ECLI:NL:TGZRAMS:2021:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2191-2020/281

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:69
Datum uitspraak: 11-06-2021
Datum publicatie: 11-06-2021
Zaaknummer(s): A2021/2191-2020/281
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een oogarts met het verwijt dat de oogarts hem opzettelijk schade heeft toegebracht tijdens een operatie op 18 augustus 2020. Volgens klager heeft de oogarts naast de verdovingsprik nog een injectie geplaatst, die zijn oog schade heeft toegebracht. De schade is opzettelijk toegebracht door bemoeienis van de voormalig burgemeester van Utrecht, met wie klager een jarenlang conflict heeft. De tweede injectie bestond uit de inhoud van een ampul die de de burgemeester via een onbekende dame in de operatiekamer aan verweerder heeft gegeven. Klager heeft tijdens de operatie ook onregelmatig gepiep van het hartslagregistratieapparaat gehoord, waarop iemand riep dat 'dat ding' niet goed zat, maar er werd niets aan gedaan. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 15 december 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende in B,

k l a g e r ,

tegen

C,

oogarts,

werkzaam in B,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. H. Jansen (kwaliteitsmanager bij D).

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- de twee aanvullende klaagschriften, waarvan de laatste met één bijlage;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 16 maart 2021 gehouden vooronderzoek, met bijlage;

- het OK-verslag/time-out.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Op 8 juli 2020 heeft klager D(hierna: de kliniek) bezocht in verband met visusklachten. Hij was doorverwezen door zijn huisarts. Op dat moment had klager al een voorgeschiedenis van oogheelkundige klachten (onder andere glaucoom) waarvoor hij elders behandeld werd. De gezichtsscherpte van het linkeroog was op 8 juli 2020 minder dan 0,05, zo blijkt uit het medisch dossier. In het medisch dossier d.d. 8 juli 2020 staat verder:

Conclusie :

1) ODS nuclear subcapsular cataract OS >>>OD, OS status na vitrectomie

2) OS status na vitrectomie ivm pucker (UMC)

3) ODS primair open kamerhoek glaucoom, OS >>OD, OS subtotale excavatie

2.2. Als beleid is voorgesteld:

(..) inplannen voor biometrie en daarna voor cataractextractie OS (..)

2.3. Op 18 augustus 2020 is klager geopereerd (een staaroperatie), door verweerder.

2.4. Op 19 augustus 2020 vond een telefonische controle plaats. In het medisch dossier staat:

Algemeen: goed verlopen

Heeft u pijn? Nee

(..)

2.5. De daarop volgende nacontroles zijn door klager geannuleerd.

2.6. Op 5 maart 2021 is klager voor controle bij de oogarts in een ander ziekenhuis geweest. In de brief van de oogarts staat:

“Bovengenoemde patiënt zag ik op 05-03-21 in verband met oog controle op de polinkliniek oogheelkunde. Hieronder de oogheelkundige bevindingen.

(..)

GVO OS fors verslechterd tov vorige meting dec ’19

(..)

Visus OS met eigen correctie: 0,1 + (..)”

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder klager opzettelijk schade heeft toegebracht tijdens de operatie op 18 augustus 2020. Volgens klager heeft verweerder naast de verdovingsprik nog een injectie geplaatst, die zijn oog schade heeft toegebracht (een dag na de operatie zag hij niets, inmiddels is het zicht iets verbeterd maar nog steeds niet goed). De schade is opzettelijk toegebracht door bemoeienis van de voormalige burgemeester van B, met wie klager een jarenlang conflict heeft. De tweede injectie bestond uit de inhoud van een ampul die de burgemeester via een onbekende dame in de operatiekamer aan verweerder heeft gegeven. Klager heeft tijdens de operatie ook onregelmatig gepiep van het hartslagregistratieapparaat gehoord, waarop iemand riep dat “dat ding” niet goed zat, maar er werd niets aan gedaan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Anders gezegd, of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld met de kennis die verweerder op dat moment had of behoorde te hebben.

5.2. Klager heeft gesteld dat verweerder opzettelijk schade heeft toegebracht aan zijn oog. Dat er schade is ontstaan aan het oog als gevolg van de operatie, is echter niet gebleken. Uit het operatieverslag blijkt niet dat er zich bijzonderheden hebben voorgedaan tijdens de operatie en uit het medisch dossier blijkt evenmin dat er zich bijzonderheden hebben voorgedaan, ook niet na de operatie. In tegendeel, tijdens de telefonische nacontrole een dag later, heeft klager laten weten dat de operatie goed verlopen was en dat hij geen pijn had. Omdat klager de nacontroles heeft geannuleerd, heeft ook geen beoordeling van het zicht kunnen plaatsvinden door verweerder, of een collega van verweerder. Klager heeft weliswaar gesteld dat zijn behandeld oogarts in het ziekenhuis op 28 augustus 2020 heeft gegeconstateerd dat er sprake was van schade aan het oog, maar klager heeft nagelaten deze stelling te onderbouwen, bijvoorbeeld door een brief van de betreffende oogarts. Wel bevindt zich in het dossier een brief van de oogarts van 5 maart 2020 waaruit blijkt dat klager op die dag op controle is geweest bij de oogarts. In die brief staat weliswaar “GVO OS fors verslechterd tov vorige meting dec ‘19”, (wat betekent dat het gezichtveld aan het linkeroog verslechterd was) maar dat deze verslechtering van het gezichtsveld het gevolg is van de operatie op 18 augustus 2020 (laat staan dat deze opzettelijk is veroorzaakt) blijkt hieruit niet. Dat dit wel het geval is, is bovendien niet aannemelijk, omdat bij een tevoren reeds aanwezig glaucoom (zoals bij klager) verslechtering van het gezichtsveld na een staaroperatie in het algemeen het gevolg is van glaucoom. Daar komt nog bij dat de gezichtsscherpte aan het linkeroog blijkens de brief van 5 maart 2021 wel is verbeterd (0,1 +) ten opzichte van voor de operatie op 18 augustus 2021 (minder dan 0,05).

5.3. Dit betekent dat de klacht ongegrond is. Volledigheidshalve merkt het college nog het volgende op.

5.4. Klager heeft kunnen lezen dat verweerder betwist dat hij na de verdoving een extra injectie heeft geplaatst. Dat klager twee prikken gevoeld heeft tijdens de operatie, is desalniettemin verklaarbaar. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling immers verklaard dat bij de vorm van verdoving die bij klager is toegepast, eerst een sneetje in het slijmvlies van het oog moet worden gemaakt voordat de verdoving wordt geplaatst.

5.5. Dat er een ‘onbekende dame’ in de operatiekamer aanwezig was, is niet gebleken. Verweerder heeft aangegeven dat naast het uit vier personen bestaande OK-team niemand anders aanwezig. Wel heeft hij in zijn brief van 7 december 2020 en tijdens de mondelinge behandeling andere mogelijke verklaringen gegeven voor het feit dat klager een onbekend persoon heeft gezien, maar geen van die verklaringen leiden tot de conclusie dat er naast het OK-team nog iemand aanwezig was in de operatiekamer.

5.6. Ten slotte geldt voor het hartslagapparaat dat verweerder (in een brief van 7 december 2020 aan klager) heeft erkend dat het niet professioneel was dat is gezegd “dat ding zit niet goed”, maar volgens hem was het de operatie-assistent die dit heeft gezegd. Nu niet kan worden vastgesteld dat verweerder dit heeft gezegd, en bovendien nergens uit blijkt dat op enig moment de patiëntveiligheid in het geding is geweest, kan verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.8. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 11 juni 2021 door:

E.A. Messer, voorzitter,

B.F.Th Hogewind en J.H.J. Klaver, leden-arts,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter