ECLI:NL:TGZRAMS:2021:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/262
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2021:77 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-08-2021 |
Datum publicatie: | 13-08-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020/262 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Tandarts heeft klacht ingediend tegen apotheker, omdat hij zijn recept voor antibiotica niet meekreeg. Hij voelde zich daarbij ook onheus bejegend door de apotheker. De apotheker stelde zich onder meer op standpunt dat zij eerst met klager wilde spreken over het recept, omdat er een melding was gekomen van dubbelmedicatie en bij de controle van de medicatiehistorie was gebleken dat klager gedurende het jaar een aanzienlijke hoeveelheid antibioticakuren had uitgeschreven voor zichzelf. Het gesprek hierover is uit de hand gelopen, maar volgens verweerster ook omdat klager zich onredelijk opstelde. Het college acht de klachtonderdelen kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 4 december 2020 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
apotheker,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r,
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlage;
- het proces-verbaal van het op 1 april 2021 gehouden vooronderzoek;
- de brief met bijlagen van verweerster van 21 april 2021, ontvangen op 28 april 2021;
- de op 30 april 2021 van klager ontvangen printscreens;
- de brief van verweerster van 19 mei 2021;
- de (niet ondertekende) brief van 21 mei 2021 van een niet met name genoemde advocaat van C namens klager, ontvangen op 21 mei 2021.
De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
Klager is tandarts en heeft de apotheek, waarvan verweerster de beherend apotheker is, op 2 december 2020 per e-mail een recept voor antibiotica (één of meer verschillende kuren) toegezonden, op eigen naam uitgeschreven.
Klager had eerder in 2020 meerdere malen antibioticakuren voor zichzelf voorgeschreven, voor de laatste maal een dag eerder, op 1 december 2020 (Zithromax).
Toen klager de antibiotica in de apotheek wilde ophalen, heeft de assistente verweerster erbij geroepen. Verweerster heeft klager medegedeeld dat zij de antibiotica niet wilde verstrekken wegens dubbelmedicatie. Tussen klager en verweerster is daarop een onaangename discussie ontstaan, waarbij beide partijen geïrriteerd op elkaar hebben gereageerd.
3. De klacht en het standpunt van klager
Zakelijk weergegeven verwijt klager verweerster:
1. dat zij zonder gegronde reden aflevering van een antibioticum heeft geweigerd;
2. dat zij klager onheus en onprofessioneel heeft bejegend.
Ter toelichting heeft klager onder meer aangevoerd dat het recept hem niet geweigerd had mogen worden. Verweerster schreeuwde dat klager het medicijn niet meekreeg. Toen klager verweerster naar haar naam vroeg, zei ze dat hij maar op het raam moest kijken. Verweerster heeft klager onbeschoft te woord gestaan en hem beledigd, en geweigerd haar naam kenbaar te maken.
De kuur was niet bedoeld voor patiënten, maar voor klager zelf. Bovendien ging het maar om één antibioticumkuur en gaat het verweerster niet aan of klager de geneesmiddelen voor zichzelf heeft voorgeschreven.
Klager betwist dat een per e-mail aangeboden recept niet rechtsgeldig is. Verder betwist hij dat het recept meerdere antibioticakuren bevatte en dat het uitgeven van geneesmiddelen een voorbehouden handeling is.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Zij heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat het recept per e-mail is aangeboden en dat dit volgens de IGJ geen geaccepteerde wijze is. De assistente zag dat geen indicatie bekend was dat meerdere antibioticakuren tegelijk gebruikt zouden moeten worden en heeft zich in het kader van de medicatieveiligheid bij verweerster gemeld. Verweerster is met aflevering niet akkoord gegaan en wilde daarover met klager spreken zodra hij zich in de apotheek zou melden. Het was eerder aan haar aandacht ontsnapt dat klager in dat jaar zes tot zeven antibioticakuren voor zichzelf had uitgeschreven, wat uitzonderlijk veel is.
Klager had in zijn recept meerdere antibioticakuren voorgeschreven en gaf aan dat hij deze op voorraad wilde hebben om aan patiënten mee te kunnen geven. Verweerster heeft klager gezegd dat dit een voorbehouden handeling is van de apotheker en dat recepten op naam van de patiënten moeten worden uitgeschreven.
Klager kwam denigrerend, intimiderend en dreigend over en gaf weinig ruimte tot een fatsoenlijk gesprek. Verweerster heeft direct bij aankomst bij de balie bij klager gezegd dat zij de beherend apotheker is en dat haar naam buiten goed leesbaar op het identificatiebord op de gevel staat. De situatie raakte verhit, wat verweerster betreurt.
5. De beoordeling
Het college overweegt als volgt.
Klachtonderdeel 1 Aflevering ten onrechte geweigerd
Het recept dat klager op 2 december 2020 naar de apotheek van verweerster heeft gemaild, is in deze procedure niet overgelegd. Het recept dat klager op 30 april 2021 aan het college heeft gezonden kan dit niet zijn, omdat dat recept is uitgeschreven op naam van de echtgenote van klager, terwijl partijen het erover eens zijn dat het recept waarover de discussie is ontstaan was uitgeschreven op naam van klager zelf. Nu het recept van 2 december 2020 ontbreekt, kan het college niet vaststellen hoeveel antibioticakuren klager op zijn eigen naam had voorgeschreven.
Het college is echter van oordeel dat, ook als het uitgaat van het voorschrijven van één antibioticakuur, verweerster een gegronde reden had om de medicatie niet zomaar aan klager te verstrekken. Daarbij is het volgende van belang.
Uit de medicatiehistorie van klager blijkt dat hij op 1 december 2020 een antibioticakuur heeft gekregen. Bij het verwerken van het recept van 2 december 2020, dat dus een dag na de verstrekking van de vorige kuur binnenkwam, is een melding van dubbelmedicatie naar voren gekomen, omdat de einddatum van de op 1 december 2020 verstrekte kuur nog niet was verstreken. Eerder dat jaar had zich die situatie niet voorgedaan.
Verweerster had dan ook een goede reden om met klager te willen spreken alvorens tot levering van de medicatie over te gaan. Dit gold eens te meer omdat bij controle van de medicatiehistorie was gebleken dat klager gedurende dat jaar al een aanzienlijke hoeveelheid antibioticakuren had uitgeschreven voor zichzelf.
Verweerster heeft verder met juistheid aangevoerd dat een per e-mail ontvangen recept in het algemeen niet aan de eisen van digitale indiening voldoet, omdat onomstotelijk moet vaststaan dat het recept afkomstig is van de bevoegde voorschrijver. In een tandartsenpraktijk hebben meestal meerdere mensen toegang tot het e-mailadres, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de tandarts ook daadwerkelijk het recept heeft uitgeschreven. Aan de eerdere recepten in 2020 valt het college ook op dat daarop – hoewel klager stelt deze zelf te hebben uitgeschreven – steeds een andere tandarts dan klager is aangekruist, terwijl de handtekeningen van de bewuste (telkens dezelfde) tandarts onderling sterk verschillen en dat soms een handtekening ontbreekt. Verweerster heeft daarom op goede gronden de verwerking van het recept per e-mail geweigerd.
Voor zover tussen partijen ter sprake is geweest dat de medicatie niet voor klager zelf, maar voor zijn patiënten bedoeld was – hetgeen klager heeft betwist – heeft verweerster eveneens met juistheid aangevoerd dat het ter hand stellen van geneesmiddelen aan patiënten aan de apotheker is voorbehouden. Het college verwijst naar de KNMP Richtlijn Ter hand stellen, in het bijzonder naar noot [37] over de artsentas, waar wordt vermeld dat artsen niet bevoegd zijn om geneesmiddelen ter hand te stellen aan patiënten. Orale antibiotica behoren niet tot de middelen die de arts in zijn of haar tas moet hebben voor toediening in acute en levensbedreigende situaties. Dat geldt dus ook voor tandartsen.
Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 2 Onheuse en onprofessionele bejegening
Het college stelt vast dat beide partijen zich door de andere partij respectloos benaderd hebben gevoeld. Het gesprek aan de balie op 2 december 2020 is kennelijk uit de hand gelopen, doordat beide partijen zich aangevallen voelden en de emoties de overhand hebben laten krijgen. Verweerster heeft erkend dat dit niet zo had moeten gaan en verklaard dat zij het betreurt dat de zaak zo uit de hand is gelopen. Het zou naar het oordeel van het college ook beter zijn geweest als verweerster tegenover klager niet haar stem zou hebben verheven en gewoon haar naam zou hebben genoemd. Nu zij zich echter wel kenbaar heeft gemaakt als de beherend apotheker, is het niet noemen van haar naam en de irritatie waarvan zij heeft laten blijken tegenover klager onvoldoende ernstig voor een tuchtrechtelijk verwijt. Daarbij neemt het college mede in aanmerking dat klager niet alleen in de hoedanigheid van zorgvrager in de apotheek was, maar ook in die van voorschrijver en dat ook van hem als zodanig had mogen worden verwacht dat hij enig begrip zou tonen voor de (inhoudelijk juiste) mededelingen van verweerster als deskundige op het gebied van farmacie. Omdat klager reeds de volgende dag zijn klacht bij het tuchtcollege heeft ingediend, heeft verweerster ook niet de gelegenheid gekregen om op een rustiger moment nog eens met klager in gesprek te gaan over haar bezwaren tegen de aflevering van de medicatie en de manier waarop de discussie daarover was gelopen.
Gelet op deze omstandigheden acht het college ook klachtonderdeel 2 kennelijk ongegrond.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 13 augustus 2021 door:
N.B. Verkleij, voorzitter,
M.M. Goddijn en I. Stollman-Truijen, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter