ECLI:NL:TGZREIN:2021:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 2073

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2021:12
Datum uitspraak: 10-02-2021
Datum publicatie: 10-02-2021
Zaaknummer(s): 2073
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Patiënt met acute pijnklachten is op SEH gezien door ANIOS en in overleg met MDL-arts ter observatie met pijnstilling opgenomen. Klacht dat de MDL-arts patiënt zelf niet op de SEH heeft gezien ongegrond.

Uitspraak: 10 februari 2021

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 juni 2020 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

mdl-arts

werkzaam te [B]

BIG-registratienummer [E]

verweerder

gemachtigde mw. mr. S. Dik te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift;

- productie 1 behorend bij het verweerschrift, ontvangen op 12 augustus 2020;

- de cd-rom met medische informatie, ontvangen op 12 augustus 2020;

- de brief d.d. 20 augustus 2020 aan de gemachtigde van verweerder;

- het medisch dossier, ontvangen op 25 augustus 2020.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 12 januari 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is de echtgenote van de patiënt, geboren in 1952 en overleden in 2018 (hierna: patiënt).

Op 17 augustus 2017 is patiënt door zijn huisarts met geelzuchtklachten verwezen naar de polikliniek MDL (hierna: de polikliniek) van het ziekenhuis waar verweerder werkzaam is (hierna: het ziekenhuis). Op 21 augustus 2017 is patiënt op de polikliniek gezien door een collega van verweerder (hierna: de collega). Op 22 augustus 2017 is bij patiënt een CT-scan gemaakt, waarvan de conclusie luidt (alle citaten zijn inclusief type- en spelfouten):

“Verdenking van een RIP ter plaatse van de pancreaskop welke voor obstructie zorgt van de ductus pancreaticus en de ductus choledochus.” .

Op 28 augustus 2017 heeft patiënt de polikliniek voor de tweede keer bezocht. De collega heeft toen de uitslagen van het laboratoriumonderzoek met patiënt besproken. Tevens is besproken dat patiënt zou worden aangemeld voor het multidisciplinair hepatopancreaticobiliair overleg (hierna: het MDO) van een ander ziekenhuis. In dat overleg worden patiënten met aandoeningen van lever, alvleesklier en galwegen na aanmelding besproken en wordt een advies gegeven voor verder onderzoek en behandeling. Voorts werd gepland dat patiënt zou worden opgenomen voor een endoscopische retrograde cholangio-pancreaticografie (hierna: ERCP). Op 31 augustus 2017 is patiënt in het ziekenhuis opgenomen voor de ERCP. Deze is uitgevoerd door de collega van verweerder. Van deze endoscopische verrichting is een verslag gemaakt, waarvan de conclusie luidt:

“gedilateerde extra en intrahepatiche galweg dilatatie tgv distale choledochus stenose, waarvoor plaatsen endoprothese” .

Na een nacht observatie in het ziekenhuis is patiënt op 1 september 2017 ontslagen uit het ziekenhuis. Patiënt heeft toen een afspraak gemaakt voor de polikliniek met voorafgaand laboratoriumonderzoek. Tijdens deze afspraak zou ook de uitkomst van het MDO worden besproken.

Op 2 september 2017 heeft patiënt vanwege acute buikpijn aan het einde van de middag de spoedeisende hulp van het ziekenhuis bezocht. Hij werd daar gezien door een dienstdoende Arts Niet In Opleiding tot Specialist (hierna: de ANIOS). Er werd laboratoriumonderzoek verricht. De ANIOS heeft patiënt besproken met verweerder als dienstdoende MDL-arts. Vanwege diens pijnklachten werd besloten om patiënt pijnstilling te geven, ter observatie in het ziekenhuis op te nemen en de volgende dag het laboratoriumonderzoek te herhalen. Verweerder heeft patiënt op 2 september 2017 niet zelf gezien.

Op zondag 3 september 2017 heeft verweerder samen met een verpleegkundige de ochtendvisite gelopen op de afdeling MDL en patiënt gezien. Laboratoriumonderzoek die dag toonde bij patiënt oplopende levertesten en een verhoogd CRP (C-reactief proteïne)-gehalte.

Er werd gestart met antibiotica en patiënt werd nuchter gehouden vanaf 24.00 uur in verband met een ERCP, de volgende dag.

Op 4 september 2017 werd onder verdenking van een cholangitis bij stentdysfunctie door een andere collega van verweerder bij patiënt opnieuw een ERCP verricht, waarbij een nieuwe endoprothese werd geplaatst. Inmiddels was de conclusie van het MDO aan de eerder genoemde collega van verweerder doorgegeven. Deze conclusie luidde dat er bij patiënt sprake was van een borderline resectabel pancreaskopcarcinoom.

3. Het standpunt van klaagster

Verweerder wordt verweten dat hij als superviserende en dienstdoende arts onzorgvuldig heeft gehandeld door patiënt op 2 september 2017 niet persoonlijk te beoordelen toen deze de spoedeisende hulp bezocht. Patiënt werd uitsluitend door de dienstdoende ANIOS gezien.

4. Het standpunt van verweerder

Op 2 september 2017 waren er op grond van kliniek- en laboratoriumonderzoek geen aanwijzingen voor complicaties vanwege de twee dagen eerder verrichte ERCP, zoals pancreatitis (alvleesklierontsteking) of perforatie. Evenmin waren er op dat moment aanwijzingen voor cholangitis (galwegontsteking) of cholecystitis (galblaasontsteking). Voor aanvullend onderzoek door middel van een echo of een CT-scan zag verweerder op dat moment (nog) geen aanleiding. Hij verwachtte niet dat dit aanvullende informatie zou verschaffen die het ingezette beleid zou kunnen beïnvloeden.

Hoewel op basis van de onderzoeksbevindingen niet direct tot een eenduidige diagnose kon worden gekomen, waren de onderzoeksbevindingen en -uitslagen op zichzelf duidelijk. Er waren op dat moment behoudens de pijn geen verontrustende signalen. Een persoonlijke beoordeling door verweerder of aanvullende beeldvormende diagnostiek zou op dat moment geen aanvullende informatie hebben opgeleverd.

Omdat er (nog) geen sluitende diagnose was en patiënt veel pijn had, heeft verweerder tot opname ter observatie besloten, om zodoende in het tijdsverloop het beeld en de gezondheidstoestand van patiënt te kunnen monitoren.

Ter verklaring van de pijnklachten van patiënt dacht verweerder, gelet op de op 31 augustus 2017 uitgevoerde ERCP, aan een cholangitis bij een stentdysfunctie.

5. De overwegingen van het college

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Patiënt heeft zich op 2 september 2017 met pijnklachten gemeld op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Hij is daar onderzocht door een ANIOS. Deze heeft haar bevindingen met verweerder als dienstdoende MDL-arts gedeeld. Verweerder kon en mocht afgaan op de bevindingen van de ANIOS, een volledig bevoegd en bekwaam arts. De resultaten van het onderzoek door de ANIOS en de uitslagen van het laboratoriumonderzoek, waarvan verweerder op de hoogte was, wezen volgens verweerder op 2 september 2017 weliswaar niet op een sluitende diagnose, maar waren behoudens de pijn ook weer niet verontrustend. Het college volgt verweerder hierin en heeft in het overgelegde medisch dossier van patiënt ook geen aanwijzingen gevonden die op het tegendeel zouden kunnen of moeten duiden. Gelet op diens pijnklachten is patiënt vervolgens onder verantwoordelijkheid van verweerder ter observatie en met pijnstilling in het ziekenhuis opgenomen, waarna hij de volgende dag door verweerder is gezien.

Onder de gegeven omstandigheden - patiënt is door een ANIOS onderzocht die met verweerder heeft overlegd, er waren geen verontrustende signalen, patiënt had wel acute pijnklachten waarvoor hij ter observatie werd opgenomen - is verweerder op 2 september 2017 binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening gebleven en kan het hem niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij patiënt op genoemde datum niet zélf heeft onderzocht.

De klacht is ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid-jurist,

P.J. Wahab, A.W.M. van Milligen De Wit en H.J. Weltevrede leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door N.B. Verkleij op

10 februari 2021 in aanwezigheid van de secretaris.