ECLI:NL:TGZREIN:2021:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2022
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2021:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-02-2021 |
Datum publicatie: | 11-02-2021 |
Zaaknummer(s): | 2022 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | De plastisch chirurg is niet serieus omgegaan met klaagster en haar klachten en zorgen in verband met een beschadigde borstprothese bij alle contactmomenten. Verweerder heeft niet goed naar klaagsters klachten en zorgen geluisterd en deze niet vastgelegd in het medisch dossier. Zijn onderzoek is niet of uiterst summier beschreven en hij heeft nagelaten de door klaagster meegebrachte MRI-scan te bekijken. Hij heeft klaagster niet deugdelijk geïnformeerd over de ingreep en niet gebleken is dat hij met haar het behandelplan en de eventuele andere opties, de voor- en nadelen van de algehele versus de lokale anesthesie en de kosten heeft besproken. Gedeeltelijk gegrond. Omvangrijk tuchtrechtelijk verleden. De kans is groot dat verweerder zijn handelwijze niet zal aanpassen, zoals hij dit ook eerder niet heeft gedaan. Risico’s voor de veiligheid en andere gerechtvaardigde belangen van patiënten. Deze moeten hiervan op de hoogte kunnen raken. Berisping met openbaarmaking met de gronden waarop zij berust, artikel 48, elfde lid Wet BIG. |
Uitspraak: 11 februari 2021
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 februari 2020 ingekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
tegen:
[C]
plastisch chirurg
werkzaam te [D]
verweerder
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen;
- de cd-rom, op 26 maart 2020 ontvangen van klaagster;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de brief van 25 juni 2020 met bijlagen van verweerder;
- de brief van 30 juni 2020 met bijlagen van klaagster;
- de brief van 27 juli 2020 met bijlagen, waaronder een cd-rom, van klaagster.
De klacht is ter openbare zitting van 17 december 2020 behandeld. Partijen waren aanwezig.
2. De feiten
2.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster heeft op 2 maart 2010 een cosmetische borstvergroting ondergaan, uitgevoerd door verweerder, plastisch chirurg. Klaagster en verweerder ondertekenden hiervoor een behandelingsovereenkomst. Er werden links en rechts ronde siliconen endo-prothesen 375 ml ingebracht.
2.2 In 2016 kreeg klaagster lichamelijke klachten, waarvan zij dacht dat deze verband hielden met de siliconen in haar borst. Verweerder noteerde op 14 oktober 2016 in klaagsters decursus (alle hierna volgende citaten opgenomen inclusief spel- en taalfouten): “baker 1/1 voelt r borst wel maar geen relatie endo”
2.3 Klaagsters klachten hielden aan waarop zij op 20 juni 2017 opnieuw verweerder heeft bezocht. Verweerder noteerde:
“mri lekkage? lymfe echo dus expl lokale”
2.4 Op 27 juni 2017 heeft verweerder een exploratie bij klaagster uitgevoerd om te kijken of de prothesen van klaagster in orde waren. Verweerder en klaagster hebben daarvoor beiden opnieuw een behandelingsovereenkomst getekend. In de behandelingsovereenkomst staat onder meer: “Arts heeft cliënt uitgebreid voorgelicht over de mogelijkheden en onmogelijkheden van een nabehandeling (na borstvergroting). (…) Van cliënte zal een persoonlijk dossier worden bijgehouden. Hierin zullen alle relevante gegevens met betrekking tot het informatiegesprek, de ingreep en de controles worden opgenomen. Tevens zullen voor en na de behandeling foto’s worden gemaakt ter beoordeling van het resultaat.”
Verweerder heeft voor de ingreep op 27 juni 2017 geen kosten in rekening gebracht. In het operatieverslag van 27 juni 2017 noteerde verweerder:
“Rugligging. Locale anesthesie. (…) Incisie oude litteken, en openen van de pocket, hierin is een scheur te zien in de envelop nog geen gel in de pocket. Mevrouw gaat nadenken over vervanging of verwijdering dan bdz. (…)”
Verweerder noteerde in de decursus:
“expl toch defect scheur in wand gel intact dus vervangen? wil evt explanta”
2.5 Op 4 juli 2017 zijn de prothesen aan beide zijden verwijderd onder lokale verdoving. Verweerder en klaagster hebben daarvoor beiden opnieuw een behandelingsovereenkomst getekend die grotendeels identiek is aan de eerdere behandelingsovereenkomsten. Verweerder heeft voor de ingreep op 4 juli 2017 een bedrag van € 1.200,00 bij klaagster in rekening gebracht. In het operatieverslag van 4 juli 2017 noteerde verweerder:
“Rugligging. Locale anesthesie. (…) Incisie oude litteken, en openen van de pocket, uitnemen oude implantaat Recht intact l defect, Zorgvuldige haemostase met bipolair. Pocket schoongemaakt met gaas hibicet Visuele controle resten deze zijn niet zichtbaar. Sluiten van de huid monocryl 4-0 en aanleggen lichtdrukkend pleister verband = sport BH (…)”
Verweerder noteerde in de decursus:
“pokl loc explantatie bdz”
2.6 Klaagster bleef bultjes voelen in haar linkerborst. Zij heeft zich naar aanleiding daarvan op 6 november 2019 tot een andere plastisch chirurg van een ander medisch centrum gewend. Deze chirurg noteerde in de status van klaagster:
“VG
- augmentatie 2009 [kliniek verweerder], Merk onbekend maar geen PIP.
- 2017 laten verwijderen (idem kliniek); Links volledig geruptureerd met extrakapsulaire lekkage. Foto op smartphone gezien en inderdaad volledige destructie implantaat. Rechts intact.
Had voor verwijderen div vage (gewrichts)klachten en druk op borst, woordvindingsstoornissen. Geen moeheid. Die klachten zijn aanzienlijk beter geworden na verwijderen protheses, maar niet geheel verdwenen. Maakt zich toch zorgen over toekomstige verslechtering (ASIA syndroom) met restant siliconen (echografisch bevestigd).
Allergien:-
O/ nette mamma, geen ptosis. Litt in IMF. Craniaal en in oksel links mogelijk nog siliconomen palpabel.
B/ MRI ter beeldvorming. Uitleg aan pte: onmogelijk alle siliconen uit lichaam te
verwijderen; zit ook op celniveau. IGJ ziet hiervan geen gezondheidsrisico; verzekering
zal ook niet zomaar goedkeuring geven voor exploratie waarschijnlijk. Afhankelijk
van grootte resten en locatie zou eventueel nog exploratie kunnen plaatsvinden, maar
welk doel dient dit? Geeft het baten ten opzichte van lasten (littekens, operatie
etc) voor pte? Geen wetenschappelijk bewijs voor, maar ook niet dat deze klachten
er niet zijn. Pte denkt na. Chir bijsluiter en Radar folder NVPC mee ter bestudering.
Retour na MRI, dan ook intacte prothese mee.”
2.7 Op 3 december 2019, na het maken van de MRI, bezocht klaagster de andere plastisch chirurg opnieuw. Deze noteerde in de decursus:
“MRI: nog duidelijke siliconen retropectoraal links en in oksel.
Wil er graag vanaf. Duidelijke uitleg: er is mi geen duidelijke medische indicatie. Geen bewijs dat dit verwijderd moet worden. Verwijderen zal nooit voor 100% lukken.
Wil toch graag aanvragen. Moet dan zelf in beroep bij afwijzing.
Retour na goedkeuring. Aanvragen als: 216 obv MRI aangetoonde extracapsulaire lekkage siliconen (is mi meest passende dbc voor deze niet standaard behandeling)”
2.8 Op 27 januari 2020 heeft de andere plastisch chirurg de siliconenresten bij klaagster verwijderd. Hij noteerde in het operatieverslag:
“Algehele anesthesie. Desinfectie en steriel afdekken. Incisie in het oude litteken IMF. Vrijprepareren tot aan het kapsel. Dan wordt het kapsel in toto verwijderd met daarin een forse hoeveelheid ingekapselde siliconen. Dit bevindt zich tussen de pectoralis major en minor en kan in toto worden verwijderd. Na de excisie zitten we al lateraal volledig in de oksel, daar waar patiënte het siliconoom voelde en via dezelfde incisie kan het siliconoom ook in toto worden verwijderd. (…) Uitgebreide controle hemostase. (…)
PS: er is ook nog uitgebreid gespoeld met NaCl.”
3. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt verweerder in verband met een beschadigde borstprothese dat hij:
- niet serieus is omgegaan met haar klachten;
- verwijdering van de prothesen ondanks haar bezwaren geen serieuze optie vond en bleef aandringen op vervanging ervan toen vaststond dat er één kapot was;
-
de prothesen vervolgens onder protest en tegen betaling heeft verwijderd en daarbij
onzorgvuldig te werk is gegaan, waarbij substantiële resten zijn achtergebleven, die
later door een andere arts zijn verwijderd.
Klaagster heeft de verwijten toegelicht door onder meer te stellen dat zij sinds 2016 diverse lichamelijke klachten ervoer, bestaande uit onder meer druk op de borst, vermoeidheid en pijn in haar vingers. Zij was erg bezorgd dat deze klachten, die volgens haar leken op reumatische klachten, verband hielden met de siliconen in haar borst. Zij stelt dat verweerder haar in 2016, na onderzoek, heeft verzekerd dat de prothesen intact waren en dat haar klachten geen verband hielden met de siliconen. Toen zij in 2017 opnieuw verweerder bezocht omdat haar klachten aanhielden, heeft zij verweerder gevraagd de door haar meegebrachte MRI-scan te bekijken. Daarop zou te zien zijn dat er siliconen in haar oksel zaten wat betekende dat de prothesen kapot zijn. Verweerder heeft de MRI-scan niet bekeken. Hij maakte een echo en concludeerde dat de prothesen niet stuk waren. Tegen het advies van verweerder in heeft klaagster erop gestaan dat er dan een kijkoperatie zou plaatsvinden, omdat zij van de onzekerheid af wilde. Die kijkoperatie is toen uitgevoerd. De prothese in de linkerborst bleek zwaar beschadigd te zijn. Klaagster was in de veronderstelling dat de prothesen direct verwijderd zouden worden indien die beschadigd bleken te zijn. Verweerder zei echter dat de prothese vervangen moest worden en eerst besteld moest worden. Er zou bovendien een roesje nodig zijn. Klaagster heeft de opstelling van verweerder als zeer onaangenaam ervaren. Zij heeft het gevoel gehad dat zij tegen het advies van verweerder in heeft moeten aandringen op verwijdering van de prothesen. Klaagster heeft toch doorgezet en besloten de beide prothesen te laten verwijderen. Zij kreeg toen te horen dat zij deze ingreep zelf moest betalen. Klaagster beschrijft in haar klaagschrift dat de ingreep notabene zonder narcose is uitgevoerd, omdat de narcose nog € 500,00 extra zou gaan kosten bovenop de door haar te betalen
€ 1.200,00 voor de ingreep zelf.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft het volgende naar voren gebracht.
Klaagster had op eigen initiatief een MRI laten maken waarop mogelijk een lekkage te zien was. Besloten werd om middels exploratie vast te stellen of dat zo was. De exploratie vond plaats op 27 juni 2017 met lokale verdoving, waarbij een scheur in de envelop werd gezien en waarbij de gel nog intact was.
Klaagster wist op dat moment nog niet of zij de prothesen wilde vervangen of verwijderen en verweerder heeft haar bedenktijd gegeven. Vervanging had wel in één keer gekund en een roesje was niet nodig. Het verwijt dat verwijdering zonder vervanging geen serieuze optie voor verweerder was, klopt niet.
Op 4 juli 2017 is vervolgens onder lokale verdoving een explantatie beiderzijds verricht. Algehele narcose was niet nodig, omdat er geen sprake was van kapselvorming.
Verweerder heeft de prothesen niet onder protest verwijderd. Deze zijn verwijderd
op klaagsters verzoek waarvoor zij een behandelingsovereenkomst heeft getekend. De
pocket is zo goed en zo veel mogelijk ontdaan van de siliconengel. Mochten er onverhoopt
wat resten gel over het hoofd zijn gezien, dan biedt verweerder daarvoor zijn excuses
aan. Verweerder heeft inderdaad kosten berekend voor het verwijderen van de prothesen.
Dat kan weliswaar verzekerde zorg zijn, maar niet in verweerders kliniek. Klaagster
had ook ergens anders heen kunnen gaan. Als een prothese stuk is, dan valt dat onder
de garantie.
5. De overwegingen van het college
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerder ten opzichte van klaagster de zorg heeft betracht die hij had behoren te betrachten als redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot. Het college zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de klachtonderdelen, waarbij eerst klachtonderdeel 2 wordt behandeld, daarna klachtonderdeel 3 en ten slotte klachtonderdeel 1.
Klachtonderdeel 2
5.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij de verwijdering van de prothesen ondanks
klaagsters bezwaren geen serieuze optie vond en bleef aandringen op vervanging ervan
toen vaststond dat er één kapot was. Het college overweegt als volgt.
5.3 Niet gebleken is dat verweerder op ongeoorloofde wijze heeft aangedrongen op vervanging van de beschadigde prothese. Ook de (summiere) aantekeningen van verweerder geven daartoe geen aanleiding. Verweerder schreef op 27 juni 2017 in de decursus van het patiëntendossier: “expl toch defect scheur in wand gel intact dus vervangen? wil evt explanta” En in het operatieverslag van die datum staat: “Mevrouw gaat nadenken over vervanging of verwijdering (…)”. Dat verweerder verwijdering van de prothesen geen serieuze optie vond, kan hieruit niet worden afgeleid. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 3
5.4 Verweerder wordt verweten dat hij de prothesen onder protest en tegen betaling heeft verwijderd en daarbij onzorgvuldig te werk is gegaan, aangezien er substantiële siliconenresten zijn achtergebleven, die later door een andere arts zijn verwijderd.
5.5 Het college stelt vast dat de andere plastisch chirurg in het operatieverslag van
27 januari 2020 heeft genoteerd dat hij bij klaagster een forse hoeveelheid ingekapselde siliconen tussen de pectoralis major en minor heeft verwijderd. Die siliconenresten waren achtergebleven na de door verweerder op 4 juli 2017 verrichte ingreep. Dit gegeven betekent echter niet zonder meer dat verweerder deze ingreep onzorgvuldig heeft verricht en dat hem tuchtrechtelijk te verwijten valt dat tijdens de ingreep niet alle siliconen zijn verwijderd. Dat komt omdat de kans altijd aanwezig is dat resten siliconen achterblijven indien een beschadigde prothese wordt verwijderd.
5.6 Verweerder heeft de prothesen verwijderd onder lokale verdoving. Hoewel een ingreep onder narcose naar het oordeel van het college voordelen zou hebben gehad - verweerder zou dan meer tijd en beter de gelegenheid hebben gehad het gebied te exploreren en te reinigen waardoor hij mogelijk meer siliconenresten had kunnen weghalen – mocht verweerder deze ingreep op zichzelf ook uitvoeren onder lokale verdoving. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.
5.7 Het college komt hierna nog terug op de vraag of klaagster voldoende geïnformeerd toestemming heeft gegeven voor de uitgevoerde behandeling tegen betaling.
Klachtonderdeel 1
5.8 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet serieus is omgegaan met haar klachten. Uit klaagsters stellingen komt duidelijk naar voren dat zij zich keer op keer niet serieus genomen voelde in de behandelrelatie met verweerder.
5.9 Het college stelt het volgende voorop. Het is van wezenlijk belang in een behandelrelatie dat een arts serieus omgaat met de klachten van een patiënt. Dit omvat vanzelfsprekend meer dan het op zorgvuldige wijze uitvoeren van een medische ingreep. Ook andere aspecten zijn belangrijk, zoals het luisteren naar de zorgen en de klachten van de patiënt, het voeren van een gesprek daarover met de patiënt en de verslaglegging daarvan in het patiëntendossier voor een goede continuïteit van zorg. Daarnaast omvat het serieus nemen van de klachten van de patiënt ook het verrichten van zorgvuldig lichamelijk onderzoek bij lichamelijke klachten en het geven van voorlichting over het voorgestelde behandelplan – waaronder eventueel de kosten – en over eventuele alternatieve mogelijkheden. Een patiënt zal immers alleen dan in vertrouwen toestemming kunnen geven voor een behandeling indien hij of zij daarover goed is voorgelicht (informed consent).
5.10 Daarnaast stelt het college het volgende voorop. Klaagster heeft zowel op 27 juni 2017 als op 4 juli 2017 een behandelingsovereenkomst ondertekend. Deze behandelingsovereenkomsten zijn steeds in dezelfde (standaard)bewoordingen opgesteld. Uit een dergelijke standaardovereenkomst kan niet worden afgeleid wat precies met de patiënt (klaagster in dit geval) besproken is en welke informatie zij precies heeft ontvangen. Daaruit kan dan dus ook niet worden afgeleid dat verweerder aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Dit alles in aanmerking nemend, overweegt het college het volgende.
5.11 Consult 14 oktober 2016
Klaagster stelt dat zij verweerder in 2016 bezocht vanwege diverse klachten. Uit het dossier blijkt dat op 14 oktober 2016 een consult heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft op die datum (enkel) genoteerd: “baker 1/1 voelt r borst wel maar geen relatie endo”. Ter zitting heeft verweerder gezegd dat er tijdens dat bezoek helemaal niet is gesproken over klachten, omdat hij dat anders wel zou hebben genoteerd. Het college heeft echter geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van klaagster dat zij verweerder in 2016 bezocht vanwege klachten. Verweerder heeft namelijk ter zitting niet duidelijk kunnen maken waarom klaagster anders op consult kwam, zes en een half jaar na de cosmetische borstvergroting, en de reden van klaagsters komst staat ook niet in het medisch dossier.
5.12 Kennelijk heeft er toen onderzoek plaatsgevonden, maar onduidelijk is waaruit dit onderzoek heeft bestaan, omdat dit niet staat beschreven in het dossier. Ook staat niet beschreven welke informatie verweerder aan klaagster heeft gegeven naar aanleiding van zijn bevindingen. Onduidelijk is wat hij bedoelde met de vermelding “voelt r borst wel maar geen relatie endo”. Uit het uiterst summiere dossier blijkt niet dat verweerder klaagster en haar klachten toen serieus heeft genomen. Verweerder heeft dat ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verweerder klaagsters klachten op dat moment niet, dan wel onvoldoende, serieus heeft genomen.
5.13 Consult op 20 juni 2017
Ook op 20 juni 2017 was verweerders dossiervoering uiterst summier. Verweerder noteerde enkel: “mri lekkage? lymfe echo dus expl lokale”. Duidelijk is geworden dat op die datum de afspraak is gemaakt om bij klaagster een kijkoperatie uit te voeren. Maar wederom blijkt niet uit het dossier welke informatie verweerder toen aan klaagster heeft gegeven en welke opties verweerder met klaagster besproken heeft. Ook de mammografie werd niet beschreven. Verweerder heeft de door klaagster meegebrachte digitale MRI-scan niet bekeken dan wel – naar zijn zeggen – kunnen bekijken. De reden daarvan is onduidelijk gebleven. Verweerder heeft gesteld dat hij vaker MRI-uitslagen krijgt waarop mogelijk een lekkage van de prothese te zien zou zijn, maar waarbij later blijkt dat er helemaal geen sprake van lekkage is. Verweerder gaf ter zitting ook aan dat hij nog niet eerder een beschadigde prothese van dit merk had gezien en dat de fabrikant ook had aangegeven dat de prothesen niet stuk konden gaan. Het enkele feit dat een MRI-uitslag niet in alle gevallen uitsluitsel geeft, acht het college in ieder geval een onvoldoende reden om een voorhanden zijnde MRI-scan niet te bekijken. Niet gebleken is dat verweerder voldoende moeite heeft gedaan om de MRI-scan te (kunnen) bekijken, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Het moge zo zijn dat een prothese niet in alle gevallen stuk is als dat op een MRI-scan zo lijkt te zijn, maar regelmatig is op een MRI-scan onomstotelijk te zien dat een prothese stuk is. In dat geval zou een kijkoperatie achterwege hebben kunnen blijven. Klaagster had de MRI-scan immers niet voor niets meegenomen en het getuigt niet van het serieus nemen van (de klachten van) een patiënte om een dergelijke scan dan zonder meer en zonder nadere toelichting buiten beschouwing te laten. Dat verweerder wel een afspraak voor een kijkoperatie heeft gemaakt, doet daaraan naar het oordeel van het college niet af; ook al omdat niet duidelijk is geworden op welke wijze die afspraak tot stand is gekomen. De lezingen van partijen daarover lopen uiteen en in het dossier wordt geen behandelplan vermeld.
5.14 Consult op 27 juni 2017
Op deze datum heeft de exploratie plaatsgevonden. Klaagster heeft daarvoor een standaard behandelingsovereenkomst getekend. Daarin staat onder meer: “Van cliënte zal een persoonlijk dossier worden bijgehouden. Hierin zullen alle relevante gegevens met betrekking tot het informatiegesprek, de ingreep en de controles worden opgenomen.” In het medisch dossier staat echter niets over een informatiegesprek en ook niets over het behandelplan en de gegeven behandelopties. Klaagster stelt dat zij in de veronderstelling was dat de prothesen direct verwijderd zouden worden als deze beschadigd zouden zijn, maar verweerder heeft daarover een andere lezing. Het dossier biedt hierover geen informatie.
Er staat enkel: “expl toch defect scheur in wand gel intact dus vervangen? wil evt explanta”
Uit het operatieverslag blijkt dat de exploratie heeft plaatsgevonden onder lokale verdoving, waarbij een scheur werd aangetroffen in de pocket (overigens niet genoteerd is bij welke borst). Verweerder noteerde in het verslag: “Mevrouw gaat nadenken over vervanging of verwijdering dan bdz”.
Dat verweerder klaagster informatie heeft gegeven waarmee zij een bewuste afweging (vervanging of verwijdering) kon maken is niet gebleken. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verweerder klaagster die informatie niet heeft gegeven. Het college is van oordeel dat verweerder klaagster met haar klachten en zorgen hierdoor niet serieus heeft genomen op 27 juni 2017. Dit klemt te meer omdat klaagster al geruime tijd erg bezorgd was over de prothesen in haar borst en de gezondheidsschade die zij daardoor mogelijk leed.
5.15 Consult op 4 juli 2017
Op 4 juli 2017 heeft verweerder beide borstprothesen van klaagster verwijderd onder lokale verdoving en tegen betaling van een bedrag van € 1.200,00. Klaagster heeft opnieuw een standaard behandelingsovereenkomst getekend. Ook hier heeft verweerder een operatieverslag opgesteld, maar in het patiëntendossier staat enkel: “pokl loc explantatie bdz” en dus niets over een tevoren gevoerd informatiegesprek en wat daar besproken is.
5.16 Uit het dossier noch anderszins is gebleken dat verweerder klaagster heeft geïnformeerd over de voor- en nadelen en de risico’s van het uitvoeren van de ingreep onder algehele narcose enerzijds dan wel onder lokale verdoving anderzijds. De door klaagster ondertekende standaard behandelingsovereenkomst doet daaraan niet af en ontsloeg verweerder niet van de verplichting de gegeven informatie in het medisch dossier te noteren.
5.17 Ook is uit het dossier noch anderszins gebleken dat verweerder klaagster heeft geïnformeerd dat de kosten van de ingreep mogelijk vergoed konden worden door haar zorgverzekering indien zij de ingreep elders zou laten uitvoeren. Klaagster had moeite met het feit dat zij moest betalen voor de verwijdering van de prothesen, zo blijkt uit het klaagschrift. Zij heeft vanwege de kosten (€ 500,00) ook afgezien van narcose.
Uit de destijds geldende regelgeving (art. 2.1 van de Regeling zorgverzekering en de toelichting daarbij) volgt dat het operatief verwijderen van een borstprothese een te verzekeren prestatie is indien er een medische noodzaak voor verwijdering is. Van een medische noodzaak is onder meer sprake bij een lekkage van een siliconenprothese, welke aangetoond is door een mammografie/echo/MRI, waarbij het siliconenmateriaal zich buiten het fibreuze kapsel bevindt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het verwijderen van een beschadigde borstprothese weliswaar in principe (mogelijk deels) verzekerde zorg is, maar niet in zijn kliniek. Naar het oordeel van het college had verweerder klaagster hierop moeten wijzen, zodat zij een bewuste afweging had kunnen maken of zij de ingreep tegen betaling door verweerder wilde laten doen of dat zij de ingreep – al dan niet onder narcose – liever door een andere zorgverlener wilde laten uitvoeren waarbij zij een beroep kon doen op haar zorgverzekering. Door dit na te laten heeft verweerder klaagster naar het oordeel van het college niet serieus genomen en haar de mogelijkheid onthouden een bewuste afweging te maken waar zij de ingreep wilde laten uitvoeren.
5.18 De conclusie is dat klachtonderdeel 1 gegrond is.
Maatregel en publicatie
5.19 Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet serieus is omgegaan met klaagster
en haar klachten en zorgen bij alle contactmomenten. Zo is niet gebleken dat verweerder
goed naar klaagsters klachten en zorgen heeft geluisterd. Hij heeft deze ook niet
vastgelegd in het medisch dossier, terwijl hij daartoe met het oog op de continuïteit
van zorg gehouden was. Zijn onderzoek is niet of uiterst summier beschreven en hij
heeft om onduidelijke redenen nagelaten de door klaagster meegebrachte MRI-scan te
bekijken. Niet gebleken is verder dat hij klaagster op deugdelijke wijze heeft geïnformeerd
over de te verrichten ingreep en dat hij met haar het behandelplan en de eventuele
andere opties, de voor- en nadelen van de algehele versus de lokale anesthesie en
de kosten heeft besproken.
5.20 Verweerder heeft verder een omvangrijk tuchtrechtelijk verleden over de periode 2003 tot en met 2013. Aan hem zijn in die periode drie waarschuwingen, vier berispingen en éénmaal een voorwaardelijke schorsing opgelegd.
Bij uitspraak van 23 februari 2011 van dit college (zaaknummer 1090) is aan verweerder een voorwaardelijke schorsing opgelegd, onder meer in verband met onheuse bejegening en de aanwezigheid van een dossier met onjuiste c.q. tegenstrijdige informatie, waarbij verweerder geen blijk had gegeven van zelfinzicht.
Bij uitspraak van 16 april 2013 (zaaknummers C2012.077 en C2012.078) van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is aan verweerder een berisping opgelegd vanwege het niet bijhouden van een deugdelijk medisch dossier.
Bij uitspraak van 2 mei 2013 van dit college (zaaknummer 12145) is aan verweerder een waarschuwing opgelegd, onder meer in verband met het feit dat er over een bepaalde behandelperiode geen dossier voorhanden was en door verweerder geen informatie was gegeven over mogelijke risico’s en/of complicaties.
De laatste uitspraak waarbij aan verweerder een maatregel is opgelegd, dateert van
mei 2013 en is dus bijna acht jaar geleden gedaan. Toch vindt het college deze nu
nog van belang, omdat de genoemde maatregelen, evenals de andere twee waarschuwingen
en drie berispingen, zijn opgelegd voor handelen dan wel nalaten van verweerder, vergelijkbaar
met het tuchtrechtelijk verwijtbaar geachte handelen dan wel nalaten van verweerder
in deze zaak.
5.21 Aan verweerder is ter zitting zijn tuchtrechtelijk verleden voorgehouden
en hij is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Verweerder heeft daarop duidelijk
te kennen gegeven dat hij het met eerdere tuchtrechtelijke uitspraken niet eens is.
Het college acht de kans daarom groot dat verweerder zijn handelwijze niet zal aanpassen,
zoals hij dat ook naar aanleiding van die eerdere uitspraken tot op heden niet heeft
gedaan. Dit brengt risico’s voor de veiligheid en andere gerechtvaardigde belangen
van zijn patiënten met zich mee en rechtvaardigt, in combinatie met de ernst van de
gegrond verklaarde klacht, dat aan verweerder een berisping wordt opgelegd.
5.22 Het college is verder van oordeel dat patiënten hiervan op de hoogte moeten kunnen raken. Daarom oordeelt het college dat het belang van de individuele gezondheidszorg vordert dat deze maatregel (met vermelding van de naam van verweerder en de plaats waar hij werkzaam is) openbaar wordt gemaakt met de gronden waarop zij berust, zoals bedoeld in artikel 48, elfde lid, in verbinding met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid en artikel 11 Wet BIG.
5.23 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college ook dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG, dat wil zeggen geanonimiseerd, ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- bepaalt dat de berisping, zodra deze beslissing onherroepelijk is geworden, op de voet van artikel 48, elfde lid, Wet BIG wordt aangetekend in het BIG-register en dat de minister zorg draagt voor openbare kennisgeving van hetgeen in het BIG-register is aangetekend ;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, op de voet van artikel 71 Wet BIG geanonimiseerd ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.
Aldus beslist door J. Iding, voorzitter, M.J.H.A. Venner-Lijten, lid-jurist, H.L. de Boer, G.J.M. Akkersdijk en P.G.M. Boom-Poels, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn, secretaris, en uitgesproken door N.B. Verkleij op 11 februari 2021 in aanwezigheid van de secretaris.