ECLI:NL:TGZRAMS:2021:64 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/2316-A2021/008

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:64
Datum uitspraak: 03-06-2021
Datum publicatie: 03-06-2021
Zaaknummer(s): A2021/2316-A2021/008
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager heeft een Hoog Persoonlijk Kilometer Budget aangevraagd in verband met (onder meer) gevoeligheid voor infecties wegens een miltverwijdering. Nadat deze aanvraag is afgewezen, heeft klager bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in de bezwaarprocedure klager gehoord en het bezwaar afgewezen. Klager verwijt verweerder een verkeerde beoordeling en een onheuse bejegening.   Deels gegrond, waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 19 januari 2021 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen

C ,

arts,

werkzaam te D,

verweerder.

1.         De procedure

1.1       Het college heeft kennisgenomen van:

-                  het klaagschrift;

-                  het verweerschrift met de bijlagen;

-                  de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                  de op 23 maart 2021 ingekomen e-mail van verweerder. 

1.2       Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De klacht is op 7 mei 2021 op een openbare zitting behandeld.

Klager was aanwezig. Verweerder was afwezig; via de e-mail heeft verweerder laten weten gelet op COVID-19 niet ter zitting te willen verschijnen. Aan verweerder is vervolgens de gelegenheid geboden om via een digitale verbinding deel te nemen aan de zitting, of telefonisch via de speaker. Verweerder heeft laten weten van beide aangeboden mogelijkheden af te zien, aangezien alles naar eigen zeggen duidelijk staat vermeld in zijn verweerschrift. Wel heeft hij gemeld tijdens de zitting telefonisch bereikbaar te zijn indien het college hem een vraag wenst voor te leggen.

Klager heeft ter zitting via zijn laptop een toelichting gegeven aan de hand van aantekeningen. Klager heeft toegezegd dat hij hiervan nog een kopie zal toesturen aan het college – het college zal na ontvangst ook een kopie ter informatie doorsturen aan verweerder.

2.         De feiten

2.1       Op 31 augustus 2020 heeft klager een aanvraagformulier ingediend om in aanmerking te komen voor een Hoog Persoonlijk Kilometer Budget (hierna: HPKB) voor het reizen met E.

Deze aanvraag is beoordeeld door de F te D (hierna: F). De criteria voor de toekenning van de voorziening zijn neergelegd in het Indicatieprotocol hoog persoonlijk kilometer budget.

2.2       De aanvraag van klager is bij beslissing van 7 oktober 2020 afgewezen. Klager is op 6 november 2021 in bezwaar gegaan tegen deze afwijzing van het HPKB.

2.3       In het kader van de bezwaarprocedure heeft op 1 december 2020 een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder - werkzaam als arts bij F - heeft tijdens deze hoorzitting met klager gesproken, waarna hij een verslag heeft opgemaakt van deze hoorzitting en advies heeft uitgebracht. Verweerder heeft, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“(…)

Tijdens de telefonische hoorzitting met betrokkene is uitgelegd dat de telefonische hoorzitting wordt gehouden als onderdeel van de bezwaarprocedure zoals genoemd in de Algemene Wet Bestuursrecht. Tijdens de telefonische hoorzitting is de inhoud van het bezwaarschrift besproken. Vervolgens heeft betrokkene de gelegenheid gehad om het bezwaarschrift toe te lichten en eventuele nieuwe (medische) ontwikkelingen te melden.

(…)

Samenvatting telefonische hoorzitting :

Wij hebben u telefonisch gesproken op 01-12-2020. U verklaarde het volgende.

De voornaamste reden om niet met de trein te kunnen reizen is het infectiegevaar waar u als gevolg van de verwijdering van uw milt extra vatbaar voor bent.

Het gebruik van een mondkapje biedt daartegen volgens u onvoldoende bescherming.

Volgens uw hoofdbehandelaar zou “elke griep en elke verkoudheid” u fataal worden.

(…)

Alleen al door uw chronische vermoeidheid en beperkte energie bent u niet in staat tot een dergelijke inspanning.        

Vanwege uw intimiderende opstelling (vragen naar BIG-registratienummer, dreigen met klacht bij het medisch tuchtcollege indien het bezwaar niet zou worden gehonoreerd) werd het gesprek van F-zijde beëindigd.

Beoordeling bezwaar :

Onder verwijzing naar de bijlagen (uw episodelijst van de huisarts d.d. 03-09-2020 en de brief van de uroloog van het G d.d. 23-10-2020, die ons beide reeds samen met uw aanvraag waren toegezonden) verzocht u slechts om u het HPKB alsnog toe te wijzen. U leverde geen enkele nieuwe medische informatie aan en voerde evenmin enig argument waarom het door ons afgenomen afwijzende besluit onjuist zou zijn.  U stelde slechts dat het Hoog Persoonlijk Kilometer Budget u “rechtens zou toekomen”.

(…)

Het Hoog Persoonlijk kilometer Budget is een voorziening voor personen met zeer ernstige chronische Beperkingen van medische aard; alleen al om die reden kan de COVID-19 uitbraak bij de besluitvorming geen rol spelen.

Door uw medische klachten kunt u niet ver lopen. U heeft pijn, u bent chronisch vermoeid en snel kortademig. Wij begrijpen dat dit erg vervelend is. Maar dit kunt u oplossen door een rolstoel of scootmobiel te gebruiken. Dan hoeft u niet meer te lopen en wordt voor u ook in andere opzichten de noodzaak tot lichamelijke inspanning tot een minimum beperkt. Bovendien hoeft u niet meer bang te zijn om te vallen wanneer u een rolstoel of scootmobiel gebruikt.

(…)

Voor de overheid hebben wij te beoordelen of u – vanuit zuiver medische optiek gezien – in staat bent om met de trein te reizen, al dan niet met assistentie, begeleiding en/of een hulpmiddel. Een aantal dingen mag daarom door ons niet bij de besluitvorming worden betrokken. Dit betreft onder meer de vragen:

·        Waarom gaat u reizen

·        Hoelang uw reis duurt

·        Waar u heen reist

·        Of u tijdens uw reis begeleiding kunt krijgen . Dit wordt door de overheid namelijk, óók in uw situatie, als uw eigen verantwoordelijkheid beschouwd.

Zonder uw beperkingen te betwisten blijven wij daarom van mening, dat het reizen met de trein met gebruikmaking van een rolstoel en de hulp van een persoonlijke begeleider voor u op dit moment mogelijk moet worden geacht.

Conclusie:

Wij hebben uw bezwaar bestudeerd. En wij hebben u gesproken op 01-12-2020.

Daarnaast hebben we kennis genomen van de episodelijst van huisarts (…) d.d. 03-09-2020 en van de brief van ANIOS Chirurgie (…)/uroloog (…) d.d. 23-10-2019.

Bij de beoordeling van uw bezwaar zijn uw punten aangevoerd in het bezwaarschrift en de hoorzitting meegewogen. Tevens is de door u bij de aanvraag aangeleverde informatie meegewogen.

Uw beperkingen zijn in samenhang bezien en beoordeeld, daarbij is uw gehele dossier betrokken.

Hoe graag wij u ook een HPKB zouden gunnen, op basis van bovenstaande gegevens bestaan er geen redenen om het eerdere besluit te herzien.

(…)”

2.4       Bij besluit op bezwaar van 9 december 2020 heeft F - mede op basis van het advies van verweerder - het bezwaar ongegrond verklaard.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.    Inhoudelijk de zaak niet goed heeft beoordeeld;

2.    Klager onheus heeft bejegend

a. door de wijze waarop de telefonische hoorzitting is verlopen, waarbij klager niet serieus is genomen en geen verklaring kon afleggen, en

b. door zijn gedane uitspraken (‘Val dood klootzak’ en ‘Uw huisarts heeft bij ons niets te vertellen’).

Klager heeft voorts – samengevat – nog het volgende aangevoerd.

Op het internet zijn veel klachten van burgers te vinden die de dupe zijn van de wijze waarop hen de toewijzing van de rechtens toekomende verhoging van hun kilometerbudget werd/wordt onthouden door F. De normen die worden gehanteerd voor toekenning zijn niet sociaal.

Tijdens de telefonische hoorzitting bleek een normaal gesprek met verweerder onmogelijk.

Hij bleef maar herhalen dat klager, ondanks zijn lichamelijke gebreken, zeker wel met de trein kan reizen – dit terwijl dat voor klager een levensgevaarlijke situatie oplevert.

Klager heeft in de bezwaarprocedure ook een brief van de huisarts d.d. 22-10-2020 overgelegd. Hieruit blijkt dat voor klager door multi-problematiek reizen met openbaar vervoer langer dan 30 minuten onmogelijk is.

Verweerder duldde tijdens de telefonische hoorzitting geen tegenspraak of discussie. Hij raakte geïrriteerd toen klager om zijn BIG-nummer vroeg en schreeuwde “Val dood klootzak”, waarna hij het gesprek abrupt verbrak. Het disfunctioneren en onbeschoftheid van verweerder kende geen grenzen.

Klager gaat ervan uit dat het college passende maatregelen neemt om zodoende herhaling uit te sluiten waardoor burgers het vertrouwen in de medische stand kunnen behouden.

Ter zitting heeft klager nog aangevoerd dat er naar zijn mening in deze zaak sprake is van een onrechtmatige daad en van een enkelvoudige belediging. Dit levert volgens klager - op grond van de toepasselijke wettekst – 4.500,- euro op die aan hem betaald moet worden. Klager wil dan ook graag dit bedrag ontvangen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen grotendeels bestreden. Slechts één onderdeel van de klacht (klachtonderdeel 2 onder b) wordt door hem erkend waarvoor hij excuses aan klager aanbiedt.

Verweerder heeft in zijn verweer – samengevat - het volgende aangevoerd.

Verweerder was slechts betrokken bij de afhandeling van het bezwaarschrift van klager. Verweerder heeft naar eer en geweten getracht te beoordelen of klager al dan niet voldeed aan de strenge criteria voor toekenning van het HPKB. Verweerder heeft zich onder meer georiënteerd op de richtlijnen en adviezen die door ziekenhuizen na een miltextirpatie aan patiënten wordt meegegeven. Ook heeft verweerder aan een andere aan F. verbonden arts om een ‘second opinion’ gevraagd; deze bleek zich geheel in de reactie van verweerder te kunnen vinden.

Tijdens de telefonische hoorzitting eiste klager van meet af aan verongelijkt dat hem alsnog een HPKB zou worden toegekend. Ten onrechte beweert klager dat een gesprek met verweerder ‘totaal onmogelijk’ zou zijn geweest. Het was meer zo dat juist klager zich volstrekt ontoegankelijk toonde. Dat verweerder zou hebben gezegd “Uw huisarts heeft bij ons niets te vertellen” herinnert verweerder zich niet, maar verweerder kan niet uitsluiten dat hij zich in de loop van het steeds verder escalerende gesprek zo heeft uitgelaten, maar beslist niet in eerste instantie. Verweerder heeft klager verzocht om nieuwe medische informatie en/of valide argumenten aan te leveren waaruit zou kunnen blijken dat het door F jegens hem genomen besluit onjuist zou zijn, c.q. het voor hem onmogelijk zou zijn om met gebruikmaking van een rolstoel en met de hulp van een persoonlijk begeleider met de trein te reizen.

Verweerder geeft aan dat het gesprek met klager een steeds onaangenamere wending nam. De opstelling van klager jegens verweerder werd agressiever en toenemend intimiderend, waarbij klager bij herhaling dreigde met een tuchtklacht indien verweerder hem niet alsnog een HPKB zou (laten) toekennen. Toen klager verweerder vroeg naar zijn BIG-registratienummer voelde verweerder dan ook geen enkele behoefte klager op dit punt te faciliteren en wees verweerder klager erop dat hij dit nummer zelf kon opzoeken. Omdat verweerder constateerde dat van zinvolle communicatie met klager geen sprake meer kon zijn en hij genoeg had van de wijze waarop klager meende hem te kunnen bejegenen, heeft verweerder klager meegedeeld dat hij het gesprek ging beëindigen en dat ook gedaan.

De lezing van klager, dat verweerder “Val dood klootzak” zou hebben geschreeuwd en daarna het gesprek abrupt zou hebben verbroken, is in flagrante strijd met de waarheid. Inderdaad heeft verweerder de gewraakte woorden in zichzelf gemompeld (dus zeker niet geschreeuwd), maar pas nadat hij had aangekondigd het gesprek te zullen beëindigen en in de veronderstelling dat de telefoonverbinding inmiddels was verbroken. Uit het feit dat klager verweerders uitlating heeft gehoord, moet worden geconcludeerd dat dit laatste niet het geval was en de hoorn (nog) niet goed op de haak lag. Dit valt verweerder uiteraard ernstig aan te rekenen en op dit punt snijdt de tuchtklacht van klager dan ook zonder meer hout. Uiteraard was de emotionele verzuchting “Val dood klootzak” niet bestemd voor de oren van klager en betreurt verweerder ten zeerste dat hij deze woorden toch heeft kunnen horen. Verweerder vraagt klager daarvoor excuus. Verweerder geeft aan dat het college ervan verzekerd kan zijn dat iets dergelijks niet nog eens zal gebeuren.

5.         De beoordeling

5.1       In zijn klaagschrift verwijst klager naar de onvrede die er volgens hem bestaat over de wijze waarop burgers de toewijzing van de rechtens toekomende verhoging van hun kilometerbudget werd/wordt onthouden door F.

Het college stelt voorop dat in het tuchtrecht de individuele beroepsbeoefenaar beoordeeld wordt en dat klachten aangaande de werkwijze in zijn algemeenheid van een instelling niet binnen het toetsingskader van het tuchtrecht vallen. Voor zover de klacht daarop ziet, zal het college hieraan geen aandacht kunnen schenken.

5.2       Het gaat in deze zaak om de persoonlijke betrokkenheid van verweerder. Verweerder kan evenmin verantwoordelijk worden gehouden voor adviezen, meningen of standpunten van anderen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen van verweerder gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep is aanvaard.

Het college is van oordeel dat bovenstaande vraag niet geheel bevestigend kan worden beantwoord.

Op grond van alle overgelegde stukken en gelet op hetgeen ter zitting is besproken, oordeelt het college als volgt.

Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder inhoudelijk de zaak niet goed heeft beoordeeld.

5.3       Het beoordelingskader in deze zaak wordt gevormd door de vaste criteria voor de beoordeling van deskundigenrapporten zoals deze volgen uit de tuchtrechtelijke rechtspraak. Deze criteria luiden:

1.  het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.  het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.  in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.  het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.  de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

5.4       Verweerder was in de bezwaarprocedure betrokken bij de HPKB-aanvraag van klager. Er heeft slechts eenmalig telefonisch contact plaatsgevonden tijdens de telefonische hoorzitting. Verweerder heeft het bezwaar van klager bestudeerd en een advies uitgebracht.

Het college is van oordeel dat verweerder de feiten, omstandigheden en onderzoeksbevindingen heeft vermeld en op inzichtelijke wijze heeft onderbouwd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen. Daarbij wordt opgemerkt dat verweerder (en dit blijkt ook uit het verslag) de medische klachten van klager en de (ernst van de) hinder die hij daarvan ondervindt, niet in twijfel trekt. Verweerder heeft vermeld dat klager weliswaar niet ver kan lopen maar heeft uitgelegd dat dit kan worden opgelost door een rolstoel of scootmobiel. Deze uitleg acht het college niet onbegrijpelijk.

Verweerder heeft rekening gehouden met de informatie van de behandelende sector van klager, te weten de episodelijst van de huisarts d.d. 03-09-2020 en de brief van de ANIOS Chirurgie en uroloog van het G d.d. 23-10-2019 (opm. college: in het verslag is eenmalig een typefout gemaakt door de vermelding van de datum 23-10-2020). Er was echter nog sprake van een tweede brief van de huisarts d.d. 22-10-2020; deze brief had verweerder ook moeten aanhalen in zijn verslag. Dat dit niet is gebeurd getuigt niet van volledige zorgvuldigheid. Het college acht dit nalaten echter niet zodanig ernstig dat dit (tuchtrechtelijk) verwijtbaar is. Het college houdt er rekening mee dat zo’n vergissing snel is gemaakt nu in deze tweede brief van de huisarts - in vergelijking met de eerste brief en de brief van de uroloog - geen nieuwe feiten en/of omstandigheden worden vermeld waar verweerder rekening mee had moeten houden in zijn beoordeling. Daar komt bij dat de brief van een huisarts – bezien op zichzelf - niet doorslaggevend is voor het advies van verweerder. Verweerder moet als arts de gegeven informatie – waaronder die van de huisarts - afzetten tegen de voor advies aan hem voorgelegde vraag. Dat heeft verweerder gedaan. Zoals terecht vermeld in het verslag van verweerder kan bij de besluitvorming geen rekening gehouden worden met de vraag hoe lang de reis van klager duurt. Dat de huisarts in zijn brief van 22-10-2020 – overigens zonder onderbouwing - vermeldt dat klager niet langer kan reizen dan 30 minuten, is derhalve niet doorslaggevend. Het college merkt terzijde op dat de maximale reistijd van 30 minuten overigens niet blijkt uit de overgelegde brief van de uroloog.

5.5       Het college concludeert dat de conclusie van verweerder op inzichtelijke en consistente wijze volgt uit de in het rapport opgenomen bevindingen. Hij heeft daarbij niet gehandeld in strijd met de geldende criteria en richtlijnen. Bij de aanvraag voor een HPKB wordt het Indicatieprotocol toegepast. Voor toekenning van een HPKB moet onder meer sprake zijn van: ‘Door persoonsgebonden medische beperkingen van chronische aard vanuit strikt medische optiek niet in staat is met de trein te reizen’. Verweerder heeft kunnen concluderen dat hiervan geen sprake is. De medische gegevens bieden onvoldoende grondslag voor het oordeel dat klager voldoet aan de normen van het Indicatieprotocol. Verweerder is verder niet buiten zijn vakgebied getreden.

De omstandigheid dat verweerder op basis van zijn deskundigheid tot een voor klager ongewenste conclusie is gekomen - hoe moeilijk ook voor klager -, maakt hetgeen hiervoor is overwogen niet anders.

Alles overziend is het college van oordeel dat de rapportage van verweerder voldoet aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen - zoals hiervoor aangehaald onder 5.3 - en dat het rapport de toets der kritiek kan doorstaan. Het eerste klachtonderdeel slaagt dan ook niet.

Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt van onheuse bejegening door verweerder van klager door a. de wijze waarop de telefonische hoorzitting is verlopen, waarbij klager niet serieus is genomen en geen verklaring kon afleggen en b. door de uitspraken van verweerder.

5.6       De vraag die allereerst beantwoord moet worden, is of klager voldoende serieus is genomen door verweerder en of hij wel een verklaring heeft kunnen afleggen (onderdeel a).

Het standpunt van klager dat een gesprek met verweerder onmogelijk was en dat hij eigenlijk helemaal niets heeft kunnen zeggen kan niet in volle omvang juist zijn. Uit het verslag van verweerder blijkt dat klager in ieder geval de kern van zijn opvatting naar voren heeft kunnen brengen. Het college verwijst naar het hetgeen hierboven onder 2.3 is aangehaald (Samenvatting telefonische hoorzitting). Het college heeft geen reden om aan te nemen dat de inhoud van het verslag – deze inhoud is in overeenstemming met hetgeen klager ook ter zitting van het college naar voren heeft gebracht - onjuist is weergegeven. Ook tijdens de behandeling van de zaak ter zitting is uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht gebleken dat het niet zo is geweest dat klager ter toelichting van zijn bezwaar niets naar voren heeft kunnen brengen. Het verwijt dat klager niets heeft kunnen verklaren, kan naar het oordeel van het college dan ook niet slagen. De omstandigheid dat verweerder de standpunten van klager niet volgt brengt niet met zich dat hij klager niet serieus heeft genomen. Verweerder heeft op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom hij de standpunten van klager niet heeft gevolgd.

Over de wijze waarop de telefonische hoorzitting precies is verlopen merkt het college het volgende op. Op basis van de verklaringen van klager en verweerder staat vast dat het gesprek niet is verlopen zoals een dergelijk gesprek behoort te verlopen. Er is sprake geweest van een escalatie en een bepaald ongelukkige afloop van het gesprek. Over dit laatste meer onder 5.8. Het college constateert dat over de precieze wijze waarop het gesprek is verlopen - tot vlak voor het einde van het gesprek - de verklaringen van partijen uiteenlopen. Met name over het antwoord op de vraag wie de escalatie heeft veroorzaakt bestaat verschil van opvatting.

Het college merkt in dat kader op dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid door het college laten beoordelen. Het college is immers van die communicatie geen getuige geweest. Het is vaak de toon die de muziek maakt, en die toon is aan derden niet (goed) over te brengen. Daarbij komt dat de toon door beide partijen geheel anders is ervaren. Een en ander maakt het beoordelen van de wijze van bejegening tijdens de bewuste telefonische hoorzitting voor het college tot een moeilijke opgaaf.

Er is geen sprake van een situatie waarin zonder meer duidelijk is wie voor de escalatie verantwoordelijk is. Evenmin is duidelijk dat verweerder, die in beginsel gehouden is om ook in situaties waarin een beroep op zijn geduld en inlevingsvermogen wordt gedaan het gesprek in goede banen te leiden, zo nodig het gesprek tijdig te beëindigen en het gesprek na een afkoelingsperiode voort te zetten, in gebreke is gebleven.  

Nu partijen een andere versie geven van de feiten en de toon, is het vaste tuchtrechtspraak dat wanneer de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van de klager op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging van de aangeklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten rondom de wijze waarop de telefonische vergadering precies is verlopen, kan het college hier dus niet vaststellen.

Alles overziend concludeert het college dat onderdeel a van het tweede klachtonderdeel niet gegrond is.

5.8       Ten aanzien van de beweerde uitspraken door verweerder – ‘Val dood klootzak’ en ‘Uw huisarts heeft bij ons niets te vertellen’ (onderdeel b) – ligt de situatie anders.

Verweerder heeft in zijn verweerschrift verklaard dat hij de woorden ‘Val dood klootzak’ inderdaad heeft gezegd tegen klager. De uitspraak omtrent de huisarts kan verweerder zich weliswaar niet herinneren, maar hij sluit niet uit dat hij zich in de loop van het steeds verder escalerend gesprek zo heeft uitgelaten. Eerder had verweerder naar eigen zeggen tevergeefs geprobeerd aan klager uit te leggen dat de competentie en de bevoegdheid om over een HPKB-aanvraag te beslissen nu eenmaal niet bij de huisarts of behandelaar ligt.

De uitspraak ‘Val dood klootzak’ heeft verweerder naar eigen zeggen pas na beëindiging van het gesprek, al mompelend, uitgesproken. Verweerder ging ervan uit dat de verbinding toen reeds was verbroken.

Klager heeft ter zitting volhard in zijn verklaring dat verweerder eerst heeft geschreeuwd ‘Val dood klootzak’, en daarna pas abrupt het gesprek heeft verbroken. Bovendien is klager naar eigen zeggen slechthorend en had hij gemompelde woorden niet zo duidelijk kunnen verstaan.

Nog daargelaten dat de door klager ter zitting afgelegde verklaring hoe het gesprek tussen hem en verweerder precies is beëindigd door verweerder – vanwege zijn eigen keuze om niet op enige wijze (persoonlijk/online/telefonisch) aanwezig te zijn bij de zitting - niet is weersproken, staat vast dat verweerder de woorden ‘Val dood klootzak’ heeft uitgesproken en klager dit heeft gehoord. Zoals verweerder zelf ook heeft aangegeven, valt dit hem ernstig aan te rekenen. Het behoort immers tot de professionele verantwoordelijkheid van een arts om een gesprek netjes af te ronden – ook als het gesprek niet naar tevredenheid is verlopen - en zich te onthouden van dit soort ongepaste opmerkingen.

Als verweerder zich, zoals hij zelf heeft verklaard, zo geïntimideerd/geïrriteerd voelde door klager, dan had hij – zoals hiervoor reeds aangegeven – eerder in het gesprek moeten aankondigen dat hij het gesprek op deze wijze niet langer kon voortzetten en had hij het gesprek eerder op een correcte wijze kunnen beëindigen. Dit heeft verweerder - als de situatie was zoals door hem beschreven - ten onrechte niet gedaan.

Omtrent de uitspraak over de huisarts (‘Uw huisarts heeft bij ons niets te vertellen’) kan verweerder daarentegen geen (tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt. Het college kan niet met zekerheid vaststellen in welk kader en op welke wijze deze uitspraak is gedaan, en de inhoud is in ieder geval van een geheel andere orde. Daargelaten de wijze waarop verweerder zich precies heeft uitgedrukt is het bovendien feitelijk juist dat de huisarts medische informatie kan aanleveren maar dat deze niet de bevoegdheid heeft om over de HPKB-aanvraag te beslissen of dwingende aanwijzingen te geven. Het college verwijst hierbij naar hetgeen hierover ook onder punt 5.4 is vermeld.

Gelet op het bovenstaande is onderdeel b. van het tweede klachtonderdeel deels gegrond.

Conclusie

5.9       Het voorgaande brengt met zich dat verweerder ten aanzien van klachtonderdeel 2 onder b ten aanzien van de uitspraak ‘Val dood klootzak’ een verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan worden gemaakt. De klacht wordt dan ook wat dit gedeelte betreft gegrond verklaard. 

Ten aanzien van de overige klachtonderdelen 1 en 2 onder a/overig onder b betreft kan verweerder geen verwijt als bedoeld in artikel 47 Wet BIG worden gemaakt, zodat die onderdelen ongegrond worden verklaard.

Maatregel

5.10     Verweerder heeft zich met de woorden ‘Val dood klootzak’ jegens klager op een onzorgvuldige wijze zeer onprofessioneel uitgelaten. Verweerder heeft verklaard dat hij het gebeurde ten zeerste betreurt en heeft het college verzekerd dat iets dergelijks in de toekomst niet nog eens zal voorkomen.

Het college is van oordeel dat gelet op alle feiten en omstandigheden kan worden volstaan met de maatregel van waarschuwing. Daarbij merkt het College op dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt.

Geldvordering

Tot slot merkt het college nog op dat de ter zitting gedane vorderingen van klager op basis van “onrechtmatige daad” en “enkelvoudige belediging” - met een totaal geldbedrag van 4.500,- euro - niet behoren tot de bevoegdheid van dit tuchtcollege. Aan deze vorderingen van klager wordt dan ook voorbijgegaan.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart klachtonderdeel 2 onder b. deels gegrond;

-         legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist op 3 juni 2021 door:

J. Brand, voorzitter,

E.G. van der Jagt, M. Keus en H.A.M. Veneman, leden-arts,

M.A.H. Verburgh, lid-jurist,

bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.

   WG                                                                                                    WG

secretaris                                                                                            voorzitter