ECLI:NL:TGZREIN:2021:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2054b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:27
Datum uitspraak: 31-03-2021
Datum publicatie: 31-03-2021
Zaaknummer(s): 2054b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: klacht tegen neuroloog, meerdere opvolgende supervisors/hoofdbehandelaars, uitleg regie/hoofdbehandelaarschap (zie ook ECLI:NL:TGZCTG:2021:36), klager verwijt verweerder onder meer dat de diagnose CIDP niet is gesteld, dat hij niet is overgedragen naar NMA, dat hij niet is geïnformeerd over de mogelijke diagnose CIDP en dat verweerder zich onvoldoende in zijn casus heeft verdiept, alle klachtonderdelen zijn ongegrond.

Uitspraak: 31 maart 2021

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 mei 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

neuroloog

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. S. Berkhoff-Muntinga te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de nadere stukken van de zijde van klager, ontvangen op 28 mei 2020 en op 14 januari 2021.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 3 februari 2021 samen met de zaken 2054a, 2054c, 2054d en 2054f behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager heeft een toelichting gegeven aan de hand van spreekaantekeningen, die hij aan het college en de wederpartij heeft overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 11 juli 2017 heeft klager de polikliniek neurologie van het ziekenhuis waar verweerder werkzaam is bezocht met klachten van gevoelsstoornis voeten, coördinatiestoornissen van de onderbenen en ook het gevoel minder kracht te hebben van de teenheffers. Bij lichamelijk onderzoek verricht door een arts-assistent neurologie werden afwijkingen gevonden van sensibiliteit en reflexen onderbenen/voeten. Deze arts-assistent had toen bijna 5 jaar klinische ervaring in de neurologie, waarvan 3 jaar en 6 maanden in een opleidingskliniek. Een collega neuroloog van verweerder (zaak 2054a) was als supervisor betrokken bij dit onderzoek.

In het medisch dossier is onder meer het volgende opgenomen (alle citaten inclusief eventuele spel- en typfouten):

“11.07.17

Anamnese: Reden van verwijzing Polyneuropathie (…)

Sinds begin 2016 symmetrische gevoelloosheid en tintelen voetzolen voorvoet, voelt alsof hij op een dikke sok loopt. Geen pijn. Kruipt langzaam maar zeker naar proximaal toe, naar schenen. (…)

Bij inspanning (lopen, fietsen) brandende pijn in de voorvoet, maar dit staat expliciet niet op de voorgrond. Ook het gevoel wat minder kracht te hebben van de teenheffers. Tevens coördinatiestoornissen van de onderbenen, toenemend bij donker. (…)

Lichamelijk onderzoek: (…)

M: Barré -/-, Mingassini -/-, MRC 5 in armen en benen (…)

Diagnose:

68-jarige patiënt met beeld klinisch passend bij symmetrische axonale polyneuropathie DD alcoholisch DD anderszins.

Beleid:

- EMG;

- polyneuropathie;

- nadien controle.”

Op 29 augustus 2017 is het aanvullende EMG-onderzoek verricht. Dit onderzoek is verricht door een andere arts-assistent onder supervisie van een andere neuroloog.

In het medisch dossier is onder meer het volgende opgenomen:

“Vraagstelling: Geleidelijke progressieve distale gevoelsstoornis. Polyneuropathie? Type? Ernst?

Conclusie: De bevindingen passen bij een demyeliniserende, sensomotore polyneuropathie met secundair axonale kenmerken. De verlengde DML van de n. medianus rechts en de relatieve geleidingsvertraging ter hoogte van de pols t.o.v. n. radialis zouden nog kunnen wijzen op een geleidingsvertraging ter hoogte van de pols (in het kader van een CTS), echter is het meer waarschijnlijk dat deze afwijkingen onderdeel zijn van de demyeliniserende polyneuropathie.”

Op 5 september 2017 heeft klager voor de controle de polikliniek neurologie van het ziekenhuis bezocht. Klager werd gezien door een andere arts-assistent neurologie dan de arts-assistent van het eerste bezoek. Deze arts-assistent had toen bijna 5 jaar klinische ervaring waarvan circa 2,5 jaar in een opleidingskliniek. De collega neuroloog (zaak 2054a) was hier ook als supervisor bij betrokken. Diezelfde dag hebben deze arts-assistent en deze neuroloog de huisarts van klager onder meer het volgende bericht:

“Op 05.09.2017 zagen wij uw patiënt (…) op onze polikliniek

Reden van controle: uitslag EMG en lab bij verdenking polyneuropathie

Intervalanamnese:

Inmiddels ongeveer 1,5 jaar langzaam progressieve klachten, opstijgende sensibele stoornissen vanaf de tenen tot en met de scheenbenen. Geen pijn. (…)”

Aanvullend onderzoek

Lab: geen afwijkingen, iets verhoogd EWS albumine, normaal TSH en vitamines. Borrelia en lues normaal.

EMG : De bevindingen passen bij een demyeliniserende, sensomore polyneuropathie met secundair axonale kenmerken. De verlengde DML van de n. medianus rechts en de relatieve geleidingsvertraging ter hoogte van de pols t.o.v. n. radialis zouden nog kunnen wijzen op een geleidingsvertraging ter hoogte van de pols (in het kader van een CTS), echter is het meer waarschijnlijk dat deze afwijkingen onderdeel zijn van de demyeliniserende polyneuropathie.

Conclusie: demyeliniserende, sensomotore polyneuropathie met secundair axonale kenmerken (zoals CIDP).

Beleid:

Nadere diagnostiek naar oorzaak van demyeliniserende polyneuropathie middels aanvullend laboratoriumonderzoek en lumbaalpunctie (cellen, chemie, spijt).

LP plannen op dagcentrum, policontrole voor de uitslagen nadien.”

Op 15 september 2017 heeft de lumbaalpunctie plaatsgevonden.

Op 29 september 2017 heeft een telefonisch consult plaatsgevonden met laatstgenoemde arts-assistent om de uitslag van het liquoronderzoek naar aanleiding van de lumbaalpunctie te bespreken. Verweerder was hier als supervisor bij betrokken. Voorafgaand aan het telefonische consult heeft deze arts-assistent de uitkomst van het EMG en de uitslag van het liquoronderzoek eerst met verweerder besproken en even later (naar aanleiding van het voorafgaand overleg op initiatief van verweerder) met de supervisor en een arts-assistent van de afdeling Klinische Neurofysiologie (KNF).

In het medisch dossier is onder meer het volgende opgenomen:

“Overleg [verweerder] en KNF (…) EMG voldoet nu niet aan criteria voor demyelinisatie of CIDP. Voorstel: EMG herhalen om gerichter te kijken naar demyelinisatie. Is er niet toch sprake van een primaire axonale PNP? Mede ook gezien kliniek van pt niet passend is bij een CIDP.

Pt gebeld. Bovenstaande uitgelegd. Is akkoord met EMG.

Beleid: EMG aangevraagd. Polico nadien”

Op 24 oktober 2017 is het tweede aanvullende EMG-onderzoek uitgevoerd waarbij opnieuw een andere arts-assistent betrokken was met een andere collega neuroloog als supervisor (zaak 2054e).

In het medisch dossier is onder meer het volgende opgenomen:

“Vraagstelling: Mogelijk om onderscheid te maken tussen axonaal en demyeliniserend?

(…)

Conclusie: De bevindingen bij het huidig onderzoek passen het best bij een demyeliniserende, (senso)motore polyneuropathie met secundaire axonaal verval. Tevens is n. suralis relatief goed behouden.

In vergelijking met het vorige onderzoek (17F1171) twee maanden geleden zijn de bevindingen in essentie gelijk.”

Op 10 november 2017 heeft een telefonisch consult plaatsgevonden met weer een andere arts-assistent neurologie. Opnieuw was een andere collega neuroloog van verweerder (zaak 2054c) hierbij als supervisor betrokken.

In het medisch dossier is onder meer het volgende opgenomen:

“10.11.2017

Reden van TC:

Uitslag herhaald EMG bij patient met sinds 1,5 jaar klachten van gevoelsstoornissen NB patient zelf KNO arts

(…)

Uitgebreid met patiënt gesproken, ondanks veel onderzoek nog geen onderliggende oorzaak aangetoond. Komt niet in de familie voor. Heeft geen krachtverlies waarmee CIPD niet waarschijnlijk. Patient kan zich vinden in de afspraak contact op te nemen bij krachtsverlies/ achteruitgang en poliklinische controle over 6 maanden op neuromusculaire poli”

Op 17 mei 2018 heeft klager voor de derde keer de polikliniek neurologie van het ziekenhuis bezocht. Klager werd gezien door een arts-assistent neurochirurgie. Deze arts-assistent had destijds twee jaar klinische ervaring en deed op dat moment zijn verplichte stage neurologie. Wederom was een andere collega neuroloog van verweerder (zaak 2054d) hier als supervisor bij betrokken.

In het medisch dossier is onder meer het volgende opgenomen:

“Reden van komst: follow-up ivm sinds 1,5 jaar bestaande progressieve klachten, opstijgende sensibele stoornissen van de tenen tot en met de scheenbenen, geen pijn. NB KNO arts

Intervalanamnese

Mijnheer maakt het goed, fiets en klust veel. De klachten van het verminderd gevoel zijn minimaal progressief. Tijdens fietsen klachten van een brandend gevoel onder de voeten, wat weer wegzakt na het staken hiervan. Eveneens een minimaal hypesthesie van alle vingertoppen, links en rechts en het lopen zou op een vlakke vloer veranderd zijn.

(…)

Aanvullend eerder EMG: De bevindingen passen bij een demyeliniserende, sensomotore polyneuropathie met secundair axonale kenmerken. De verlengde DML van de n. medianus re en de relatieve geleidingsvertraging van de pols t.o.v. de n. radialis zouden nog kunnen wijzen op een geleidingsvertraging ter hoogte van de pols (CTS) echter meer waarschijnlijk dat deze afwijkingen onderdeel zijn van de demyeliniserende polyneuropathie.

EMG dd 10.11.2017: gelijks als bovesntaande. (…)

Conclusie

Demyeliniserende, (senso)motore polyneuropathie met secundair axonaal verval eci

Beleid

Een herhaling van het EMG werd mijnheer aangeboden, ziet hier liever vanaf. Er werd overeengekomen dat hij zich opnieuw alhier meldt indien verergering van klachten. Er werd ook geen nieuw consult besproken”

Nadien zijn de klachten van klager verergerd (tekenen van klapvoeten, evenwichtsstoornissen, verminderde kracht voeten). Klager heeft het medisch dossier opgevraagd bij het ziekenhuis, omdat hij een second opinion wilde inwinnen. Hij heeft dit dossier op 16 januari 2019 ontvangen. Daarin heeft hij voor het eerst de mogelijke diagnose CIDP (chronische inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie) gelezen, zowel in de decursusgegevens als in de brieven aan de huisarts.

Na de second opinion is in een ander ziekenhuis de diagnose CIDP gesteld. Vanaf 5 maart 2019 ontvangt klager medicamenteuze therapie in een ander ziekenhuis.

Bij brief van 14 juni 2019 heeft klager over zijn behandeling een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het ziekenhuis. Nadat een collega neuroloog van verweerder (zaak 2054a) namens alle betrokkenen een verweerschrift heeft ingediend, heeft de klachtencommissie op 13 september 2019 geoordeeld dat klachtonderdeel 1 “Onvoldoende onderzoek” ongegrond is.

De commissie heeft daarover overwogen:

“Het is de klachtencommissie (…) niet gebleken dat er onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden. De diagnose CIPD heeft wel de gehele periode in het achterhoofd van de betrokken artsen gespeeld. Het krachtsverlies komt weliswaar niet telkens in de onderzoeken en verslaglegging terug, maar krachtsverlies hoeft niet per se te duiden op CIPD. Wel zou de verslaglegging en documentatie duidelijker moeten zijn geweest, ook wat betreft het wel of niet meten van het krachtsverlies.”

De klachtencommissie heeft de klachtonderdelen 2 “Onvoldoende informatie” en

3 “Onvoldoende organisatie binnen de afdeling neurologie” gedeeltelijk gegrond verklaard.

De commissie heeft onder meer overwogen:

“De commissie is van oordeel dat de diagnose CIPD eerder onvoldoende duidelijk was. Wel is de commissie van mening dat het beter zou zijn geweest om klager over de mogelijkheid van deze diagnose in te lichten. Dan had er ook eerder communicatie kunnen plaatsvinden over het al dan niet starten met medicatie en eventuele uitkomsten voor de klinische zorg.”

en

“De commissie heeft vernomen dat klager bij de afdeling NMA niet door een neuromusculaire arts is gezien. Tevens is de commissie gebleken dat het protocol binnen de afdeling naar aanleiding van deze casus is aangepast. De aanpassing betreft vooral het verduidelijken wanneer er een neuroloog met neuromusculaire expertise ingeschakeld zou kunnen worden bij een complexere polyneuropathie casus. De keuze is gemaakt om dat vast te laten leggen in het protocol “polyneuropathie” van de afdeling.”

3. Het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder dat:

1) met de beschikbare informatie na het consult op 29 september 2017 de diagnose CIDP gesteld had moeten worden of klager had moeten worden overgedragen aan de afdeling neuromusculaire aandoeningen (NMA);

2) aan klager ten onrechte geen informatie is gegeven over de bevindingen van het eerste EMG en over het ziektebeeld en de behandeling van CIDP;

3) hij zich niet heeft verdiept in de casus van klager, aangezien hij geen enkele maal heeft ingelogd in het elektronisch patiëntendossier van klager.

Klager heeft als toelichting het volgende opgemerkt. In de decursus van het telefonisch consult op 29 september 2017 staat weer het misverstand dat een CIDP niet zou passen gezien het klinische beeld. Ondanks de suggestie die van deze tekst uitgaat, is er aan klager geen enkele informatie gegeven. De boodschap was dat de onderzoeken nog geen uitsluitsel gaven en het voorstel was een tweede EMG. Verweerder heeft niet in het dossier van klager gekeken. Als hij dat wel gedaan had, had de klacht van klager van krachtverlies, het lacunaire onderzoek en de diagnose CIDP in de decursus hem nog kunnen alarmeren. Volgens klager had verweerder hem moeten verwijzen naar een collega met expertise NMA. Anders dan verweerder heeft opgemerkt pasten de klachten en bevindingen wel degelijk bij de diagnose CIDP en was er geen enkele reden om deze differentiaal diagnose niet aan klager mee te delen. Het klinisch beeld sloot ook aan bij deze diagnose, gelet op het krachtsverlies in de teenheffers. Klager is voorts van mening dat verweerder zich niet heeft ingelezen in zijn problematiek. Verweerder heeft immers niet ingelogd in zijn medisch dossier.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is als supervisor enkel betrokken geweest bij het telefonisch consult van

29 september 2017. Daarna is hij niet meer bij de directe zorg en behandeling van klager betrokken geweest. Verweerder heeft aangegeven dat het in een diagnostisch traject met vraagstelling “polyneuropathie” van belang is om na te gaan of er alarmsymptomen aanwezig zijn: snelle progressie, asymmetrie, puur motorische verschijnselen, ataxie, niet lengte-afhankelijke verdeling van klachten, duidelijke autonome stoornissen en in sommige gevallen ernstige pijn. CIDP is een heterogeen ziektebeeld, dat naast een typische presentatie ook atypische varianten kent. In meer dan 50% van de gevallen is sprake van het ontstaan van toenemende zwakte over een periode die langer duurt dan twee maanden en vaak gepaard gaat met sensibele klachten en verlaagde of afwezige peesrekreflexen. Bij atypische varianten is het lastiger om CIDP vast te stellen. Het EMG is essentieel voor de diagnose CIDP en dient kenmerken van een demyeliniserende polyneuropathie aan te tonen. De diagnose wordt echter gesteld op klinische, electrodiagnostische en laboratorium technische bevindingen. Op basis van hetgeen bij de poliklinische consulten en de uitkomsten van het aanvullend onderzoek tot dan toe bekend was, kon de diagnose CIDP nog niet gesteld worden, aangezien de uitslagen en ook het klinisch beeld niet pasten bij de meest voorkomende vorm van CIDP. Anders dan klager veronderstelt, heeft verweerder daarmee een CIDP niet uitgesloten. Juist daarom is een herhaling van het EMG aangevraagd met uitgebreider onderzoek. Verweerder heeft op

29 september 2017 advies gevraagd over de waarde van het verrichte EMG en de bevindingen daarbij aan collega’s op het gebied van klinische neurofysiologie (KNF). Op zeer gedegen en weloverwogen inhoudelijke neurofysiologische argumenten is besloten tot uitbreiding van het EMG, waarbij de argumenten in overeenstemming zijn met de richtlijn polyneuropathie. Een verwijzing naar collega’s met het aandachtsgebied neuromusculaire aandoeningen (NMA) was op dat moment nog niet geïndiceerd, omdat er in het diagnostisch traject op het gebied van de KNF aanvullend onderzoek werd aangevraagd. Afhankelijk van de uitkomst van de tweede EMG zou overleg met een neuroloog met aandachtsgebied NMA of overdracht naar een subspecialisatie binnen neurologie aan de orde kunnen zijn. Dat achteraf sprake is gebleken van CIDP kan niet als maatstaf gelden. Toen verweerder betrokken was bij het onderzoek van klager kon de diagnose CIDP nog niet worden gesteld. In de bespreking voorafgaand aan het consult heeft verweerder met de arts-assistent de diagnose CIDP overwogen. Gezien het ontbreken van zwakte en gezien het eerdere EMG dat voor een vraagstelling CIDP nog te beperkt was uitgevoerd, heeft verweerder CIDP niet als classificerende diagnose kunnen stellen. Er waren toen nog meerdere differentiaal diagnostische mogelijkheden. Wanneer nog geen zekere diagnose kan worden gesteld, is het belangrijk dat een patiënt dat weet en dat de mogelijkheden voor verder onderzoek worden besproken. Dat is een passend advies in een diagnostisch traject.

Voor wat betreft het verwijt dat verweerder het elektronisch patiëntendossier van klager niet heeft ingezien heeft verweerder het volgende opgemerkt. Op de supervisiekamer op de polikliniek staat een extra computer waarop arts-assistenten kunnen inloggen. Verweerder heeft daarop niet zelf ingelogd, maar het dossier met de arts-assistent bekeken. Het persoonlijk inloggen is geen maatstaf. Verweerder heeft geconstateerd dat de arts-assistent zich in de casus had verdiept; de weergave van de arts-assistent was zeer volledig en verweerder had geen aanvullingen of opmerkingen.

5. De overwegingen van het college

Voorafgaande opmerkingen over regie/hoofdbehandelaarschap

Het college stelt voorop dat het Centraal Tuchtcollege recentelijk aanleiding heeft gezien voor wat betreft het hoofdbehandelaarschap de vaste rechtspraak over de taken en verantwoordelijkheden van verschillende zorgverleners bij de behandeling van één patiënt te herformuleren en daarbij het begrip “de regiebehandelaar” heeft geïntroduceerd (zie de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 29 januari 2021; ECLI:NL:TGZCTG:2021:36). In die uitspraak heeft het Centraal Tuchtcollege overwogen dat in gevallen waarin twee of meer zorgverleners betrokken zijn bij de behandeling van één patiënt, als uitgangspunt moet worden genomen dat elke bij die behandeling betrokken zorgverlener een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft en houdt jegens die patiënt. In gevallen waarin de aard en/of complexiteit van de behandeling dat nodig maakt, dragen deze (individuele) zorgverleners er steeds zorg voor dat één van hen als regiebehandelaar wordt aangewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling is de vraag aan de orde gekomen of verweerder dan wel een collega neuroloog in dit behandeltraject als hoofdbehandelaar (of, zoals in de nieuwe terminologie, als regiebehandelaar) moet worden aangemerkt. Dit is van belang omdat de hoofdbehandelaar is belast met de regie over de behandeling van de patiënt. Verweerder in de zaak 2054a heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij tijdens zijn diensten als supervisor bij de polikliniek en bij de begeleiding van de arts-assistenten op dat moment als regie/hoofdbehandelaar kan worden beschouwd. Op het moment dat een andere collega tevens supervisor dienst heeft, neemt die collega het regie/hoofdbehandelaarschap over.

Verweerder heeft bij de behandeling van zijn zaak de lezing van zijn collega tijdens de mondelinge behandeling bevestigd, zodat het college hiervan ook uitgaat. Dit betekent dat verweerder in deze zaak tijdens het telefonisch consult op 29 september 2017 en het daaraan voorafgaande overleg met collega’s van de afdeling KNF naar aanleiding van de uitkomst van het EMG regie/hoofdbehandelaar was.

Maatstaven

Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Bij deze beoordeling gaat het dus niet om de vraag of het handelen van verweerder beter had gekund en moeten achteraf verkregen kennis en wetenschap en het verdere beloop buiten beschouwing worden gelaten.

Bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal. Een uitzondering daarop betreft de hiervoor genoemde verantwoordelijkheid als regie/hoofdbehandelaar voor het handelen van de arts-assistent gedurende de dienst van verweerder op 29 september 2017. Indien en voor zover klager met zijn klacht(onderdelen) tevens het oog heeft gehad op verwijtbaar handelen van anderen die bij de behandeling betrokken waren, dan wel het beleid van het ziekenhuis in het algemeen, kan klager niet ontvangen worden in zijn klacht. Het tuchtrecht kent geen centrale tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van het ziekenhuis voor het handelen en/of nalaten van de aldaar werkzame artsen in algemene zin. Iedere arts draagt de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen. Zeker in een situatie als deze, waarin specialisten als supervisor/regie/hoofdbehandelaars elkaar veelvuldig hebben opgevolgd en die opvolging gekoppeld was aan de begeleiding van steeds weer andere arts-assistenten die klager zagen, is het van belang dit aspect van persoonlijke verwijtbaarheid in het tuchtrecht voor ogen te houden.

Klachtonderdelen

Het college stelt voorop dat verweerder enkel betrokken is geweest bij het telefonisch consult van 29 september 2017 en het daaraan voorafgaande overleg met collega’s van de afdeling KNF. Op dat moment was sprake van een gemaakte eerste EMG en een uitslag van het liquoronderzoek naar aanleiding van de uitgevoerde lumbaalpunctie. De uitslagen werden telefonisch met klager besproken.

De klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het college is van oordeel dat op het moment van dit consult de diagnose CIDP nog niet kon worden gesteld. Weliswaar gaf de uitslag aanleiding tot een mogelijke diagnose CIDP, maar de uitslag kon eveneens duiden op een axonale neuropathie mede gelet op de door klager kenbaar gemaakte klachten bij de eerdere anamneses. Verweerder heeft daarop terecht het voorstel laten doen om gerichter te kijken naar demyelinisatie om in eerste instantie de axonale neuropathie uit te sluiten. Eerst wanneer zou kunnen zijn vastgesteld dat sprake was van demyelinisatie, was aan de orde of sprake was van een behandelbare of onbehandelbare vorm van demyeliniserende polyneuropathie.

Hoewel klager zich op het standpunt stelt dat met hem niets is besproken, leidt het college uit het medisch dossier van klager af dat wel degelijk een stappenplan met klager is besproken. Klager is daarop ook akkoord gegaan met het maken van een tweede EMG. Hoewel klager heeft opgemerkt dat het medisch dossier onjuist is, omdat volgens klager het bovenstaande stappenplan niet met hem is besproken, is naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk geworden dat hetgeen in het patiëntendossier staat vermeld een onjuiste weergave zou zijn van hetgeen met klager is besproken. Juist in het licht van het belang van een goede, toegankelijke en begrijpelijke verslaglegging in het medisch dossier vanwege de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening en begeleiding, maar ook vanwege de verantwoording en toetsbaarheid van het handelen van de desbetreffende hulpverlener moet men op de inhoud daarvan kunnen vertrouwen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat er fouten staan in het medisch dossier.

Het college stelt voorts vast dat de formulering die is gebruikt bij de aanvraag voor de tweede EMG voldoende specifiek was om het onderzoek nader te kunnen duiden, terwijl ook overigens onbetwist is dat de formulering is opgemaakt zoals in het MDO is besproken. Nu een diagnose nog niet kon worden gesteld, was er naar het oordeel van het college geen reden om al met klager te praten over een ziektebeeld en/of verdere behandeling. Daarmee was er ook nog geen reden om klager op 29 september 2017 al te verwijzen naar een NMA-specialist. Eerst wanneer uit het tweede EMG meer duidelijkheid zou zijn verkregen over de vraag of sprake was van demyeliniserende polyneuropathie zou een verwijzing een logische stap zijn geweest. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn dan ook ongegrond.

Naar het oordeel van het college dient ook klachtonderdeel 3 ongegrond te worden verklaard. Uit het feit dat uit de digitale gegevens niet blijkt dat verweerder zelf heeft ingelogd, kan naar het oordeel van het college in de onderhavige situatie, waarbij verweerder optrad als supervisor van een arts-assistent, niet worden afgeleid dat verweerder zich niet in klagers casus heeft verdiept. De wijze waarop gebruik is gemaakt van het digitale systeem waarbij de arts-assistent heeft ingelogd en de supervisor heeft meegekeken, komt het college logisch en aannemelijk voor. Mede op basis hiervan heeft verweerder aangevoerd dat de arts-assistent zich in de casus had verdiept. Bovendien kon verweerder gegevens putten uit de weergave van de arts-assistent die zeer volledig was en waarop verweerder geen aanvullingen of opmerkingen had. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke aanpak niet mogelijk of nuttig zou kunnen zijn om tot een gedegen beoordeling van de casus te komen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door T. Zuidema, voorzitter, K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, lid-jurist, J. Poelen, W.M. Mulleners en R.H. Boerman, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.W.M. Dirksen, secretaris, en uitgesproken door N.B. Verkleij op 31 maart 2021 in aanwezigheid van de secretaris.