ECLI:NL:TGZRAMS:2021:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2276-021B

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:76
Datum uitspraak: 21-07-2021
Datum publicatie: 21-07-2021
Zaaknummer(s): A2021/2276-021B
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De GZ-psycholoog heeft - samen met een psychiater - een psychiatrische expertise verricht bij klager. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij 1) klager heeft misleid over de onderzoeksvragen, 2) onderzoeksvragen heeft beantwoord die niet tot haar deskundigengebied behoren en 3) geen navraag heeft gedaan dan wel medische informatie heeft ingewonnen bij de huisarts van klager, de behandelend arts en de bedrijfsarts - hierdoor is de rapportage volgens klager op onvolledige en onjuiste informatie gebaseerd. De GZ-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard.    

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 10 februari 2021 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. W.J. Boer, advocaat te Rotterdam,

tegen

C ,

GZ-psycholoog,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.F. van der Mersch, advocaat te Amsterdam.

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 17 mei 2021 gehouden vooronderzoek.

1.2       De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerster is sinds 2015 als GZ-psycholoog werkzaam bij E (hierna:E), een psychiatrisch expertisebureau.

Op 27 maart 2017 heeft het Expertisecentrum Organisatie en Personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan E verzocht een psychiatrische

expertise te verrichten bij klager, dit in het kader van de beoordeling van de abeids(on)geschiktheid van klager (geboren juni 1950).

Het Expertisecentrum (de opdrachtgever) heeft de volgende vragen aan E gesteld:

1.    Van welke (psychische) beperkingen dan wel klachten is er sprake geweest in de

periode 2012 tot 2016?

2.    Welke diagnose kunt u hieraan verbinden?

3.    Zijn deze beperkingen of klachten in de genoemde periode (of een door u te

benoemen deel daarvan) te duiden als een objectiveerbare ziekte of een gebrek?

4.    Zo ja, is er aannemelijk dat deze ziekte of dit gebrek in overwegende mate het

onvoldoende functioneren van de heer A in de genoemde jaren (of een deel van dat tijdvak) heeft veroorzaakt?

5.    Voorts wat was de situatie ten tijde van de ontslagdatum 18 mei 2016, was er op dat moment sprake van een ziekte of gebrek?

2.2       Op 21 april 2017 heeft klager aan zijn behandelend psycholoog van F

toestemming verleend om aan E inlichtingen te verstrekken.

2.3       Op 21 april 2017 heeft een onderzoek van klager door verweerster en een psychiater werkzaam bij E (verweerster in de zaak A2021/2271-A2021/021A) plaatsgevonden, in het bijzijn van de echtgenote van klager. Het eerste deel van het onderzoek is gedaan door verweerster. Verweerster heeft allerlei vragen gesteld aan klager over de achtergrond,

problemen en beperkingen. Daarna heeft verweerster overlegd met de psychiater over de bevindingen. Vervolgens heeft het tweede deel van het onderzoek van klager

plaatsgevonden, in het bijzijn van zowel verweerster als de psychiater.

2.4       Op 8 mei 2017 heeft nog een telefonische vervolgafspraak plaatsgevonden. Hierna is het onderzoek van klager afgerond.

2.5       Er is een expertiserapport opgesteld waarin de vragen van de opdrachtgever zijn beantwoord. Op 8 juni 2017 is het concept-rapport aan klager verstuurd, met het verzoek feitelijke correcties door te geven. Klager heeft vervolgens op 10 en 14 juni 2017 een reactie gestuurd.

Op 26 juni 2017 heeft de psychiater het definitieve rapport ondertekend en toegezonden aan de bedrijfsarts van klager. Klager heeft geen toestemming gegeven voor het versturen van de Lekenrapportage na Expertise (een korte samenvatting van het rapport) aan de

opdrachtgever.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.    klager heeft misleid over de onderzoeksvragen - klager ging er van uit dat de

onderzoeksvragen anders waren dan diegene die hem bekend waren, terwijl dat

achteraf niet zo bleek te zijn;

2.    onderzoeksvragen heeft beantwoord op het gebied van arbeidspsychologie, welke vragen niet tot haar deskundigheid behoren;

3.    geen navraag heeft gedaan dan wel geen medische informatie heeft ingewonnen bij de huisarts van klager, reumatoloog en de bedrijfsarts en geen informatie heeft

gebruikt uit het onderzoek in 2014 bij Arbeids Psychologie Amsterdam (APA);

hierdoor is de rapportage op onvolledige en onjuiste informatie gebaseerd.  

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen is de vraag die

beantwoord moet worden niet of dat handelen beter had gekund. Het gaat erom of

verweerster ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd: of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Het gaat daarbij om de persoonlijke betrokkenheid van verweerster; verweerster is alleen verantwoordelijk voor haar eigen handelen.

5.2       Het college is van oordeel dat verweerster voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Verweerster heeft klager niet misleid over de onderzoeksvragen, zij heeft geen vragen

beantwoord die niet tot haar deskundigengebied behoren en tot slot was er geen indicatie om nog medische informatie op te vragen. Het college legt hierna uit waarom het tot deze conclusie is gekomen.         

5.3       Ten aanzien van het 1e klachtonderdeel:

Klager stelt dat hij bezwaar had tegen de onderzoeksvragen van de opdrachtgever. Om die reden heeft hij aanvankelijk geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Klager had de vragen graag op papier gehad, maar dat werd geweigerd. Doordat verweerster en de

psychiater (hierna ook: de onderzoekers) klager hadden verzekerd dat de vragen anders waren, heeft klager alsnog meegewerkt aan het onderzoek. Bij ontvangst van het concept-rapport kwam klager er echter achter dat de basis van het onderzoek toch de vragen van de opdrachtgever waren, in tegentelling tot wat hem door de onderzoekers was verteld.

Verweerster betreurt dat zij zich niet meer precies kan herinneren wat tijdens het onderzoek in 2017 is gezegd. Zij heeft wel bij de start van het onderzoek uitleg gegeven over het

onderzoek en heeft zo goed mogelijk uitleg gegeven over de procedure. De opdracht was voor verweerster heel duidelijk. Zij kan zich niet herinneren dat er een discussie heeft plaatsgevoden over de inhoud van de vragen die waren gesteld. Zij kan zich ook niet voorstellen dat daar discussie over is geweest, of dat zij klager heeft doen willen geloven dat die vragen niet beantwoord zouden worden. De vragen van de opdrachtgever vormen immers het uitgangspunt van het onderzoek en zonder instemming van de opdrachtgever kan niet van die vragen worden afgeweken. Verweerster kan zich herinneren dat zij de vragen heeft voorgelezen aan klager. Het kan zijn dat zij de vragen voor klager heeft samengevat en hij daar zelf uit heeft geconcludeerd dat niet alle vragen zouden worden beantwoord. Dit kan verweerster echter niet meer nagaan en al zou dat zo zijn gebeurd, dan is dit volgens

verweerster niet verwijtbaar. Klager is uiteindelijk akkoord gegaan met het onderzoek.

Beide standpunten overziend is het college van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van ‘misleiding’ door verweerster. Het college heeft geconstateerd dat het voorlezen van de vragen en het akkoord gaan met het onderzoek niet door klager is betwist. Klager heeft ook meegewerkt aan het onderzoek. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager naar voren gebracht dat hij had verwacht dat de uitkomst breder zou zijn en dat er niet alleen gefocust zou worden op de antwoorden op de vragen. Maar de basis van een

onderzoek is nu eenmaal de beantwoording van de door de opdrachtgever gestelde vragen; die vragen vormen het uitgangspunt van het onderzoek. Het ligt dan ook niet voor de hand dat verweerster heeft verteld dat er andere vragen zouden worden beantwoord. Zij heeft dit ook tegengesproken en klager heeft verder niet hard kunnen maken dat verweerster dit heeft gedaan. Dat klager en verweerster nu constateren dat het op schrift delen van de

vragen hier niet is gebeurd en dat dit wellicht in de toekomst een goede werkwijze zou

kunnen zijn, maakt niet dat de handelswijze van verweerster destijds in 2017 tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest.

Dit 1e klachtonderdeel moet worden afgewezen.

5.4       Ten aanzien van het 2e klachtonderdeel:

Het college heeft geconstateerd dat verweerster als GZ-psycholoog een ruime ervaring heeft met medewerking aan psychiatrische expertises. Het college is het met verweerster eens dat de specifieke deskundigheid van een arbeidspsycholoog niet nodig is om – tezamen met de psychiater – de door de opdrachtgever gestelde vragen te kunnen beantwoorden. De vraagstelling heeft betrekking op de mogelijke aanwezigheid van psychiatrische problematiek en niet op het functioneren in arbeid.

De door verweerster verzamelde informatie is geïntegreerd in een rapport dat onder de

verantwoordelijkheid van een psychiater is opgesteld en door die psychiater is getekend.

Verweerster draagt geen verantwoordelijkheid voor de formuleringen in dit rapport.

Het 2e klachtonderdeel kan niet slagen.

5.5       Ten aanzien van het 3e klachtonderdeel:

Het college is van oordeel dat verweerster, gelet op de aard van de expertise – een

psychiatrische expertise –, kon volstaan met het opvragen van informatie bij de behandelaar bij wie klager in behandeling was voor zijn burn-out en despressieve klachten (bij F). Er was voor verweerster geen indicatie om medische informatie op te vragen. Verweerster

betwist dat klager tijdens het onderzoek heeft vermeld dat hij bij een reumatoloog of bij een andere behandelaar in behandeling was. Medische expertise behoort overigens ook niet tot het vakgebied van verweerster en ook om die reden heeft zij terecht deze informatie niet ingewonnen. Ook dit 3e klachtonderdeel moet worden afgewezen.

5.6       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 22 juli 2021 door:

N.B. Verkleij, voorzitter,

K. van de Vijfeijken en X.M.H. Moonen, leden-GZ-psycholoog,

bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.

    WG                                                                                                   WG

secretaris                                                                                       voorzitter