ECLI:NL:TGZREIN:2021:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2057

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:24
Datum uitspraak: 20-04-2021
Datum publicatie: 20-04-2021
Zaaknummer(s): 2057
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts wordt onder meer verweten dat hij zonder klagers medeweten en toestemming, zonder noodzaak daartoe en zonder behandelrelatie klagers medisch dossier heeft ingezien en langs elektronische weg geheime medische informatie heeft verzonden met gebruikmaking van een systeem dat daarvoor niet geschikt is, zonder daarbij voorzorgsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat niet-bevoegden kennis konden nemen van die informatie. College: verweerder mocht uitgaan van een verwijderingsverzoek van klager en diens impliciete toestemming om het dossier met dat doel in te zien. Voor zover verweerder intern over de aantekeningen betreffende klager heeft ge-e-maild kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van onvoldoende veilige verzending. Dit is anders voor het verzenden van de e-mailwisseling naar verweerders privé e-mailadres: verzending van tot een persoon herleidbare medische gegevens naar een Gmailaccount zonder bijzondere voorzorgsmaatregelen kan en kon destijds niet als voldoende veilig worden beschouwd. Gedeeltelijk gegrond zonder oplegging maatregel.

Uitspraak: 20 april 2021

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 mei 2020 bij het tuchtcollege Amsterdam ingekomen klacht, die vervolgens is doorgeleid naar het tuchtcollege Eindhoven en aldaar op 4 juni 2020 is ontvangen, van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. M.L. Batting en mr. M.A. de Vries te Den Haag

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-       het klaagschrift

-       het verweerschrift

-       de brief van 25 augustus 2020 van de secretaris aan mr. De Vries

-       het aanvullend verweerschrift van 21 september 2020

-       de repliek

-       twee brieven van 7 oktober 2020 van klager

-       de brief van 13 oktober 2020 van de secretaris aan klager

-       de brief van 14 oktober 2020 met bijlagen van klager

-       de dupliek

-       de brief van 17 februari 2021 met bijlagen van klager

-       de e-mail van 8 maart 2021 met bijlagen van mr. Batting

-       de pleitnota van klager

-       het slotwoord van verweerder

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 9 maart 2021 behandeld, tezamen met de klachtzaak onder zaaknummer 20122. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door mr. Batting. Klager heeft zijn pleitnota voorgedragen en overgelegd en verweerder zijn slotwoord.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1           Klager is in 1997 in dienst getreden bij de Koninklijke Luchtmacht en was vanaf juli 2006 werkzaam bij het onderdeel luchttransport op een Nederlandse vliegbasis.

2.2           Op of omstreeks 16 november 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de commandant van klager en de onderdeelsarts. Dit gesprek is door de onderdeelsarts in het medisch dossier van klager in het Geneeskundig Informatiesysteem Defensie (hierna: GIDS) geregistreerd onder een onjuiste code, waarbij ten onrechte ook een diagnose was vermeld (hierna: de aantekeningen).

2.3           In september 2011 heeft klager tijdens een hoorzitting van Defensie verzocht zijn medisch dossier op te schonen.

2.4           In februari 2012 heeft klager een klacht over het handelen van de onderdeelsarts ingediend bij de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG). De IMG heeft onder andere de gang van zaken rondom de mutaties in het medisch dossier van klager onderzocht. Het IMG-rapport van 22 maart 2012 vermeldt dat de verslaglegging op enkele punten tekort is geschoten.

2.5           Op 7 februari 2013 heeft de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO) verzocht om onderzoek te doen naar een door klager op 24 oktober 2011 ingediende melding van vermoede misstanden. Het OIO-rapport van 15 februari 2015 vermeldt (alle citaten voor zover van belang en met inbegrip van eventuele taal- en typefouten):

‘Zoals ook in het door de IMG uitgevoerde onderzoek is vastgesteld, is in het onderhavige geval sprake geweest van een onzorgvuldig wegschrijven onder een onjuiste code in het medisch dossier van klager door de eerste onderdeelsarts. Ondanks herhaalde verzoeken van klager tot correctie zijn de onjuistheden tot op heden niet gecorrigeerd.’

2.6           Verweerder, destijds ook al BIG-geregistreerd als bedrijfsarts, was in juli 2013 werkzaam als hoofd van het gezondheidscentrum van de vliegbasis. In die hoedanigheid had hij toegang tot de medische dossiers in het Geneeskundig Informatiesysteem Defensie (hierna: GIDS). Tussen klager en verweerder heeft geen behandelrelatie bestaan.

2.7           Verweerder is op 8 juli 2013 door een stafarts van de luchtmacht (tegen wie onder zaaknummer 20122 ook een klacht is ingediend bij dit college, hierna: de stafarts) telefonisch verzocht om na te gaan of de aantekeningen nog in het medisch dossier van klager waren opgenomen. Het daarop aan verweerder verzonden e-mailbericht van 8 juli 2013 van de stafarts luidt als volgt:

‘Zoals net besproken het verzoek te checken of onderstaande passages nog steeds in GIDS staan.’

2.8           Verweerder heeft daarop gecontroleerd of de aantekeningen nog in het medisch dossier stonden en dezelfde dag nog de stafarts het volgende per e-mail geantwoord:

‘De passages staan er inderdaad nog in zoals verwacht.’

2.9           Genoemde e-mailberichten zijn verstuurd via het interne e-mailsysteem van Defensie MULAN. Ter voorbereiding op het verweer in de onderhavige procedure heeft verweerder de

e-mailwisseling uit 2013 op 20 juni 2020 aan zijn werk-e-mailadres bij Defensie gestuurd en kort daarna aan zijn privé e-mailadres. Daarbij is de e-mail als vertrouwelijk aangemerkt.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

1.     zonder klagers medeweten en toestemming, zonder noodzaak daartoe en zonder behandelrelatie klagers medisch dossier heeft ingezien op 8 juli 2013;

2.     zijn beroepsgeheim heeft geschonden;

3.     langs elektronische weg geheime medische informatie heeft verzonden met gebruikmaking van een systeem dat daarvoor niet geschikt is, zonder daarbij de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om de mogelijkheid van kennisname van die informatie door derden (niet-bevoegden) te voorkomen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

De vraag die het college in deze zaak moet beantwoorden is of verweerder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mag worden.

Klachtonderdelen 1 en 2

5.1           Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

5.2           Artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat, behalve aan degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, aan anderen dan aan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van het medisch dossier wordt verstrekt dan met toestemming van de patiënt.

5.3           Verweerder heeft aangevoerd dat hij ervan uit is gegaan dat aan het verzoek van de stafarts een verwijderingsverzoek van klager met betrekking tot de aantekeningen en daarmee diens toestemming tot inzage in zijn medisch dossier ten grondslag lag. Het college volgt verweerder hierin. Tegen de achtergrond van de gebeurtenissen die aan het verzoek vooraf zijn gegaan – zoals het voor het eerst in 2011 door klager gedane verzoek de aantekeningen te verwijderen, het onderzoek van IMG en het op 8 juli 2013 reeds geïnitieerde OIO-onderzoek – acht het college het plausibel dat de stafarts zijn verzoek in de telefonische aankondiging daarvan heeft toegelicht in die zin dat de aantekeningen onjuist en/of onzorgvuldig waren en dat klager deze uit zijn dossier verwijderd wilde hebben. Op grond daarvan mocht verweerder uitgaan van een verwijderingsverzoek van klager en diens impliciete toestemming om het dossier met dat doel in te zien.

5.4           Dat klager de betreffende passages inderdaad verwijderd wilde hebben – hoewel daartoe volgens klager op dat moment niet een expliciet verzoek was gedaan – blijkt (ook) uit hetgeen klager ter zitting heeft verklaard, te weten: ‘Ik had [verweerder] toestemming gegeven als hij mij benaderd had. Sterker nog: ik zou hem gevraagd hebben mij te helpen om het eruit te krijgen’.

5.5           Het college wil aannemen dat verweerder juist ter tegemoetkoming aan de belangen van klager aan het verzoek van de stafarts gevolg heeft gegeven, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd. Dit neemt niet weg dat het beter zou zijn geweest als verweerder zich vóór raadpleging van het medisch dossier van klager van diens expliciete toestemming had verzekerd. Dat hij dit heeft nagelaten, acht het college, gezien al het voorgaande, evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.6           Nu verweerder met het oog op het (veronderstelde) verwijderingsverzoek het medisch dossier van klager in GIDS heeft geraadpleegd en vervolgens aan de stafarts heeft bevestigd dat de aantekeningen daarin nog aanwezig waren, heeft verweerder zijn beroepsgeheim niet geschonden , temeer niet, nu, zoals verweerder heeft aangevoerd, het informatie betreft die de stafarts verweerder zelf had aangereikt. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 3

5.7           Volgens klager heeft verweerder de medische informatie onvoldoende veilig via e-mail verzonden.

5.8           Het college overweegt dat zich bij de stukken de Beleidsaanwijzing Militaire Gezondheidszorg ‘Merking en verzending van medisch geheime gegevens’ van juni 2010 (hierna: DMG/042), bevindt. Hierin wordt vermeld dat reguliere verzending van tot op de persoon herleidbare medische gegevens langs elektronische weg als onvoldoende veilig wordt beschouwd. Als daar geen alternatief voor bestaat moet er alles aan gedaan worden om de informatie alleen bij de geadresseerde te laten aankomen. Als mogelijkheden daarvoor worden onder andere genoemd:

·       bij voorkeur voorkomen dat koppeling tussen naam en medische gegevens plaatsvindt door deze in aparte berichten op te nemen of naam en code telefonisch door te geven;

·       zo min mogelijk gebruik maken van naamgegevens.

Verweerder heeft hierover aangevoerd dat DMG/042 in 2013 niet meer werd gehanteerd. MULAN werd in die periode geaccepteerd als een veilig intern systeem voor verzending van medische gegevens; het werd op dat moment beschouwd als het veiligste systeem. Door vertraging als gevolg van een ingrijpende reorganisatie van de gezondheidszorg binnen Defensie is DMG/042 pas in 2015-2016 aangepast.

Het college heeft geen aanleiding om aan deze toelichting van verweerder te twijfelen. Klager heeft die ook niet betwist. De ook bij de stukken gevoegde Richtlijn Militaire Gezondheidszorg ‘Merking en verzending van medisch geheime gegevens’ van november 2016 (hierna: RMG/042), vermeldt dat elektronische verzending via MULAN voldoende veilig wordt geacht. Voor zover verweerder intern (binnen Defensie) over de aantekeningen betreffende klager heeft ge-e-maild via het MULAN-systeem kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van onvoldoende veilige verzending.

5.9           Voor zover klachtonderdeel 3 ziet op het verzenden van de e-mailwisseling uit 2013 naar verweerders privé e-mailadres, is het college van oordeel dat verweerder wel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verzending van tot een persoon herleidbare medische gegevens naar een Gmailaccount zonder bijzondere voorzorgsmaatregelen kan – en kon ook in 2013 – niet als voldoende veilig worden beschouwd. Verweerder had uit voorzorg bijvoorbeeld de naam van klager uit de berichten kunnen verwijderen. RMG/042 bevat in dit opzicht dezelfde aanwijzingen als DMG/042. Wat verweerder heeft aangevoerd over de AVG en de richtlijn van KNMG kan daaraan niet afdoen. In zoverre is klachtonderdeel 3 dus gegrond.

Maatregel

5.10        De conclusie van het voorgaande is dat alleen klachtonderdeel 3 voor een deel gegrond is. Verweerder heeft in 2020 met het oog op zijn verdediging in deze tuchtzaak eenmalig tot de persoon van klager herleidbare medische gegevens naar verweerders privé e-mailadres verzonden.

Gezien de beperkte omvang van dit handelen in het licht van de gehele klacht en het feit dat verweerder er ter zitting blijk van heeft gegeven dat hij van deze casus heeft geleerd, zal het college verweerder hiervoor geen tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Het doel van het tuchtrecht, te weten de verbetering van de individuele gezondheidszorg, is al voldoende bereikt.

Verzoek kostenveroordeling

5.11        Sinds 1 april 2019 is in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg een regeling met betrekking tot de door een klager gemaakte kosten opgenomen. Het college kan in geval van een geheel of gedeeltelijk gegronde klacht met oplegging van een maatregel beslissen dat de aangeklaagde partij de kosten dient te vergoeden die de klagende partij in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Van oplegging van een maatregel is in dit geval, zoals uit het vorenstaande blijkt, geen sprake, zodat om die reden het verzoek van klager op dit punt dient te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-       verklaart klachtonderdeel 3 gedeeltelijk gegrond;

-       bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-       wijst af het verzoek tot een kostenveroordeling.

Aldus beslist door N.B. Verkleij, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid-jurist,

R.P.J. Ansem, C.M.F. van Roessel en P.E. Rodenburg, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn, secretaris, en uitgesproken door N.B. Verkleij op

20 april 2021 in aanwezigheid van de secretaris.