen geanonimiseerd, ter publicatie zal
worden aangeboden aan het Tijdschrift Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, op de voet van artikel 71 Wet BIG geanonimiseerd ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde.
Aldus beslist door C.D.M. Lamers, voorzitter, P. Vlaardingerbroek, lid-jurist,
C.M.F. van Roessel, R.P.J. Ansem en B. Vlogtman, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 19 mei 2021 in aanwezigheid van de secretaris.