ECLI:NL:TGZRAMS:2021:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/208

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:6
Datum uitspraak: 12-01-2021
Datum publicatie: 12-01-2021
Zaaknummer(s): 2020/208
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen een verzekeringsarts met het verwijt dat hij ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan, ook door te overleggen met de bedrijfsarts, een ondeugdelijke rapportage heeft gemaakt, de lichamelijke pijnklachten van klaagster heeft gebagatelliseerd, niet onafhankelijk is overgekomen tijdens het controleren van een SMO (sociaal-medisch onderzoek) bij een UWV collega-arts door opnieuw zijn eigen oordeel weer te accorderen etc. Verweerder voert verweer. Naar het oordeel van het college kan overleg tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts aangewezen zijn om tot een juist en afgewogen oordeel tek omen. Het college is niet gebleken dat verweerder steken heeft laten vallen bij zijn onderzoek. Daarnaast is het college van oordeel dat verweerder de raportage die in het kader van de WIA-beoordeling door een collega is opgesteld, mocht contraseigneren. Van het constraseigneren van een eigen oordeel is, anders dan klaagster meent, geen sprake. De kaders waarbinnen een deksundigenonderzoek en een beoordeling van een aanvraag om een WIA-uitkering plaatsvinden zijn verschillend. Het collge verklaart de klachten kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 27 juli 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C,

verzekeringsarts

werkzaam te D

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. drs. G.P. van Delft.

1.          De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 20 oktober 2020 gehouden vooronderzoek, met een bijlage;

-                      de e-mail van verweerder van 21 oktober 2020 met een reactie op de op 20 oktober 2020 overgelegde bijlage.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.          De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.       Klaagster, thans 45 jaar oud, heeft vanaf 1994 als kraamverzorgster gewerkt. Zij werkte gemiddeld 80 uur per maand, 18 uur per week verdeeld over blokken van acht à tien dagen achtereen.

2.2.      Op 17 oktober 2015 heeft klaagster een auto-ongeluk gehad. Als gevolg daarvan is zij per 24 oktober 2015 uitgevallen voor haar werk.

2.3.      In mei 2016 heeft klaagster overleg gehad met de bedrijfsarts, omdat zij zich niet in staat achtte acht dagen achtereen te werken. De bedrijfsarts was van mening dat bij klaagster sprake is van een chronische disbalans tussen de belastbaarheid van klaagster en de belasting in haar functie. Vanuit de bedrijfsarts was geen interventie aangewezen ter verhoging van de belastbaarheid van klaagster. Volgens de bedrijfsarts was geen sprake van medische problematiek.

2.4.      Klaagster heeft vervolgens op 16 juni 2016 een deskundigenoordeel bij verweerder aangevraagd. De arbeidsdeskundige heeft aan verweerder de volgende vraag voorgelegd: “Kan het beleid van de bedrijfsarts gevolgd worden?”.

2.5.      Verweerder heeft klaagster op het spreekuur van 14 juli 2016 gezien. Voorts heeft verweerder over de beoordeling van klaagster met de bedrijfsarts telefonisch overleg gehad. Hierop heeft verweerder een rapportage opgemaakt. In deze rapportage staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:

            “ (...) RAPPORTAGE CLAIM

            (...)

            Aanleiding.

            Aanvraag deskundigenoordeel door belanghebbende.

            Vraagstelling.

            Kan het beleid van de bedrijfsarts worden gevolgd?

            Onderzoeksactiviteiten.

§   Dossieronderzoek.

§   Spreekuur verzekeringsarts

§   Overleg bedrijfsarts

            (...)

            Informatie behandeld sector:

            Niet verricht. Thans geen behandeling gaande. Belanghebbende is wel in staat tot verwoorden   klachtenbeeld. Belanghebbende overhandigt tussenrapportage re-integratiebureau. Zie dossier.

            Overleg bedrijfsarts E 14-7-2016:

            (...) Spreekuurbevindingen bedrijfsarts en verzekeringsarts komen vrijwel overeen. Conclusie   volgens bedrijfsarts is dat er geen sprake is van medische problematiek. Wellicht         SOLK/somatoforme stoornis doch gezien het feit dat belanghebbende in staat is om inhoudelijk eigen werk te verrichten speelt deze diagnostische overweging geen grote rol.

            (...)

            Beschouwing.

            (...)     

            Bij spreekuuronderzoek bevindingen die vrijwel geheel overeenkomen met bevindingen            bedrijfsarts.

            Conclusie.

            Er is gezien de dossiergegevens, spreekuuronderzoek en overleg bedrijfsarts aanleiding het      beleid van de bedrijfsarts te volgen.

            Er is geen sprake van medische problematiek.       

            Differentiaal disgnostisch kan er geconcludeerd worden dat er sprake is van SOLK/somatoforme            stoornis. Echter gezien het gegeven dat belanghebbende inhoudelijk hiermee haar eigen werk kan verrichten speelt deze differentiaal diagnostische overweging geen grote rol.

            Reactie belanghebbende.

            Conclusie geformuleerd na spreekuurcontract. Rapportage wordt aan belanghebbende gezonden.

            (...)

            MEDISCH ONDERZOEKSVERSLAG

            (...)

            Lichamelijk onderzoek:

            Gezien het karakter van optreden klachten geen lichamelijk onderzoek verricht. Geen   meerwaarde te verwachten. Belanghebbende beweegt zeer soepel.

            (...)”

2.6.      In het rapport van de arbeidsdeskundige is het standpunt van verweerder opgenomen.

2.7.      Op 10 januari 2018 heeft een collega van verweerder klaagster gezien om te beoordelen of zij in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Deze collega van verweerder heeft een rapportage opgemaakt. Verweerder heeft deze rapportage gecontrasigneerd. In deze rapportage van 3 mei 2018 staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:

            “(...) Betreft

            Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de wet WIA.

            Tevens een RIV toets.

            1 Vraagstelling

            Is belanghebbende vanaf 24 oktober 2015 onafgebroken arbeidsongeschikt te achter?

            2 Onderzoek

            2.1       Onderzoeksactiviteiten

            De dossiergegevens werden bestudeerd. Cliënt werd gezien op het spreekuur d.d. 10.1.2018.

            (...)

            Medisch

            Brief FT d.d. 22.6.2016

            (...)

            2.2.4    Onderzoeksbevindingen

            Algemene indruk

            Cliënte maakt geen algeheel zieke indruk, ziet er overeenkomstig de kalenderleeftijd uit en       heeft een verzorgd uiterlijk. Cliënte heeft een normale lichaamsbouw en voedingstoestand.

            (...)

            Lichamelijk onderzoek

            Gezien de voorliggende gegevens heeft een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde.

            2.2.5 Informatie behandelde sector

            Brief huisarts d.d. 22.2.2018 en brief behandelaar d.d. 27.2.2018

            (...)

            Brief GZ-psycholoog d.d. 27.2.2018:

            (...)

            4 beschouwing

            4.1 Overwegingen en functionele mogelijkheden

            Overwegingen

            Cliënte is een 43-jarige vrouw, werkzaam geweest als kraamverzorgster voor gemiddeld 18 uur per week. Op 24.10.2015 meldde cliënte zich arbeidsongeschikt voor dit werk vanwege fysieke klachten. Op 9.5.2016 concludeert de bedrijfsarts dat er geen sprake is van medische        problematiek. Bij deskundigenoordeel op 14.7.2016 werd dit bij spreekuur bevestigd door             verzekeringsarts.

            Een half jaar later, op 7.11.2016 nieuwe ziekmelding.

            Bij spreekuuronderzoek januari 2018 waarna ook informatie werd ingewonnen geen redenen     om aan hierboven gestelde te twijfelen.

            4.2 Reactie cliënte

            De relevante onderdelen van de beschouwing, conclusie en planning werden voor besproken.    Cliënte kon zich hierin vinden.

            5 Conclusie

            De wachttijd werd niet volgemaakt. Belanghebbende is vanaf 24-10-2015 niet onafgebroken     arbeidsongeschikt te achten.

            (...)”

2.8.      Klaagster heeft tegen de op dit advies genomen beslissing van het UWV inhoudende dat de wachttijd niet is vervuld, bezwaar ingediend. In dit kader is klaagster opnieuw gezien door een andere collega van verweerder. In de beslissing op dit bezwaar van 9 juli 2018 is – voor zover hier van belang – geoordeeld dat klaagster wel de wachttijd heeft vervuld.

3.          De klacht en het standpunt van klaagster

3.1.      De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder:

1)    ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan;

2)    een ondeugdelijke rapportage heeft opgemaakt;

3)    de lichamelijke pijnklachten van klaagster, de door haar aangegeven beperkingen en ongemakken en de zorgen over haar baan heeft gebagatelliseerd;

4)    niet onafhankelijk is overgekomen tijdens het oordeel en tijdens het controleren van een SMO (sociaal-medisch onderzoek) bij een UWV collega-arts door opnieuw weer zijn eigen oordeel te accorderen;

5)    toezeggingen niet is nagekomen door wel een machtiging van klaagster tot het opvragen van haar medische gegevens te vragen, maar deze niet te gebruiken.

3.2.      Klaagster heeft – kort samengevat – gesteld dat het door verweerder verrichte onderzoek ondeugdelijk is geweest. Verweerder heeft slechts de informatie van de bedrijfsarts overgenomen, maar nagelaten te controleren of door de bedrijfsarts een adequaat medisch onderzoek is verricht. Verweerder heeft geen informatie bij de behandelaars of de huisarts van klaagster opgevraagd. Evenmin heeft verweerder lichamelijk onderzoek gedaan. Volgens klaagster heeft verweerder haar een machtiging laten tekenen zodat hij haar medische gegevens kon opvragen. Dat verweerder deze gegevens vervolgens niet heeft opgevraagd, is misleidend. Gelet hierop kan het deskundigenoordeel van verweerder niet worden gezien als een onafhankelijk onderzoek. Daarbij heeft verweerder in zijn rapportage de door hem gegeven conclusie uitgelegd noch onderbouwd. Voorts is verweerder door de rapportage van 3 mei 2018 te contrasigneren niet onafhankelijk geweest. Hij was immers eerder bij het traject van klaagster betrokken geweest en heeft met dit contrasigneren in feite zijn eigen deskundigenoordeel gecontroleerd en geaccordeerd, aldus steeds klaagster.

4.          Het standpunt van verweerder

4.1.      Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.          De beoordeling

5.1.      Het college stelt voorop dat het bij een tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel 1

5.2.      Verweerder heeft omtrent klaagster een deskundigenoordeel – een oordeel van de UWV-verzekeringsarts over de beoordeling door de bedrijfsarts omtrent de mogelijkheid van een werknemer zijn werk te verrichten en over de verrichte activiteiten op het gebied van re-integratie – uitgebracht. Verweerder is tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van medische problematiek. Als differentiaal diagnose heeft hij gesteld: SOLK (somatisch onverklaarde lichamelijke klachten)/somatoforme stoornis (lichamelijke klachten zonder somatische oorzaak). Hij heeft daarbij aangetekend dat deze diagnostische overweging geen grote rol speelt omdat ook, indien deze diagnose de juiste zou zijn, klaagster hiermee – ondanks haar klachten – haar eigen werk kan verrichten. Verweerder heeft na het spreekuurcontact en overleg met de bedrijfsarts geconcludeerd dat zijn bevindingen vrijwel geheel overeenkomen met die van de bedrijfsarts. Ook verweerder is van opvatting dat klaagster haar eigen werk kan verrichten. Het college volgt klaagster niet in haar opvatting dat verweerder ten onrechte geen uitgebreid lichamelijk onderzoek heeft verricht en geen medische informatie heeft opgevraagd. Uit hetgeen klaagster tijdens het spreekuurcontact naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat klaagster op dat moment nog onder behandeling was van een medicus, dan wel dat in de behandelend sector een sluitende verklaring voor haar klachten is gevonden. Klaagster schrijft haar klachten toe aan whiplash. Daarbij komt dat klaagster heeft gemeld dat klachten enkel optreden na fysieke inspanning; dat zij op het moment van het spreekuurcontact klachten had is door haar niet aangegeven. Bij klaagster is mogelijk sprake van de gevolgen van een ongeval waarbij door behandelaars geen lichamelijke afwijkingen zijn vastgesteld – één van de kenmerken van whiplash – en differentiaal-diagnostisch is aan SOLK/somafotome stoornis gedacht. In deze situatie is het niet waarschijnlijk dat een lichamelijk onderzoek in het kader van een deskundigenoordeel tot een medische verklaring van klaagsters ervaren belemmeringen zal leiden. Uit de uitvraag ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen) blijkt ook niet van aanwijzingen voor de aanwezigheid van zodanige beperkingen dat nader onderzoek noodzakelijk zou zijn.

5.3.      Bij het uitvoeren van het onderzoek in het kader van een deskundigenoordeel kan overleg tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts – anders dan klaagster meent – zijn aangewezen om tot een juist en afgewogen oordeel te komen. Van een verbod op zo’n overleg is geen sprake. Uit het vermelde onder 5.2. volgt dat verweerder hetgeen de bedrijfsarts hem heeft meegedeeld, heeft meegenomen in zijn oordeelsvorming. Verweerder heeft zijn oordeel echter ook gebaseerd op hetgeen klaagster hem heeft verteld. Dat verweerder vervolgens tot dezelfde conclusie komt als de bedrijfsarts, brengt niet zonder meer met zich dat zijn onderzoek als onvolledig en als niet onafhankelijk kan worden gekwalificeerd. Ook anderszins is het college niet kunnen blijken dat verweerder steken heeft laten vallen. De omstandigheid dat de bedrijfsarts later door het Centraal Tuchtcollege een berisping heeft opgelegd gekregen, maakt dit niet anders nu verweerder niet blind is gevaren op het oordeel van de bedrijfsarts, maar na gebruikmaking van verschillende informatiebronnen tot eenzelfde oordeel is gekomen. Dat dit een oordeel is waartoe hij niet heeft kunnen komen, is het college niet kunnen blijken. Hierbij is van belang dat klaagster – ook in de procedure bij het college – niet heeft aangegeven dat door de behandelend sector een medische problematiek is vastgesteld op grond waarvan beperkingen aanwezig zijn die klaagster ervaart.

5.4.      Het voorgaande betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat verweerder een ondeugdelijk onderzoek heeft verricht, waardoor dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel 2

5.5.      Volgens vaste rechtspraak dient een rapportage als door verweerder uitgebracht, te voldoen aan de volgende criteria:

1.    het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.    het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.    in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.    het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.    de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van het rapport wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.6.      Het college is van oordeel dat de rapportage van verweerder van 14 juli 2016 aan bovengenoemde criteria voldoet. Verweerder heeft immers daarin melding gemaakt van de door hem gebruikte gegevens en alle relevante feiten opgesomd. De feitelijkheden die volgens klaagster onjuist zouden zijn, zijn – zoals verweerder op inzichtelijke en overtuigende wijze heeft toegelicht – voor de beoordeling niet relevant. Dit betekent dat zelfs indien deze in de rapportage opgenomen feitelijkheden onjuist zouden zijn – het college laat dit in het midden –, dit niet met zich brengt dat daarmee de rapportage ondeugdelijk is. Verder heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt op welke gronden hij tot zijn oordeel is gekomen. Hoewel deze motivering uitgebreider had gekund, brengt dit evenmin met zich dat de rapportage daarmee ondeugdelijk zou zijn. Verweerder kan derhalve in dit kader geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel 3

5.7.      Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij tijdens het onderzoek de lichamelijke klachten en zorgen van klaagster heeft gebagatelliseerd. Nu bij het onderzoek enkel klaagster en verweerder aanwezig waren, kan – gelet op deze uitdrukkelijke betwisting – niet worden vastgesteld dat verweerder de klachten en zorgen van klaagster niet serieus heeft genomen. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klaagster minder geloof wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Nu het college deze feiten niet kan vaststellen, kan niet worden geconcludeerd dat verweerder de lichamelijke klachten en zorgen van klaagster heeft gebagatelliseerd. Het college merkt daarbij op dat klaagster wellicht het onderzoek anders heeft beleefd dan verweerder heeft bedoeld. Bovendien brengt de omstandigheid dat klaagster het niet eens is met de bevindingen van verweerder niet met zich dat verweerder haar klachten en zorgen niet serieus zou hebben genomen. De inhoud van de rapportage biedt daar ook geen aanknopingspunten voor. Dit betekent dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel 4

5.8.      Het college is van oordeel dat verweerder de rapportage die in het kader van de WIA-beoordeling door een collega is opgesteld, mocht contrasigneren. Zo’n contraseign is uit een oogpunt van kwaliteit noodzakelijk indien een onderzoek in het kader van de Wet WIA plaatsvindt door een arts die geen verzekeringsarts is. Er bestaat daarvoor geen  wettelijk beletsel. Ook het beleid van het UWV belet niet dat de arts die het deskundigenonderzoek heeft verricht – en als gevolg daarvan op de hoogte is van de medische situatie van betrokkene – ook bij de WIA-beoordeling het contraseign geeft.  Er bestond op het moment van het contrasigneren door verweerder geen aanwijzing dat het om bijzondere redenen niet wenselijk zou zijn dat hij het contraseign zou geven. Ook de inhoud van de rapportage, nu die aan de hiervoor onder 5.5. genoemde eisen voldoet, gaf evenmin aanleiding om het contraseign achterwege te laten. Van het contrasigneren van het eigen oordeel is, anders dan klaagster meent, geen sprake. De kaders waarbinnen een deskundigenonderzoek en een beoordeling van een aanvraag om een WIA-uitkering plaatsvinden zijn verschillend. Voor een tuchtrechtelijk verwijt is mitsdien geen plaats. 

Klachtonderdeel 5

5.9.      Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij klaagster een machtiging voor het opvragen van medische gegevens heeft laten tekenen. Naar hij heeft aangevoerd ontbreekt ook een machtiging in het dossier van klaagster. Gelet op deze uitdrukkelijke betwisting van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder klaagster om deze machtiging heeft gevraagd. Het college merkt daarbij op dat zij het ook onaannemelijk acht dat verweerder een dergelijke machtiging van klaagster zou hebben gevraagd, maar die verder niet in het dossier zou opnemen en niet zou gebruiken om de gegevens op te vragen. Dit betekent dat verweerder in dit kader geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Conclusie

5.10.    Het voorgaande brengt met zich dat duidelijk is dat verweerder ten aanzien van alle klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht wat alle onderdelen betreft kennelijk ongegrond is.

6.          De beslissing

Het college verklaart de klacht wat alle onderdelen betreft kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 12 januari 2021 door:

J. Brand, voorzitter,

P.G.J. Koch en E.G. van der Jagt, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door H.D. Coumou, secretaris.

WG                                                                                                  WG

secretaris                                                                                       voorzitter