ECLI:NL:TGZRAMS:2021:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2126-2020/246
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2021:81 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-08-2021 |
Datum publicatie: | 24-08-2021 |
Zaaknummer(s): | A2021/2126-2020/246 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in tegen een verpleegkundige met het verwijt dat hij ongepaste, oneerlijke en suggestieve vragen heeft gesteld die gingen over privé aangelegenheden en over zaken die geen rol speelden bij klager. Verweerder heeft daardoor het wantrouwen van klager gewekt en zijn integriteit in twijfel getrokken. Verweerder stelt dat de door hem gestelde vragen over drank- en drugsgebruiken tot de standaard uit te stellen vragen horen, omdat die zaken vaak een rol spelen bij decompensatie. Hij heeft die vragen gesteld omdat hij zich zorgen maakte over klager; het was niet zijn bedoeling hem te kwetsen. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 6 november 2020 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r ,
tegen
C,
verpleegkundige,
destijds werkzaam te B,
gemachtigde: mr. M.E.M. van Eeden te Utrecht,
v e r w e e r d e r.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Klager heeft nog de gelegenheid gekregen om schriftelijk te reageren op het verweerschrift (repliek). Daar heeft hij geen gebruik van gemaakt en te kennen gegeven dat hij bij zijn klacht blijft.
De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
Klager, geboren in 1989, is sinds 2008 bekend met schizofrenie en psychotische symptomen. Nadat klager tot januari 2013 elders werd behandeld is hij in behandeling gekomen bij het FACT-team van de instelling waar verweerder destijds als ambulant psychiatrisch verpleegkundige werkzaam was. Verweerder was behandelaar van klager, samen met de behandelend psychiater, die regiebehandelaar was.
Klager had moeite met zijn gewichtstoename door de medicatie die hij gebruikte en verzocht zijn behandelaren in februari 2017 om mee te werken aan afbouw dan wel wijziging van de medicatie. Afgesproken is dat klager de door hem gebruikte clomipramine per week met 25 mg zou afbouwen, en dat deze uiteindelijk zou worden vervangen door 37,5 mg venlafaxine.
De afbouw had niet het gewenste effect: klager viel niet af, maar kwam zelfs aan.
Begin april 2017 heeft verweerder een crisisbezoek bij klager thuis afgelegd. Verweerder heeft klager als onderdeel van de crisisbeoordeling een aantal vragen gesteld, onder andere over alcohol- en drugsgebruik.
Klager heeft enige tijd nadien zijn medisch dossier opgevraagd en korte tijd daarna heeft klager de behandeling door verweerder en de psychiater beëindigd.
3. De klacht en het standpunt van klager
Klager verwijt verweerder dat hij klager volstrekt ongepaste, oneerlijke en suggestieve vragen heeft gesteld die gaan over kwesties die privé zijn en helemaal geen rol konden spelen bij klager. Verweerder heeft daarmee bij klager wantrouwen opgewekt en zijn integriteit in twijfel getrokken. Daardoor heeft klager een terugval gekregen, die nu nog merkbaar is. Verweerder heeft ondeskundig gehandeld.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.
Verweerder betreurt het dat klager hem verwijten maakt. Verweerder heeft het beste met klager voorgehad en zich steeds ingespannen hem goede en adequate zorg te verlenen.
Verweerder heeft klager, vanaf het moment dat hij onder behandeling van het FACT-team kwam, vaak bezocht om gesprekken met hem te voeren, ook in het bijzijn van klagers familie. Klager heeft grote vooruitgang geboekt, durfde op enig moment weer naar buiten en uiteindelijk vonden de bezoeken op locatie van verweerder plaats.
Verweerder en de psychiater zijn meegegaan in de wens van klager om de medicatie te minderen, waarbij wel is benadrukt dat de afbouw langzaam moest gaan. Verweerder bemerkte vervolgens dat het niet goed ging met klager. Hij werd achterdochtig en minder stabiel. Het contact werd scherper en eisender vanuit klager en er was sprake van een verhoogde geloofsbeleving. Klager werd steeds afwijzender, zijn berichten waren onduidelijk en warrig. Om te beoordelen of er als gevolg van de ziekte van klager gevaar bestond dat aanleiding kon geven voor een inbewaringstelling (IBS), heeft verweerder een crisishuisbezoek bij klager afgelegd. Het contact met klager was weg en hij had paranoïde gedachten. Er was geen reden voor een IBS, maar wel vond verweerder de situatie zorgelijk. De door verweerder gestelde vragen over drank- en drugsgebruik behoren standaard tot de te stellen vragen, omdat deze zaken vaak een rol spelen bij decompensatie. Verweerder heeft ook navraag gedaan naar welke moskee klager ging en of dit niet een radicale moskee was. Verweerder heeft de vragen gesteld omdat hij zich zorgen maakte over klager. Het is nooit de bedoeling geweest klager te kwetsen.
5. De beoordeling
Het college stelt voorop dat de vraag die het college moet beantwoorden is of verweerder
de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de
redelijk bekwame en redelijk handelende’ verpleegkundige. Het college houdt bij de
beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening.
Ook gaat het college uit van de op dat moment geldende beroepsnormen. Verder beoordeelt
het college niet de eventuele gevolgen van het handelen van zorgverleners.
Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder zich heeft ingespannen om bij de aan klager te verlenen zorg zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen en ideeën van klager. Zo is bijvoorbeeld rekening gehouden met de wensen van klager ten aanzien van het medicijngebruik. Tijdens het huisbezoek in april 2017 heeft verweerder willen beoordelen of er sprake was van gevaar en of eventueel een (gedwongen) opname nodig was. Bij zo’n situatie hoort dat er vragen worden gesteld om in kaart te kunnen brengen wat er aan de hand zou kunnen zijn. De vragen over middelengebruik zijn standaard vragen. Deze zijn noodzakelijk om een inschatting te kunnen maken van de ernst van de situatie. Het komt geregeld voor dat mensen ontregeld raken (mede) onder invloed van drugsgebruik en daarom moet degene die de beoordeling doet daar volgens de beroepsnormen naar vragen, ook bij een patiënt bij wie dat gebruik misschien niet direct wordt verwacht. Dat in zo’n gesprek verder onderwerpen aan de orde komen als geloofsbeleving en de moskee, hoort bij het uitvragen om een goed psychiatrisch beeld te krijgen van klager. Het is onvermijdelijk dat daarbij over privézaken wordt gesproken. Het college is dan ook van oordeel dat verweerder met het stellen van deze vragen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager heeft verder niet toegelicht in welk opzicht verweerder volgens hem nog meer ondeskundig zou hebben gehandeld en het college kan daar ook geen aanwijzingen voor vinden.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 24 augustus 2021 door:
N.B. Verkleij, voorzitter,
P.A. Arnold en E.M. Vink-de Goeij, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.
WG WG
secretaris
voorzitter