ECLI:NL:TGZRAMS:2021:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3120

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:92
Datum uitspraak: 10-09-2021
Datum publicatie: 10-09-2021
Zaaknummer(s): A2021/3120
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt tandarts dat hij hem op een onrespectvolle en dreigende manier heeft bejegend, dat hij hem geen gelegenheid heeft gegeven om tijdens de periodieke reiniging te spoelen en hem geen financiële vergoeding heeft gegeven voor het voortijdig afbreken van de behandeling. Verweerder heeft een andere lezing van wat er gebeurd is. Volgens hem heeft klager tijdens de behandeling meerdere malen getracht zijn hand te grijpen en was verder gaan niet verantwoord, omdat dit een gevaarlijke situatie opleverde. Stellingen van klager zijn niet komen vast te staan. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 21 mei 2021 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen

C ,

tandarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het mondeling  vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2.         Waar gaat de zaak over?

2.1.      Klager was een nieuwe patiënt in de tandartsenpraktijk van verweerder en op 18 februari 2021 had hij een eerste afspraak bij verweerder. Na een beoordeling van het gebit bleek element 45 cariës te vertonen en dat restauratie van het element noodzakelijk was.

2.2.      Verweerder heeft klager een verdoving gegeven en tijdens de inwerktijd van deze verdoving is hij begonnen met een reiniging van klagers gebit. Tijdens de reiniging van zijn gebit heeft klager (meerdere keren) gevraagd te mogen spoelen dan wel te mogen spugen, terwijl het volgens verweerder niet mogelijk of nodig was om telkens tussendoor te spoelen. Uiteindelijk heeft verweerder de behandeling gestaakt.

3.         De klacht

Volgens klager heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld omdat hij klager:

1.    op een onrespectvolle en dreigende manier heeft bejegend;

2.    geen gelegenheid heeft gegeven om (tijdens de periodieke reiniging) te spoelen;

3.    geen financiële vergoeding geeft in het tarief.

4.            Het verweer

Verweerder heeft de klacht bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         Wat is het oordeel van het college?

5.1.      Het college is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor die beslissing acht het college het volgende van belang.

Klachtonderdeel 1 en 2: onrespectvolle/dreigende manier van bejegening/geen gelegenheid bieden om te spoelen

5.2. Het college zal de eerste twee klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. Vaststaat dat op enig moment tijdens de gebitsreiniging de discussie over het wel of niet mogen of kunnen spoelen tijdens de reiniging uit de hand is gelopen en dat de behandeling is gestaakt, maar wat er precies is gebeurd kan het college niet vaststellen. Volgens klager vroeg hij vriendelijk of hij mocht spoelen, maar werd verweerder (direct) boos, begon hij te schreeuwen en werd hij uiteindelijk alsmaar bozer, maar ook dreigend en agressief. Verweerder ziet dit anders: hij heeft meerdere keren aangegeven dat hij klager niet kon helpen als hij telkens de behandeling moest onderbreken, maar desondanks heeft klager op een zeker moment zijn hand gepakt of tegen de hand geduwd waarmee verweerder het gebit van klager aan het reinigen was. Weliswaar stopt de ultrasoon direct bij het loslaten van het voetpedaal, maar dit ligt anders als de boor eenmaal in werking is; die stopt pas na enkele seconden na het loslaten van het voetpedaal. Verweerder heeft klager verteld dat dit een gevaarlijke situatie op kan leveren doordat bij het uitschieten van het instrument letsel kan ontstaan. Verweerder erkent dat hij op indringende wijze heeft gevraagd op te houden met het onderbreken van de behandeling en van zijn handen af te blijven, maar hij betwist dat hij respectloos of dreigend richting klager is geweest.

5.3. Niet is komen vast te staan dat verweerder zich onheus en bedreigend heeft opgesteld jegens klager. Dat hij zich respectloos, bedreigend en agressief heeft opgesteld, wordt door hem ontkend, zodat het college niet kan vaststellen dat dit is gebeurd . Bij dit alles moet worden opgemerkt dat het niet zo is dat aan het woord van verweerder meer geloof wordt gehecht dan aan het woord van klager. Daar gaat het namelijk niet om. Voor het oordeel dat een gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is moeten de feiten die zijn voorgevallen worden vastgesteld. Dat kan het college hier niet omdat de lezingen van hetgeen is voorgevallen uiteenlopen.

5.4. Wellicht ten overvloede merkt het college op dat het misschien beter was geweest wanneer verweerder wat meer aandacht had gegeven aan de wens van klager wat vaker te willen spoelen. Dat neemt echter niet weg dat verweerder naar het oordeel van het college wel mocht stoppen met de behandeling op het moment dat de situatie mogelijk gevaar zou kunnen opleveren.

Klachtonderdeel 3: geen financiële vergoeding in het tarief gegeven

5.5. Met het laatste klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij geen financiële vergoeding heeft gegeven in het tarief. Het college is van oordeel dat verweerder voor de door hem verrichte werkzaamheden – ook nu het consult voortijdig werd afgebroken om wat voor reden dan ook – een declaratie mocht opstellen. Voor een financiële vergoeding in het tarief voor deze “gewelddadige” behandeling, zoals klager stelt, ziet het college geen aanleiding.

5.6. Het voorgaande leidt tot de beslissing dat verweerder met betrekking tot de klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.

6. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 10 september 2021 door:

E.A. Messer, voorzitter,

H.C. van Renswoude en H.W. Luk, leden-tandarts,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.