ECLI:NL:TGZRAMS:2021:75 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2127-2020/247

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:75
Datum uitspraak: 01-07-2021
Datum publicatie: 01-07-2021
Zaaknummer(s): A2021/2127-2020/247
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klager heeft een uitgebreide klacht ingediend tegen de bedrijfsarts (20 klachtonderdelen). Klager verwijt de bedrijfsarts onder meer dat 1) hij een second opinion heeft geweigerd, 2) hij niet professioneel heeft gehandeld in zijn communicatie, 3) hij niet de behandelend artsen van klager heeft geraadpleegd, 4) de inhoud van de schriftelijke stukken niet overeenkomt met de gesprekken, 5) hij het verzoek om acute hulp heeft geweigerd en 6) hij klager niet heeft gewezen op de klachtenprocedure. Verweerder heeft gemotiveerd verweerd gevoerd en verzocht de klacht als (kennelijk) ongegrond af te wijzen. Deels Gegrond, geen maatregel

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 9 november 2020 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. M. Blommers, advocaat te Amsterdam,

tegen

C ,

bedrijfsarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      het proces-verbaal van het op 1 maart 2021 gehouden vooronderzoek;

-                      de brief van 12 maart 2021 van (de gemachtigde van) verweerder;

-                      de brief van 11 mei 2021 van klager met de bijlagen.

De klacht is op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Klager en verweerder werden bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd. Klager heeft een toelichting gegeven aan de hand van spreeknotities die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Klager, geboren op november 1971, destijds in E werkzaam als marketing manager, heeft zich op 4 februari 2019 ziek gemeld. Bij klager was zaadbalkanker geconstateerd, waarvoor hij op 7 februari 2019 is geopereerd.

2.2.      Vanwege de ziekmelding en terugkeer naar het werk heeft klager op verzoek van zijn werkgever een bedrijfsarts geconsulteerd. Klager heeft op diens advies per 4 maart 2019 zijn werk voor 50% hervat. Op 1 mei 2019 is klager hersteld gemeld.

2.3.      Klager heeft zich op advies van zijn huisarts op 13 november 2019 opnieuw ziekgemeld. Klager had sinds zijn werkhervatting te kampen met mentale klachten en voelde zich ‘opgebrand’. Hij weet deze klachten aan een te vlotte re-integratie na zijn operatie. Klager heeft zijn werkgever het verzoek gedaan een andere bedrijfsarts te belasten met de begeleiding van klager en de beoordeling van diens mogelijkheden om naar het werk terug te keren.

2.4.      Klager is per 24 januari 2020 onder begeleiding gekomen van verweerder, bedrijfsarts, op welke datum het intakegesprek plaatsvond. Van het gesprek is – voor zover van belang – als volgt verslag gedaan:

“Vraag van de manager: graag als 2e bedrijfsarts de begeleiding overnemen van de 1e bedrijfsarts; tweede mening geven, want dhr. [naam klager] vertrouwt [naam 1e bedrijfsarts] niet. (…) Als intake goed gaat graag de begeleiding dan ook vervolgen. 2e bedrijfsarts kan wel een 2e mening geven en kan, als het goed gaat, ook het begeleidingstraject waarnemen. Dhr [naam 1e bedrijfsarts] blijft de vaste bedrijfsarts.”

Verweerder achtte klager op dat moment 100% arbeidsongeschikt.

2.5.      Een tweede consult vond plaats op 19 februari 2020. Over dat consult heeft verweerder – voor zover van belang – het volgende genoteerd:

“Korte uitleg: DO, second opinion, maar ik ben nu de tweede BA, waarnemend, en ga nu maar door, als dit gesprek beter loopt dan met de vaste BA.

Dhr. [naam klager] zegt dat het een heel verschil is. Ik, i.t.t. de andere bedrijfsarts, stuur bijvoorbeeld ook mijn terugkoppelingen ‘encrypted’ op en schrijf gelukkig wel een uitgebreidere terugkoppeling. Hij heeft er wel vertrouwen in.”

Verweerder achtte klager op dat moment nog steeds 100% arbeidsongeschikt.

2.6.      Daarna hebben telefonisch consulten plaatsgevonden op 18 maart, 30 maart, 29 april, 27 mei, 24 juni, 13 juli en 18 augustus 2020.

Op 30 maart 2020 heeft verweerder aangekondigd te starten met de voorbereidingen voor de re-integratie. Daarvan heeft hij de volgende aantekening gemaakt:

“Advies: concept rapport arbeidsdeskundige afwachten, feedback zal nog verwerkt worden door de AD, mediator zoeken, AD-adviezen opvolgen, maar wel gaan starten met de (voorbereidingen van de)  re-integratie; advies: leg contact met je WG

Regel adequate psychologische ondersteuning”

Op 29 april 2020 is op dat punt het volgende genoteerd:

“Voor nu is het advies: contact met WG oppakken plus mediator-intenties benoemen

Ik ga ervan uit dat de RI direct gestart kan worden als er een passend verhaal ligt. Het had 4 weken terug al op een verantwoorde manier (…) kunnen starten. Het is natuurlijk waar dat corona niet helpt.

Partijen laten het liggen -> dit zal ik, vertaald naar een advies, natuurlijk ook bij de werkgever moeten neerleggen.”

Op 27 mei 2020 heeft verweerder voorts de volgende aantekening over de re-integratie gemaakt:

“Advies: RI-advies is onveranderd. E.e.a. zit nu in de vertraging, hetgeen nadelige effecten kan hebben op de gezondheid en het welzijn van dhr. [naam klager]. RI kan per direct starten, zodra afspraken gemaakt zijn, passende taken vastgesteld zijn.”

In het re-integratieadvies aan de werkgever heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“De medische aanpak is adequaat. Dhr. [naam klager] heeft op eigen initiatief een aanvullend behandeltraject gevonden, hetgeen positief kan bijdragen. Hierbij heb ik wel het advies gegeven dat het belangrijk blijft om (alle oorzakelijke factoren) inclusief de werk gerelateerde kant goed en actueel in beeld te houden en oplossingen na te streven.”

2.7.      Op 9 juli 2020 heeft verweerder in een e-mail het volgende aan klager geschreven:

“M.b.t. het traject [toevoeging college: het aanvullend behandeltraject] heb ik aangegeven dat als het een regulier en professioneel traject is, ik er geen bezwaar tegen kan hebben, maar ik gaf ook aan dat ik dit traject nu niet geadviseerd zou hebben. Verder gaf ik aan, ook op basis van mijn werkervaring in de psychiatrie, dat ik er niet in geloof dat iemand via een 4 weken intensieve begeleiding van zijn burnout af kan komen, zoals de kliniek belooft, zonder dat belangrijke oorzakelijke factoren aangepakt worden. Daarnaast kosten deze trajecten vaak 1500 tot 3000 euro.”

2.8.      Op 19 augustus 2020 volgde een consult vis-à-vis. Verweerder heeft die dag aangekondigd een tijdcontingent stappenplan te adviseren, dat hij die middag of de volgende dag zou gaan opstellen. Voorts is – voor zover van belang – het volgende genoteerd:

“Hij zegt tenslotte dat hij nu weer een goed gevoel bij me heeft. Ik vind dat fijn en ik zeg dat ik hoop dat mijn uitgewerkte RI-advies goed gaat vallen, maar hij kent de strekking al. Het kan geen verrassing worden. Als hij het er mogelijk toch niet mee eens is, verwijs ik naar het UWV voor een Deskundigenoordeel.”

Het re-integratieadvies aan de werkgever is diezelfde dag opgesteld. Hierin is een tijdcontingent stappenplan opgenomen. Uit dat plan volgt dat op 19 oktober 2020 volledige re-integratie zou moeten zijn bereikt.

2.9.      Op 16 september 2020 is tijdens de gelegenheid van een vis-à-vis consult gesproken over de stappen die klager had ondernomen (onder andere een tweede spoor bij een andere werkgever). Het volgende is – voor zover relevant – genoteerd:

“[naam klager] legt uit dat hij uiteindelijk geen Deskundigenoordeel heeft aangevraagd, want hij liep steeds vast in het formulier. Hij heeft het UWV 2x gebeld, maar kon toch niet verder. Zijn enige vraag was: “is het RI-schema van de BA niet te snel?” Visie: “ik wil niet alsnog een Deskundigenoordeel, ik wil verder met de RI” -> Dhr. staat dus achter het reintegratieadvies.”

2.10.    Op 25 september 2020 heeft een mailwisseling plaatsgevonden over de begeleiding en re-integratie van klager. Verweerder heeft – voor zover van belang ­– het volgende geschreven:

“Jammer dat je ervaart dat de huidige fase van het reintegratieschema zwaar is. Je gaf ruim voor, alsook vlak voor, de start va de reintegratie al aan dat je op het reintegratieschema terug zou komen.

Gezien hetgeen dat speelt, zou het schema passend moeten zijn, zeker ook nu je reintegreert bij [naam], alwaar de eigenaar een goede kennis van je is. Ik neem aan dat mijn adviezen zijn opgevolgd om de uren een rustige en passende inhoud op eigen tempo te geven.

Op jouw verzoek heb ik onlangs ook afgestemd met je huisarts, Ik gaf een paar maal aan dat ik met name graag met je psycholoog in gesprek zou gaan, maar je gaf daarvoor geen toestemming. (…)

Een aantal weken terug gaf ik wederom uitgebreid uitleg over de mogelijkheid om een Deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen om het reintegratietraject te laten beoordelen. Je vertelde me dat je de mogelijkheden inzake het UWV hebt verkend en je hebt geconcludeerd dat een Deskundigenoordeel niet noodzakelijk is en dat je het dan toch eens bent met de stelling dat het reintegratieadvies passend is bij de situatie.”

2.11.    De dag erna heeft verweerder mailcontact gehad met de psycholoog F die aangegeven heeft dat klager een intake gesprek bij hem heeft gehad, maar verder niet onder zijn behandeling stond. Ook nadien heeft verweerder contact gehad over klager. Op 8 oktober 2020 heeft verweerder een uitgebreide reactie gegeven op de bevindingen van de psycholoog bij de intake van klager.

2.12.    Op 8 oktober 2020 heeft tussen klager en verweerder wederom een mailwisseling plaatsgevonden over de begeleiding en de re-integratie van klager. Klager heeft het volgende geschreven:

“Wij zijn nu al een tijd heen en weer aan het mailen en ik krijg het gevoel dat wij heel anders tegen mijn arbeidsongeschiktheid aankijken. Ik voel mij niet gehoord en het valt mij op dat jij een opbouw schema hebt voorgesteld waarvan je weet dat dat niet goed bij mij voelt. Hoewel ik meerdere keren heb gevraagd om het schema aan te passen, blijf je volharden in dat schema. (…) Ik krijg door jouw manier van communiceren en door de manier waarop jij met mij omgaat het gevoel dat jij hier niet op een neutrale professionele manier inzit.

(…)

Gezien alle emailwisselingen tussen jou en mij en het gevoel dat jij hier niet neutraal inzit lijkt het mij nu verstandig om een second opinion aan te vragen.”

Verweerder heeft – voor zover van belang ­– de volgende reactie geschreven:

“Hierbij heb ik ook je diverse malen uitgelegd dat als je het oneens bent met een reintegratieadvies je een deskundigenoordeel bij de verzekeringsarts van het UWV moet aanvragen. Voor mij is het de grote vraag waarom je ook dat advies niet opvolgt. De reintegratiepraktijk is eigenlijk dat als iemand geen deskundigenoordeel aanvraagt, je dus wel instemt met het reintegratieadvies. (…) Feitelijk ben ik natuurlijk al je second opinion. Ik begrijp dat je nu op zoek gaat naar je tweede second opinion, een derde mening. Ik ben adviseur en vanzelfsprekend heb je de vrijheid om mij wel of niet te bezoeken en heb je de vrijheid om het advies naast je neer te leggen.”

2.13.    Op 14 oktober 2020 heeft een volgend consult vis-à-vis plaatsgevonden. Tijdens het consult is gesproken over de (on)mogelijkheid van een second opinion. Daarover heeft verweerder het volgende genoteerd:

“Uitleg gegeven over de second opinion Dit betreft een RI-aanvraag. Een second opinion gaat over een sociaal-medisch inhoudelijke vraag en die heb ik niet vernomen. Ik ben wel al de tweede bedrijfsarts. Ik ben voor een second opinion, zoals de Arbowet die bedoelt.

Conclusie en advies: het tijdschema moet onveranderd blijven. Het UWV moet dan oordelen of dhr [naam klager] gelijk heeft of niet dat het schema te ambitieus”.

Diezelfde dag heeft verweerder een re-integratieadvies voor de werkgever opgesteld. Hierin staat onder meer het volgende:

“De conclusie is dat de afwezigheid op het werk niet verklaard kan worden door medische beperkingen. Er zijn geen medische beperkingen objectiveerbaar. Er is dan ook geen sprake meer van een ziekmelding volgen de definitie vanuit de wet Verbetering Poortwachter. (…)

Het tijdschema (zie de eerdere terugkoppelingen) dat leidt tot een betermelding op 19 oktober 2020 is dan ook volledig van toepassing.”

2.14.    Op 21 oktober 2020 heeft klager verweerder een e-mail gestuurd waarin hij zijn onvrede over de gang van zaken uit. In de mail heeft hij ook aangegeven het niet eens te zijn met de opmerkingen van verweerder over de second opinion. Verder heeft hij het volgende geschreven:

“Samengevat: ik wil een second opinion. (…)

De second opinion zal betrekking hebben op de in ieder geval de volgende vragen:

1)    Is het traject zoals dat tot nu toe is verlopen (…) juist verlopen?

2)    Zijn de gegeven adviezen in redelijkheid gegeven gezien het verloop van mijn ziekte?

3)    Is de opbouw (met herstelmelding zoals voorgesteld door jou redelijk?

Ik hoor graag uiterlijk vrijdag 23 oktober a.s. of jij deze second opinion ondersteunt of niet.”

2.15.    Verweerder heeft op 27 oktober 2020 als volgt geantwoord:

“Ik heb je meermalen de voorlichting gegeven m.b.t. een second opinion. (…) Ik heb je echter eveneens meermalen uitgelegd dat je vraag valt onder de definitie van het Deskundigenoordeel bij het UWV en dat het passend is om dat oordeel bij het UWV aan te gaan vragen, maar dat advies heb je niet opgevolgd. (…)

Wat tevens pleit tegen de uitvoering van een second opinion (…) zijn de volgende aspecten: Er speelt eigenlijk wederom een zelfde soort vraag (…) als destijds m.b.t. de first opinion bij dhr. [naam 1e bedrijfsarts].

(…)

Als ik het goed begrijp, wil je dat een derde bedrijfsarts naar de situatie gaat kijken, die dan niet bij dezelfde beroepsvereniging is aangesloten als ik. (…) Je suggereert nu wederom dat ook ik bepaalde connectie zou hebben binnen de kring van [naam werkgever]. Ik wil graag buiten “deze” complotachtige theorieën gehouden worden, want ik ben een neutrale en onafhankelijke bedrijfsarts. (…) Het zal vermoedelijk lastig voor je zijn, vanwege de bovengenoemde zaken, als ik een derde bedrijfsarts aan je voor ga stellen, omdat je zal vermoeden dat ook deze bedrijfsarts niet onafhankelijk zal zijn?

Ik merk dat het voor mij lastig is om jou te adviseren als mijn adviezen terugkerend niet worden opgevolgd. De adviezen sinds januari 2020 waren gericht op jouw beter worden en op het gaan oplossen van jouw problemen. Wil je dan niet beter worden? En zo ja, waarom wil je dat niet? Het is ook lastig, omdat ik adviezen, die niet worden opgevolgd, vervolgens dus ook niet kan evalueren.”       

2.16.    Klager heeft op 29 oktober 2020 een deskundigenoordeel van het UWV gevraagd. Op 10 december 2020 heeft het UWV het volgende geconcludeerd:

”Het werk is wel passend alleen opbouwschema naar volledige uren was te snel. Wn wordt hersteld geacht vanaf 09-11-2020 voor zijn eigen werk.”

2.17.    In verband met het deskundigenoordeel heeft de verzekeringsarts contact gehad met verweerder. Van dat contact is verslag gedaan in het medisch onderzoeksverslag. Hierin is de volgende passage opgenomen:

“De bedrijfsarts voegt toe dat de klant een werkgeversverklaring nodig heeft voor zijn hypotheek (…), en daarom wil hij hier blijven werken.”

3.         De klacht en het standpunt van klager

Klager heeft in zijn klaagschrift en ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek de volgende 21 klachten geformuleerd:

1.    Verweerder weigert een second opinion;

2.    Verweerder neemt de stelling in dat hij de second opinion is;

3.    Verweerder stelt dat klager slechts één keer een second opinion kan aanvragen;

4.    De toonzetting van verweerder vertraagt en belemmert het herstel van klager;

5.    Verweerder is niet professioneel en ongepast in zijn stortvloed aan communicatie;

6.    Verweerder suggereert dat mijn psycholoog en huisarts zijn conclusies onderschrijven;

7.    Verweerder suggereert dat er overleg met de arbeidsdeskundige is geweest;

8.    Verweerder heeft een tunnelvisie ontwikkeld met betrekking tot het herstel van klager en weigert input van klager of andere specialisten in overweging te nemen;

9.    Verweerder heeft zonder zijn hulpverleners te raadplegen zijn eindadvies met betrekking tot zijn re-integratie uitgebracht;

10.  Verweerder suggereert dat sprake is van ziektewinst zijdens klager;

11.  Verweerders schriftelijke communicatie is in de beleving van klager inhoudelijk geheel anders dan in zijn face-to-face gesprekken;

12.  Verweerder blijft volhouden dat klager zijn adviezen niet opvolgt;

13.  Verweerder negeert klagers verslag van urenopbouw;

14.  Verweerder weigert klagers persoonlijke situatie mee te nemen en heeft dit al irrelevant beoordeeld;

15.  Verweerder verwijt klager continu vertragingstechnieken toe te passen;

16.  Verweerder geeft een negatief advies voor een behandeling in een burn-out kliniek na een initiële goedkeuring;

17.  Verweerder heeft het dringend verzoek van klager om acute hulp genegeerd;

18.  Verweerder maakt een ongepaste aanname aangaande de psychologische begeleiding van klager;

19.  Verweerder heeft klager niet gewezen op de klachtenprocedure;

20.  Klager heeft zelf een bedrijfsarts voor een second opinion moeten aandragen;

21.  Verweerder heeft in het contact met de verzekeringsarts van het UWV opgemerkt dat klager een werkgeversverklaring nodig zou hebben voor de hypotheek.

De klacht over de klachtenprocedure (19) heeft klager ter zitting ingetrokken.

Ter zitting heeft klager voorts toegelicht dat zijn klachten in de kern neerkomen op drie klachtonderdelen. Klager wil een oordeel over:

1.    Het feit dat en de wijze waarop hem een second opinion is geweigerd;

2.    De wijze waarop verweerder met hem heeft gecommuniceerd; en

3.    De wijze waarop verweerder is omgegaan met de medische informatie van andere behandelaars en de behandelaars zelf.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Toetsingskader

5.1.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen ten opzichte van klager binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, uitgaande van de relevante en vaststaande feiten en rekening houden met de geldende wettelijke bepalingen, de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Recht op second opinion miskend of onzorgvuldig aangepakt?

5.2.      Wat de norm betreffende een second opinion betreft, stelt het college voorop dat in artikel 14 , eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet – kort gezegd – is bepaald dat een werkgever verplicht is de deskundigheid van een bedrijfsarts in te roepen bij de begeleiding en re-integratie van zieke werknemers. In artikel 14 , tweede lid, onder g, van de Arbeidsomstandighedenwet is voorts bepaald dat een bedrijfsarts een verzoek van de werknemer om een second opinion moet honoreren, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten. De plicht is uitgewerkt in artikel 2.14d van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Een invulling van deze plicht is voorts vervat in ‘het stappenplan’ van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). Het stappenplan heeft het doel een verzoek om een dergelijke second opinion goed te laten verlopen. Uit bedoeld stappenplan volgt – voor zover voor de onderhavige kwestie van belang – net zozeer als uit de Arbeidsomstandighedenwet, dat een werknemer bij twijfel over het oordeel of het advies van de bedrijfsarts om een second opinion mag vragen én dat de bedrijfsarts in beginsel aan dat verzoek moet voldoen. Alleen een zwaarwegende reden kan aan honorering in de weg staan (stap 1). Met dit als uitgangspunt is het vervolgens aan de bedrijfsarts om met de werknemer te bespreken of een second opinion de meest geschikte keuze is (stap 2). Is dat het geval, dan dienen de vervolgstappen met de werknemer te worden besproken. Is dat volgens de bedrijfsarts niet het geval, dan is het aan hem om de werknemer te adviseren over eventuele andere mogelijkheden. Een voorbeeld daarvan is het UWV-deskundigenoordeel: het deskundigenoordeel is een oordeel over de re-integratie van de werknemer en kan bij het UWV worden aangevraagd indien de re-integratie vastloopt of stagneert .

Wil de werknemer tóch een second opinion aanvragen, dan geldt eerdergenoemd uitgangspunt dat alleen een zwaarwegende reden in de weg staat aan het instemmen met het verzoek van de werknemer. Als de bedrijfsarts een second opinion weigert, dan moet hij dit besluit goed kunnen onderbouwen en uitleggen aan de werknemer, bij voorkeur schriftelijk vastgelegd in het dossier.

Wordt ingestemd met een second opinion, dan wordt een andere bedrijfsarts uitgezocht en benaderd (stap 3).

5.3.      Dit kader bezien in relatie tot klachtonderdeel 1 en de feitelijke gang van zaken zoals het college die heeft kunnen vaststellen, komt het college tot het oordeel dat verweerder op dit punt niet heeft voldaan aan hetgeen van hem verlangd mocht worden. Dit zit hem niet zozeer in een absolute weigering van een second opinion als wel in de daarover naar klager toe geschepte onduidelijkheid en de lengte van de periode waarin die onduidelijkheid heeft bestaan.

Wat de onduidelijkheid betreft, wijst het college erop dat verweerder (al dan niet ingegeven door de aan hem gegeven opdracht) in zijn communicatie met klager de indruk heeft gewekt ‘de tweede bedrijfsarts’ te zijn, een waarnemer, oftewel zelf de second opinion te zijn. Daarmee strookt het (meermalen geuite) advies aan klager zich tot het UWV te wenden, zo klager het niet eens mocht zijn met verweerders advies. Het komt het college daarom niet onlogisch voor dat klager de indruk heeft gekregen dat verweerder zich tegen een second opinion verzette. Dat verweerder in oktober 2020 ook aangegeven heeft ‘voor een second opinion’ te zijn, zoals hij heeft gesteld, is waar en zou de indruk hebben kunnen veranderen, ware het niet dat ook in oktober 2020 verweerder te kennen heeft gegeven ‘de tweede bedrijfsarts te zijn’ en geschreven heeft ‘dat hij niet heeft vernomen dat klager een sociaal-medisch inhoudelijke vraag heeft waarover een second opinion gaat’. Verweerder heeft eind oktober 2020 bovendien aangegeven welke aspecten zich tegen een de uitvoering van een second opinion verzetten en de wens van klager geframed als het verzoek om de visie van een ‘derde’ bedrijfsarts.

Dat de uitlatingen van verweerder in oktober 2020 vooral in het licht van stap 2 van het stappenplan moeten worden gezien en aldus een uitleg c.q. bespreking betreffen van de mogelijkheid van een second opinion en de eventuele alternatieven, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, kan het college alleen begrijpen met die toelichting. Hoewel het college ervan uitgaat dat de bedoeling van verweerder hierin oprecht is geweest, blijft daarom overeind dat de communicatie over de second opinion (te) onduidelijk is geweest.

Daar komt bij dat de onduidelijkheid te lang heeft geduurd. Ervan uitgaande dat het voor verweerder klip en klaar was dat klager op 8 oktober 2020 een second opinion wenste, had het op zijn weg gelegen om op die dag of kort erna met klager in gesprek te gaan over de vraag of een second opinion geschikt zou zijn en zo niet, hem andere opties voor te houden. Duidelijkheid op korte termijn moet vooraan staan, hetgeen evenzeer volgt uit artikel 2.14d van het Arbeidsomstandighedenbesluit: ‘de bedrijfsarts schakelt zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts in. Daarmee strookt niet dat verweerder op 27 oktober 2020 nog steeds met klager in debat was over de second opinion. Hoewel het college het te waarderen vindt dat verweerder zorgvuldig wil communiceren, heeft die zorgvuldigheid in dit geval een averechts effect gehad.

5.4.      De conclusie van een en ander is dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Communicatie niet professioneel?

5.5.      In de communicatie met de cliënt dient de bedrijfsarts zich professioneel en adequaat op te stellen, waarbij ongepaste opmerkingen achterwege moeten worden gelaten. De cliënt dient voorts duidelijk te worden geïnformeerd over – onder meer – de te ondernemen stappen in het zorgproces. De cliënt moet daarbij zoveel mogelijk worden betrokken. Een en ander volgt uit de voor artsen geldende CanMeds maar bijvoorbeeld ook uit de Gedragsregels voor artsen en de kernwaarden voor bedrijfsartsen van de NVAB.

5.6.      Dit kader bezien in relatie tot klachtonderdeel 2 en de feitelijke gang van zaken zoals het college die heeft kunnen vaststellen, komt het college tot het oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is. Het college heeft kunnen vaststellen dat verweerder zeer uitvoerig is in zijn communicatie maar dat hij daarbij onnodig grievend is geweest naar klager toe, vindt geen steun in de stukken en de stellingen op dat punt zijn gemotiveerd door verweerder betwist.

Wel ziet het college opnieuw dat het verweerders stijl is om zeer uitvoerig te communiceren en dat het daarbij lijkt te ontbreken aan een moment waarop duidelijk een standpunt wordt ingenomen. Zoals bij het vorige klachtonderdeel is geoordeeld, is dat niet zonder risico en kan het in de weg staan aan de noodzakelijke coöperativiteit van de werknemer in kwestie.

Omgang met andere behandelaren en hun informatie niet professioneel?

5.7.      Wat de omgang met andere behandelaren en hun informatie betreft, stelt het college voorop dat het tot de taak van de bedrijfsarts behoort om informatie bij andere behandelaren te vergaren waar dat nodig is. Deze plicht volgt uit de kernwaarden voor bedrijfsartsen van de NVAB . Het behoort evenzeer tot zijn taak om die informatie zorgvuldig te wegen. In dat verband kan en mag het voorkomen dat de bedrijfsarts de diagnose van een behandelaar in twijfel trekt of aan de diagnose andere gevolgen koppelt.

5.8.      Dit kader bezien in relatie tot klachtonderdeel 3 en de feitelijke gang van zaken zoals het college die heeft kunnen vaststellen, komt het college tot het oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is. Hoewel het college vaststelt dat verweerder een uitvoerige reactie heeft gegeven op de bevindingen van psycholoog F en dat hij daarbij zeer kritisch is, is dit niet van dien aard dat verweerder daarmee buiten zijn boekje is gegaan. Sterker nog, het ter discussie stellen van een diagnose en/of de gevolgen kan bijdragen aan een juiste kwalificatie van de gezondheidstoestand en interpretatie van de mogelijkheden van een werknemer om werkzaamheden te verrichten. Andermaal is echter de uitvoerigheid een opvallend aspect in de communicatie en andermaal benadrukt het college dat het naast ‘zorgvuldig’ ook als onduidelijk en ‘ergernis opwekkend’ kan worden gezien, wat gevolgen kan hebben voor de coöperativiteit van anderen en in de weg kan staan aan het verkrijgen van de juiste informatie.

5.10.    Een aparte overweging verdient nog verweerders uitlating over de financiële situatie van klager en de relevantie van een vaste baan voor een hypotheekverklaring. Hoewel het college kan begrijpen dat het voor klager niet prettig was om dit terug te lezen in het deskundigenoordeel van het UWV, treft verweerder op dit punt geen verwijt. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen was verweerder namelijk bevoegd maar ook gehouden om aan het UWV de voor zijn beoordeling (de probleemanalyse) noodzakelijke informatie te verschaffen. Deze plicht volgt ook uit de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, KNMG, 2021, par. 7.2.5 evenals uit de Leidraad bedrijfsarts en privacy van de NVAB, 2019. Daartoe behoort ook informatie over de psychosociale factoren van een werknemer, mits relevant. Dit laatste was zo, omdat klager de hypotheekverklaring in het licht van de terugkeer naar het werk noemde en aldus mede bepalend is voor het re-integratiedoel.

Slotsom

5.11.    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft wat de second opinion betreft, gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) jegens klager had behoren te betrachten.

5.12     Gezien de aard van het gegronde verwijt en de omstandigheid dat de normschending het gevolg lijkt te zijn van een communicatiestijl die onder omstandigheden juist ook als zorgvuldig kan worden aangemerkt, acht het college het passend om het te laten bij de constatering dat sprake is van een verwijt. Het college zal aldus een gegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel zonder oplegging van een maatregel uitspreken. Daarbij gaat het college er van uit, mede gelet op het verhandelde ter zitting, dat het verweerder duidelijk is geworden dat hij kritischer moet kijken naar zijn communicatie; het op eenvoudige wijze overbrengen van een boodschap en het stellen van grenzen zijn voor verbetering vatbaar.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-          bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door:

A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,

R.L. Kloots, E.G. van der Jagt en E.G Ackema, leden-arts,

R.P. Wijne, lid-jurist,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG secretaris                                                                                     WG  voorzitter