ECLI:NL:TGZRAMS:2021:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2217-2020/280

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:70
Datum uitspraak: 21-06-2021
Datum publicatie: 21-06-2021
Zaaknummer(s): A2021/2217-2020/280
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen een tandarts met het verwijt dat de tandarts een verkeerde diagnose heeft gesteld, de bovenlaag van klaagsters tanden heeft weg gepolijst, verzuimd heeft te noteren in het medisch dossier dat klaagster op een vork had gebeten en ten onrechte wel heeft genoteerd dat klaagsters klachten door knarsen/klemmen werden veroorzaakt, de praktijk van de tandarts haar beroepsgeheim heeft geschonden en klaagster zorg heeft ontzegd. De tandarts betwist de klachten; zij voert aan dat zij alleen de verkleuringen op de tanden van klaagster heeft verwijderd met een puimsteentje en een scherp hoekje van de voortand heeft gepolijst. De tandarts erkent dat zij niet in het dossier heeft genoteerd dat klaagster op een vork had gebeten, maar zij heeft dat wel in een verwijsbrief aan de gnatholoog wel vermeld. Het college verklaart de klachten van klaagster kennelijk ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 21 december 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C ,

tandarts,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.

1. De kern van de klacht en de beslissing

1.1. Klaagster was sinds geruime tijd patiënte in de praktijk van verweerster. Een collega van verweester was de vaste tandarts van klaagster. In mei 2020 heeft verweerster klaagster drie keer op consult gezien, te weten op 4, 13 en 20 mei. Daarna is klaagster nog door twee andere tandartsen van de praktijk gezien (respectievelijk op 27 mei 2020 en 5 juni 2020). In september 2020 heeft klaagster een klacht ingediend bij D.

Volgens klaagster heeft zij sinds het bijten op een vork in februari 2020 diverse (pijn)klachten. Daarnaast heeft zij plotseling, na spoelen met waterstofperoxide, opgezwollen randen bij het tandvlees en bloedt het tandvlees vaak. Klaagster is van mening dat verweerster naar aanleiding van het eerste consult op 4 mei 2020 een verkeerde diagnose heeft gesteld door in de patiëntenkaart te schrijven dat zij door te hard poetsen het onderfront naar beneden gepoetst zou hebben. Tijdens het volgende consult, op 13 mei 2020, heeft verweerster zichtbaar de hele bovenlaag van alle tanden gepolijst, hakkelige vormen in haar gebit gepolijst en heeft verweerster verzuimd te noteren dat de barstjes en klaagsters pijnklachten zijn ontstaan na het bijten op een vork. Ook stelt verweerster volgens klaagster ten onrechte dat haar klachten door klemmen en knarsen zouden komen. Ook begrijpt het college dat klaagster verweerster het verwijt maakt dat de praktijk het beroepsgeheim heeft geschonden en klaagster consulten en behandeling heeft geweigerd en dat klaagster een uitschrijfverzoek van de praktijk heeft gekregen.

1.2. Het college komt tot oordeel dat de klachten van klaagster ongegrond zijn.

1.3. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college toe hoe het tot de beslissing is gekomen.

2. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullend verweerschrift met de bijlage;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

2.2. Klaagster en verweerster hebben de gelegenheid gekregen om samen met een secretaris van het college in gesprek te gaan (in het kader van het mondelinge vooronderzoek). Daarvan hebben zij, om hen moverende redenen, geen gebruik gemaakt.

2.3. De klacht is in raadkamer behandeld.

3. Hoe is het college tot de beslissing gekomen?

Aan welke criteria toetst het college?

3.1. De vraag die het college moet beantwoorden is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een “redelijk bekwame en redelijk handelende” tandarts. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening en met de toen voor verweerster geldende beroepsnormen. Daarnaast is in het tuchtrecht persoonlijke verwijtbaarheid het uitgangspunt.

a) Spoelen met H202/verkeerde diagnose

3.2. Op 28 april 2020 stuurt klaagster een e-mail aan de praktijk van verweerster, voorzien van een foto van haar gebit, waarin zij (onder meer) aangeeft sinds het spoelen met waterstofperoxide vorige maand onderaan het tandvlees witte, opgezwollen randjes te hebben. Klaagster geeft aan niet te weten hoe die witte randjes anders te verklaren zijn dan door het spoelen met waterstofperoxide. Verder zegt zij pijnklachten te hebben in de tanden en een raar trekkerig gevoel te ervaren, alsof er brackets op zitten die nog niet zijn verdwenen, aldus klaagster. Op 4 mei 2020 heeft verweerster klaagster voor het eerst op consult gezien. Op de patiëntenkaart heeft verweerster genoteerd:

“ (…)

Advies elektrische tandenborstel gebruiken. Onderfront te hard gepoetst, daardoor gingiva naar beneden gepoetst. Cervicaal bij bf en of nog veel tandplak, dat gaf de donkere verkleuringen. Heeft oefeningen via headneck centre. tzt knarsplaat? en elementen met kleine stukjes glazuur eraf repareren .”

Volgens klaagster is deze diagnose onjuist.

Het college deelt het standpunt van klaagster niet.

Op basis van de patiëntenkaart en de door klaagster per e-mail van 28 april 2020 aan de praktijk van verweerster toegezonden foto kan niet worden vastgesteld dat de door verweerster gestelde diagnose ‘gingiva naar beneden gepoetst’ onjuist is geweest. Hoewel de door klaagster ervaren problemen ook nog andere oorzaken kunnen hebben, zoals paragewoonte in de vorm van tandenknarsen en/of klemmen of een slechte mondhygiëne, is te hard poetsen vaak de oorzaak van teruggetrokken tandvlees. Verweerster heeft klaagster daarbij adequaat geadviseerd door te adviseren elektrisch te poetsen.

Het college leidt uit de stukken af dat klaagster in het kader van de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is verzocht om voorafgaand aan elke behandeling te spoelen met waterstofperoxide. Dat dit incidenteel spoelen met waterstofperoxide met een oplossing van 1-1,5% de oorzaak is voor de tandvleesproblemen van klaagster acht het college onwaarschijnlijk.

Deze klacht is ongegrond.

b) Wegpolijsten gehele bovenlaag en hakkelige vormen polijsten in het gebit

3.3. Op 13 mei 2020 heeft klaagster opnieuw een consult bij verweerster. Op de patiëntenkaart staat genoteerd:

“ uitgebreid gesproken met [naam klaagster]. Uitgelegd dat alle klachten die zij voelt, losse tanden, pijnlijke tanden, beperkte mondopening, gerelateerd zijn aan het klemmen/knarsen. De barstjes in het glazuur en de kleine afgebroken stukjes glazuur kunnen geen pijn veroorzaken. Besloten om de scherpe randjes te polijsten, een vulling zal waarschijnlijk weer snel er af worden gebeten en zij vind het esthetisch niet storend. Wanneer de spanning op haar kauwspieren afneemt, zullen de klachten ook afnemen. Ik stuur een verwijsbrief naar bijzondere thk voor een consult bij een gnatholoog. Er is een lange wachttijd .”

Volgens klaagster heeft verweerster de hele bovenlaag met puimsteen er af gepolijst, waardoor er een lelijke glanslaag op haar tanden te zien is en ook te zien is dat de hele bovenlaag eraf is. Verder zijn er hakkelige, ongelijke vormen in haar tanden gepolijst door verweerster. De tanden naast de grote voortanden zijn aanzienlijk korter geworden, maar ook bij de ondertanden is er volgens klaagster flink gepolijst. Verweerster betwist de bovenlaag van alle tanden gepolijst te hebben; zij heeft alleen de verkleuringen verwijderd met puimsteen en vervolgens het scherpe hoekje van de voortand gepolijst met het extra fijne polijstschijfje dat geen tandweefsel afneemt, maar enkel voor een glad gevoel zorgt. Ter onderbouwing van haar verweer verwijst verweerster naar de door haar overgelegde foto’s, die door klaagster per e-mail van 28 april 2020 en 10 augustus 2020 aan de praktijk van verweerster zijn toegestuurd, waarop geen verschil te zien is, en ook geen hakkelige ongelijke vormen.

Het college heeft geen aanwijzingen om te veronderstellen dat de twee kleine snijtanden (de tanden naast de grote voortanden) door de behandeling van verweerster met een puimsteen en een extra fijn polijstschijfe korter zijn geworden. Op de overgelegde foto’s is geen verschil te zien in de situatie vóór het polijsten en na het polijsten. Wellicht kan de indruk bestaan dat de twee snijtanden korter zijn, maar dat betreft de afstand tot de onderlip op de tweede foto (de foto gemaakt na het polijsten); de mond van klaagster is op die foto echter verder geopend. Het college kan dan ook niet vaststellen dat verweerster de twee kleine snijtanden heeft verkort, de bovenlaag van de tanden heeft gepolijst of hakkelige vormen in het gebit van klaagster heeft veroorzaakt. Ook deze klacht is ongegrond.

c) Verzuimd te noteren in het medisch dossier dat klaagster op een vork had gebeten/ ten onrechte genoteerd dat klaagsters klachten door knarsen/klemmen werden veroorzaakt

3.4. Na afloop van het consult op 13 mei 2020 stuurde klaagster een e-mail naar de praktijk met de mededeling dat zij toch een vulling wilde. Na het wisselen van enkele e-mails tussen de praktijkmanager en klaagster is een afspraak voor een derde consult op 20 mei 2020 bij verweerster gemaakt. In de patiëntenkaart van het consult op 20 mei 2020 staat genoteeerd:

“(…)

Vooraf gepolijst met puimsteen

Element iets meer afgerond dan hoe de vorige vulling was, deze was er weer snel uitgebeten. Dit ook uitgeled aan patient.

(…)

Mevrouw blijft last houden, heeft het idee dat haar tanden los staan en dat ze pijn doen door de barstjes. Ik zag geen afwijkende mobiliteit, anders dan de natuurlijke beweging die elementen hebben. Nogmaals uitgelegd dat klachten allemaal passen bij het overbelasten van de kauwspieren en daarmee knarsen/klemmen. Een foto lijkt mij dus niet zinvol. Wij kunnen verder niks meer voor haar doen, advies om een second opinion te vragen bij een andere tandarts.

(…)

last van trekkend gevoel na vullen.. advies even aankijken. ”

Na afloop van het consult op 20 mei 2020 heeft verweerster klaagster niet meer gezien.

Volgens klaagster heeft verweerster ten onrechte niet op de patiëntenkaart genoteerd dat zij op een vork had gebeten en dat daarna de klachten zijn ontstaan. Verweerster erkent dat zij dit niet op de patiëntenkaart heeft genoteerd. Zij heeft in haar verwijsbrief aan de gnatholoog wel vermeld dat klaagster op een vork heeft gebeten en dat daarbij kleine stukjes glazuur zijn afgebroken en mogelijk ook kleine barstjes in het glazuur zijn ontstaan.

Het college overweegt dat het dus op zichzelf klopt dat verweerster niet op de patiëntenkaart heeft genoteerd dat klaagster op een vork had gebeten en dat nadien haar klachten zijn ontstaan. Dit beschouwt het college echter niet als een tekortkoming, omdat verweerster dat wel op de verwijsbrief van 13 mei 2020 aan de gnatholoog heeft vermeld. Omdat deze verwijsbrief onderdeel uitmaakt van het tandheelkundig dossier van klaagster, maakt de vermelding van het bijten op de vork en de daarbij ontstane klachten onderdeel uit van het dossier en is het verlenen van goede zorg ook voor toekomstige behandelaren daardoor voldoende gewaarborgd.

Wat betreft de diagnose van verweerster dat de klachten van klaagster werden veroorzaakt door knarsen/klemmen merkt het college het volgende op.

Zowel collega’s in de praktijk van verweerster als een tandarts in E tot wie klaagster zich in maart 2020 heeft gewend, hebben op basis van de toen al bestaande klachten van klaagster het vermoeden uitgesproken dat zij knarst. De klachten die verweerster op 5 mei 2020 en 20 mei 2020 in het dossier heeft genoteerd – zoals hiervóór aangehaald – passen bij het overbelasten van de kauwspieren en daarmee bij tandenknarsen of klemmen. Dat deze klachten zijn ontstaan door éénmalig op een vork te bijten is niet aannemelijk. Ook hier kan het college dan ook niet concluderen dat verweerster tot een onjuiste diagnose is gekomen.

d) Schending beroepsgeheim

3.5. Voor zover klaagster heeft willen klagen over de schending van het beroepsgeheim door de praktijk, heeft zij niet voldoende duidelijk gemaakt dat verweerster hier een aandeel in heeft gehad. Klaagster heeft gesteld dat zij in juni 2020 op zoek is gegaan naar een andere tandarts. Deze tandarts heeft haar gevraagd contact op te mogen nemen met de praktijk van verweerster. Klaagster heeft gezegd, zo leest het college in haar klaagschrift, dat ‘hij ze wel mocht bellen’. Deze tandarts heeft vervolgens de praktijk van verweerster gebeld. Daarbij heeft de praktijk zonder toestemming van klaagster aan deze tandarts doorgegeven – volgens klaagster – dat zij was doorverwezen naar het F.Volgens klaagster had de praktijk aan deze tandarts nooit inhoudelijke informatie over haar behandeling mogen doorspelen.

Nu klaagster niet heeft gesteld dat het verweerster is geweest die de betreffende tandarts te woord heeft gestaan, kan deze klacht niet gegrond worden verklaard. In het tuchtrecht gaat het alleen om het persoonlijk handelen van de aangeklaagde zorgverlener.

e) Zorg ontzegd/ontvangen uitschrijfverzoek

3.6. Op 20 mei 2020 heeft verweerster klaagster geadviseerd om bij een andere tandarts een second opinion te vragen. Volgens de patiëntenkaart heeft klaagster zich daarop eerst tot een tandarts in G gewend, die geen verdere actie heeft ondernomen. Op de patiëntenkaart staat bij 19 juni 2020 genoteerd:

“(…)

Is nu bij een praktijk [naam praktijk] in E geweest. Zij hebben iets ingeslepen; dit heeft volgens haar schade gedaan aan haar gebit aangezien zij aangeeft dat de contactpunten van enkele kiezen eraf zijn geslepen. Haar boven- en onderkaak glijden nu over elkaar waar ze erg veel last van heeft. Na overleg met [naam medewerker] en [naam medewerker] doorgegeven dat ze terug moet met klachten naar deze tandarts daar hij precies weet wat en waar hij ingeslepen heeft ”.

Volgens klaagster is haar zorg ontzegd doordat de praktijk haar niet heeft willen terugzien; bovendien schrijft verweerster op de patiëntenkaart bij 20 mei 2020 ‘wij

kunnen niets meer voor haar doen’ . Ook heeft klaagster een uitschrijfverzoek gekregen.

Ook deze klachten zijn ongegrond en het college zal uitleggen waarom. Het college leest in het dossier dat verweerster de klachten van klaagster, die veelvuldig de praktijk van verweerster bezocht, steeds serieus heeft genomen en haar uitgebreid uitleg heeft gegeven over de problematiek in haar mond. Dat klaagster de diagnoses en de voorgestelde behandelingen van verweerster niet heeft geaccepteerd, betekent niet dat verweerster onjuist zou hebben gehandeld. Dat geldt ook voor de mededeling op 20 mei 2020 dat verweerster niets meer voor klaagster kon doen. Uit het dossier blijkt dat herhaaldelijk, ook door collega’s van verweerster, al vóórdat zij op een vork had gebeten tegen klaagster is gezegd dat haar klachten vermoedelijk door klemmen of knarsen komen. Klaagster wil dit niet aanvaarden. Dat is uiteraard haar goed recht. Zij kan verweerster dan echter niet verwijten dat zij verder geen mogelijkheden ziet klaagster te behandelen. Verweerster is gebonden aan de norm van een ‘redelijk bekwaam en redelijk handelend’ tandarts; dat betekent niet alleen dat verweerster ‘goede zorg’ moet verlenen aan klaagster, maar ook dat behandelingen die (mogelijk) tandheelkundig niet geïndiceerd zijn, niet worden uitgevoerd, ongeacht wat de patiënt wil. Dat verweerster klaagster ten onrechte zorg heeft geweigerd, is het college niet gebleken. Dat tegen klaagster is gezegd dat zij naar de tandarts moest teruggaan die volgens haar schade aan haar gebit had toegebracht, acht het college verdedigbaar en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, indien en voor zover verweerster daarvan al persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt.

Wat betreft het ontvangen uitschrijfverzoek heeft klaagster onvoldoende onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat het verweerster persoonlijk is geweest die de behandelovereenkomst met klaagster heeft opgezegd, nog afgezien van de vraag of het opzeggen van de behandelovereenkomst met klaagster in deze situatie wellicht gerechtvaardigd zou zijn geweest. Het college kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het - voor het laten slagen van een behandelrelatie vereiste - vertrouwen tussen klaagster enerzijds en verweerster/de praktijk anderszijds niet meer aanwezig was.

Conclusie

3.7. Uit het voorgaande volgt dat de klachten van klaagster kennelijk ongegrond zijn.

4. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 21 juni 2021 door:

N.B. Verkleij, voorzitter,

E.C.L. Fritschy en B.D. Stibbe, leden-tandarts,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter