ECLI:NL:TGZREIN:2021:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2291
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2021:33 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-05-2021 |
Datum publicatie: | 04-05-2021 |
Zaaknummer(s): | E2021/2291 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerster: 1) dat zij na herhaaldelijke en nadrukkelijke verzoeken op 18 juli 2019 en 22 augustus 2019 weigerde om onderzoek naar de feiten te doen; 2) dat zij doelbewust zijn moeder grote angsten heeft aangejaagd en een onterechte rechtsgang heeft ingezet; 3) dat zij zich zonder te legitimeren, onder valse voorwendselen in het woonhuis van zijn moeder zou hebben binnengedrongen. |
Uitspraak: 4 mei 2021
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 juni 2020 ingekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
specialist ouderengeneeskunde
werkzaam te [D]
verweerster
gemachtigde mr. D. Schut-Wolfs te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- de brief van de secretaris d.d. 30 juni 2020 aan klager
- de brief van klager ontvangen op 7 juli 2020
- de brief van de secretaris d.d. 7 juli 2020 aan klager
- de brief van klager met bijlagen ontvangen op 28 juli 2020
- het verweerschrift
- productie 5 ontvangen op 19 oktober 2020
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 18 december 2020
- de brief d.d. 30 december 2020 ontvangen van de gemachtigde van verweerster
- de email d.d. 11 januari 2021 met bijlagen ontvangen van klager
- de pleitnotitie van klager, overhandigd ter zitting.
De klacht is ter openbare zitting van 24 maart 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 Klager is de zoon van mevrouw [E], geboren in 1931 en overleden in april 2020 (hierna: patiënte). Patiënte heeft tot aan haar overlijden in haar eigen woning gewoond. Zij leed aan Lewy Body dementie en was daarom voor haar algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en haar huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL) aangewezen op de thuiszorg. Die zorg bestond uit drie zorgmomenten per dag, op elke weekdag. Omdat de nodige zorg van patiënte onvoldoende kon worden geboden met deze inzet van de thuiszorg, nam ook klager een belangrijk deel van deze zorg op zich. Hoewel woonachtig elders, verbleef hij daartoe veelvuldig in de woning van patiënte.
2.2 Op 29 april 2019 is door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatie (voor onbepaalde duur) ten aanzien van patiënte afgegeven, voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
2.3 De huisarts van patiënte heeft klager getracht te bewegen om voor patiënte 24-uurszorg te organiseren, op de grond dat de door de thuiszorg geboden zorg onvoldoende was en dat de huisarts de indruk had dat de door klager zelf geboden zorg hem steeds zwaarder viel en uiteindelijk door hem niet zou kunnen worden volgehouden. Toen klager dat naliet heeft de waarneemster van de huisarts patiënte verwezen naar verweerster, die als specialist ouderengeneeskunde verbonden is aan een instelling voor ouderenzorg. De verwijsbrief van 16 juli 2019 vermeldt, voor zover hier van belang (de tekst is hieronder, inclusief eventuele schrijffouten, letterlijk overgenomen, ook bij de verdere citaten):
“Graag op zeer korte termijn uw beoordeling bij bovengenoemde patiënte. Zij is sinds enkele jaren bekend met een lewy body dementie waarbij er sprake is van ernstige geheugenproblematiek en forse onrust in de nacht. Patiënte ontvangt overdag zorg van [de thuiszorg]; daarnaast is er een deels-inwonende zoon. contact tussen pte en zoon verloopt zeer zorgelijk; er zijn in toenemende mate escalaties (met fors verbaal geweld) waarbij dat deze week is uitgelopen op een nachtelijke ruzie in badjas buiten op straat. het contact tussen thuiszorg en zoon verloopt ook zeer moeizaam waardoor de thuiszorg overbelast raakt en de zorg nauwelijks meer rond krijgt voor patiënte. Patiënt heeft reeds een zzp 5 indicatie maar weigert opname in een verpleeghuis. Graag uw betrokkenheid en begeleiding in deze situatie. PM RM aanvraag?”
2.4 In deze verwijsbrief is ook verslag gedaan van contacten met patiënte van 5, 8 en 15 juli 2019. Over 5 juli 2019 is vermeld “erg onrustig ’s nachts” en “wil niet uit huis”. Over 8 juli 2019 is vermeld “vaak urenlang bang in nachtelijke uren;slaapt daardoor slecht en zoon ook” en “weet achteraf niets te herinneren”. Over 15 juli 2019 is vermeld “is net stuiterbal ’s nachts;op en af;erg onrustig verbaal;zoon ziet het niet meer zitten” en “gesprek;erg agressief naar zorg toe”.
2.5 Ook de praktijkondersteuner van de huisarts (hierna: de praktijkondersteuner), heeft namens de (waarnemende) huisarts een verwijsbrief opgemaakt, op 17 juli 2019, ter verwijzing van patiënte naar verweerster. De strekking van die verwijsbrief is gelijk aan die van de waarnemende huisarts.
2.6 Verweerster is op 18 juli 2019 naar de woning van patiënte gegaan. Daar waren, behalve patiënte, klager en verweerster, ook de wijkverpleegkundige van de thuiszorg aanwezig en de praktijkondersteuner. Bij die gelegenheid is (in ieder geval) gesproken over de vraag of er aanleiding bestond voor gedwongen opname van patiënte in een zorginstelling. Verweerster heeft die vraag ook kort nadien nog met de wijkverpleegkundige van de thuiszorg, de (waarnemende) huisarts en de praktijkondersteuner besproken, buiten aanwezigheid van patiënte en klager. Op 22 augustus 2019 heeft verweerster nog een tweede gesprek met klager gevoerd.
2.6 Op aandringen van klager is patiënte op 29 juli 2019 door een geriater gezien, die in zijn onderzoeksverslag vermeldt “(…) Wankel zorgsysteem waarbij er problemen bestaan mbt verwachtingen ten aanzien van behoeften en geleverde zorg. Nu geescaleerd na verergering gedragsproblemen mn s nachts en weigeren zorg ontstaan na acuut visusverlies waarbij zoon bijna 90% van de tijd bij zijn moeder is en [naam GGZ-instelling]nu betrokken is ivm evt RM aanvraag ivm plaatsing PG. Zoon wil graag weten of 24u zorg een mogelijke oplossing is, want wil moeder cf haar wens thuis houden (…) Advies (…) 24u zorg aan huis zou een uitkomst kunnen zijn indien financiele middelen hiertoe beschikbaar zijn en indien ze de zorg in huis zal accepteren. Dit laatste kan wel een belemmering vormen indien er geen klik is”.
2.7 Verweerster heeft op 26 augustus 2019 een geneeskundige verklaring afgegeven als bedoeld in artikel 2 Wet Bopz (in verband met opname van patiënte in een verpleeginrichting) en daarin onder meer het volgende vermeld omtrent (de situatie van) patiënte:
- patiënte geeft blijk van bezwaar tegen opneming en verblijf in een verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting;
- patiënte lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, wat verweerster baseert op haar observaties tijdens het huisbezoek van 18 juli 2019, die zij in haar verklaring weergeeft en waarbij zij vermeldt:
“Patiënte heeft vooral in de nachtelijke uren angst en behoefte aan nabijheid (sundowning binnen de dementie). Zij kan dan huilen van angst, heeft zoekgedrag en veel motorische onrust. Patiënte is niet in staat zichzelf te verzorgen (…) kan haar medicatie niet zelfstandig regelen (…) niet zelfstandig boodschappen doen, eten en drinken klaar maken, of haar administratie verzorgen. Zij is niet in staat zelfstandig te alarmeren via telefoon. Er is geen persoonsalarmering (geweigerd), dus ook via deze weg kan patiënte niet alarmeren.”;
- de genoemde observaties zijn door verweerster zelf gedaan, de overige vermelde bevindingen heeft zij vernomen van de huisarts, de praktijkondersteuner en de wijkverpleegkundige;
- de diagnose luidt: dementiëen
- de stoornis van de geestvermogens van patiënte levert het gevaar op dat patiënte zichzelf ernstig zal verwaarlozen, het gevaar dat zij door haar hinderlijke gedrag agressie van anderen tegen zichzelf kan oproepen; het belangrijkste gevaar dat erdoor wordt veroorzaakt is gevaar voor de psychische gezondheid van een ander.
2.8 Verweerster heeft voorts in haar verklaring vermeld dat zich reeds feiten hebben voorgedaan die een aanwijzing vormen voor het bedoelde gevaar. Zij wijst daarbij op de veeleisende en jegens de thuiszorg diskwalificerende opstelling van klager, zijn verzet tegen de inzet door de thuiszorg van een casemanager dementie, het zich soms opsluiten door klager in zijn slaapkamer en het slapen in zijn auto waardoor patiënte volledig ontredderd is geraakt en hulp is gaan zoeken bij de buren, een plots vertrek van klager in april 2019 waardoor voor patiënte een oneigenlijk verblijf in een eerstelijnsinstelling geregeld moest worden, de toenemende verbale agressie tussen patiënte en klager, de weigering van klager een saltoslot aan te brengen waardoor de thuiszorg niet naar binnen kan als klager plots vertrokken zou zijn, zijn toenemende belasting en de hygiënische teloorgang van patiënte.
2.9 Verder heeft verweerster in haar verklaring vermeld dat het door haar geconstateerde gevaar niet op andere wijze dan door een gedwongen opname afgewend kan worden. Weliswaar, aldus verweerster, zou 24-uurszorg voor patiënte een mogelijke uitkomst zijn, maar deze kan niet door de thuiszorg worden geleverd en zal daarom door klager zelf geregeld moeten worden, waartoe hij - ondanks dat een en ander met hem is besproken door onder meer de huisarts - nog niet is overgegaan.
2.10 Klager heeft nadien, op 9 september 2019, met een organisatie een overeenkomst gesloten tot het verlenen van 24-uurszorg aan patiënte.
2.11 Op 23 september 2019 heeft de rechtbank het verzoek tot opneming van patiënte in een verpleeginrichting afgewezen. Dat oordeel berustte op de grond, zakelijk weergegeven, dat klager inmiddels de voor patiënte noodzakelijke hulp had ingeroepen.
3. De klacht
3.1 Klager verwijt verweerster
1) dat zij ondanks herhaaldelijke en nadrukkelijke verzoeken op 18 juli 2019 en
22 augustus 2019 weigerde om onderzoek naar de feiten te doen;
2) dat zij doelbewust patiënte grote angsten heeft aangejaagd en een onterechte rechtsgang heeft ingezet;
3) dat zij zonder zich te legitimeren, onder valse voorwendselen het woonhuis van patiënte is binnengedrongen.
3.2 Als toelichting op klachtonderdeel 1) stelt klager onder meer dat verweerster ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar het feit of patiënte een alarmsysteem had en dat zij heeft verzuimd navraag te doen bij de directeur van de thuiszorg, haar behandelende specialisten en haar buren. Ook had zij de buurpanden moeten bekijken en moeten nagaan wat de gang van zaken was rond het nachtelijke telefoontje van klager aan de thuiszorg. Dat onderzoek had uitgewezen dat er geen reden was om patiënte gedwongen op te nemen, omdat haar situatie thuis, met de nodige zorg, zeer wel geprolongeerd kon worden.
3.3 Als toelichting op klachtonderdeel 3) stelt klager dat hij van de assistente had begrepen dat verweersters bezoek op 18 juli 2019 tot doel had om het medicijngebruik van patiënte te bespreken. Omdat zij echter tijdens dat bezoek over de gedwongen opname van patiënte begon, heeft zij zich volgens klager met een valse reden (en zonder zich te legitimeren) de toegang tot de woning verschaft.
4. Het standpunt van verweerster
4.1 Verweerster is van mening niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Zij is op 18 juli 2019 naar de woning van patiënte toegegaan om onderzoek te doen naar de vraag of - kort gezegd - sprake was van een situatie waarin een gedwongen opname van patiënte in een zorginstelling geïndiceerd was. Verweerster heeft zich voorgesteld, gelegitimeerd en haar hoedanigheid en het voormelde doel aan klager en patiënte meegedeeld. Zij heeft vervolgens in de woning observaties gedaan en met patiënte, klager, de praktijkondersteuner en de wijkverpleegkundige gesproken. Op grond van al haar bevindingen kwam zij tot de slotsom dat inderdaad sprake was van een situatie waarin gedwongen opname van patiënte geïndiceerd was. Zij voelde zich daartoe voldoende voorgelicht en zag geen aanleiding om verdergaand onderzoek te doen, dus ook niet het door klager genoemde onderzoek.
4.2 Dat patiënte het bezoek van verweerster van 8 juli 2019 als vervelend heeft ervaren en dat daardoor angsten bij haar zijn opgeroepen, past naar de stelling van verweerster bij de vorm van dementie waaraan patiënte leed. Het was echter noodzakelijk het bezoek van 18 juli 2019 aan patiënte af te leggen en te bespreken wat toen besproken is. De wijze waarop patiënte een en ander beleefd heeft was daarom, hoewel te betreuren, niet te vermijden.
4.3 Omdat verweerster een vervelend gevoel had overgehouden aan de sfeer waarin het gesprek op 18 juli 2019 was verlopen, heeft zij het initiatief genomen nogmaals met de betrokkenen te spreken, niet omdat zij niet zeker was van haar bevindingen en haar conclusie, maar om te pogen daarover nadere uitleg te geven. Het gesprek dat zij met klager alleen had, op 22 augustus 2019, heeft haar niet op een andere conclusie gebracht dan de conclusie die zij kort na 18 juli 2019 al had getrokken en ook na het laatste gesprek zag zij geen aanleiding het door klager gewenste nadere onderzoek te doen. Zij heeft klager er op 22 augustus 2019 op gewezen dat het aan de rechter is over de vordering tot gedwongen opname te beslissen en dat het mogelijk is dat die vordering wordt afgewezen als klager voor patiënte tijdig 24-uurszorg zou organiseren.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig
handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening,
rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig
geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard
was aanvaard. Bij deze beoordeling gaat het dus niet om de vraag of het handelen van
verweerster beter had gekund en moeten achteraf verkregen kennis en wetenschap en
het verdere beloop buiten beschouwing worden gelaten.
Klachtonderdeel 1)
5.2. Het college is van oordeel dat het, met inachtneming van de beroepsnormen, aan verweerster zelf was om te bepalen welke activiteiten en onderzoeken zij gewenst achtte om de vraag te kunnen beantwoorden die haar in de genoemde verwijzingsbrieven was voorgelegd (de vraag naar de eventuele gedwongen opname van patiënte). Verweerster heeft toegelicht van welke gegevens zij in dat kader kennis heeft genomen, met wie zij over (de situatie van) patiënte heeft gesproken en welke bevindingen zij tijdens het bezoek aan patiënte en klager van 18 juli 2019 en nadien heeft gedaan, zoals onder 4.1 weergegeven. In die onderzoekswijze, de daarop gebaseerde bevindingen en conclusie van verweerster en de wijze waarop zij deze in haar verklaring van 26 augustus 2019 heeft verwoord, ziet het college geen grond om te oordelen dat verweerster buiten de grenzen van de beroepsgroep is getreden. Daarbij is van belang dat uit die gegevens voldoende blijkt aan welke aandoening patiënte leed, welk aanzienlijk gevaar daaruit voor (vooral) haarzelf en klager voortvloeide en dat dat gevaar niet op een andere wijze kon worden afgewend dan door een gedwongen opname van patiënte, zolang niet was voorzien in 24-uurszorg van patiënte, die echter door klager diende te worden georganiseerd maar waartoe hij tot dan toe nog niet had willen overgaan.
5.3. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat verweerster ten onrechte heeft verzuimd in haar onderzoek de door klager gewenste handelingen te betrekken. In het overleg met degenen die professioneel bij de zorg van patiënte waren betrokken, was voldoende voorzien door verweersters contact met de huisarts, de praktijkondersteuner en de wijkverpleegkundige. Dat verweerster niet heeft geconstateerd dat patiënte een alarm om haar pols had, is van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te kunnen leiden, temeer nu gebleken is dat het daarbij om een alarm ging dat niet voorzag in opvolging door professionele zorgverleners, maar door kennissen van patiënte en door klager. Verweerster mocht er verder vanuit gaan dat het door klager gewenste onderzoek bij de buren en de buurpanden van patiënte, haar niet tot een andere slotsom zou leiden. Verweerster hoefde daarom al het door klager gewenste onderzoek niet te doen, noch op 18 juli 2019, noch naar aanleiding van haar gesprek met klager op 22 augustus 2019. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 2)
5.4 Naar aanleiding van de in de verwijzing gestelde vraag of er aanleiding
bestond voor een gedwongen opname van patiënte, heeft verweerster terecht op 18 juli
2019, eerst met patiënte zelf en later met klager gesproken. Het college wil aannemen
dat dat bezoek - bij Lewy Body dementie passende - gevoelens van onrust en paniek
bij patiënte hebben veroorzaakt, maar dat is een niet te vermijden gevolg van de noodzaak
patiënte en klager zelf te spreken. Dat gevolg kan daarom niet aan verweerster worden
tegengeworpen. Van een door verweerster ingezette rechtsgang is geen sprake, nu zij
heeft gehandeld ter uitvoering van een daartoe strekkend verzoek vanuit de praktijk
van de huisarts van patiënte. Voor zover klager met dit klachtonderdeel wil betogen
dat verweerster de door dat verzoek ingezette rechtsgang niet verder had mogen vervolgen,
faalt ook dat betoog. Verweerster was door de huisarts gevraagd om haar visie te geven
op de situatie van patiënte. Haar bevindingen zijn vervolgens voorgelegd aan een derde
en die derde heeft uiteindelijk besloten om de rechtsgang in te zetten. Dat is niet
aan verweerster en kan haar ook niet worden verweten. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 3)
5.5 Klager heeft toegelicht dat patiënte en hij in de veronderstelling verkeerden dat verweerster op 18 juli 2019 naar de woning van patiënte kwam om te spreken over haar medicijngebruik en wel op grond van een mededeling van die strekking van de assistente van de huisarts. Het college stelt vast dat deze mededeling niet door verweerster is gedaan en dat deze mededeling haar ook onbekend was. Het college stelt ook vast dat verweerster patiënte heeft bezocht omdat er mogelijk een reden was voor een gedwongen opname van patiënte en dat zij dat ook bij aanvang van haar bezoek aan patiënte en klager heeft meegedeeld. Het college ziet geen grond waarop die verklaring van verweerster moet worden betwijfeld.
De onterechte veronderstelling van klager en patiënte omtrent het doel van haar bezoek van
18 juli 2019 kan daarom niet aan verweerster worden tegengeworpen. Van binnendringen in de woning van patiënte door verweerster onder valse voorwendselen is dan ook geen sprake. Nu verweerster voorts heeft verklaard zich bij aanvang van haar bezoek op 18 juli 2019 aan klager en patiënte te hebben voorgesteld en zich door het tonen van haar identiteitsbewijs (badge) van haar organisatie heeft gelegitimeerd, staat niet vast dat zij die legitimatie achterwege heeft gelaten, zoals klager aanvoert. Waar de juistheid van die stelling niet vast staat, kan niet worden geoordeeld dat hier sprake is van een terecht aan verweerster gemaakt verwijt. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter,
R.A. Steenbergen, lid-jurist, J.D.M. Schelfhout, P.G.M. Boom-Poels en H.J. Weltevrede, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van C.W.M. Hillenaar, secretaris, en uitgesproken
door E.P. van Unen op 4 mei 2021 in aanwezigheid van de secretaris.