ECLI:NL:TGZRAMS:2021:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/243

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:57
Datum uitspraak: 14-05-2021
Datum publicatie: 14-05-2021
Zaaknummer(s): 2020/243
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht van vader tegen huisarts. Vader vindt dat de huisartsenpraktijk hem onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van belangrijke ontwikkelingen over zijn dochter. Klacht kennelijk ongegrond. De aangeklaagde huisarts heeft de dochter slechts eenmaal gezien. Er was toen geen sprake van een ingrijpende beschadiging of behandeling en verweerder. De dochter was samen met haar moeder, die eveneens het gezag heeft, bij de huisarts. Voor het overige is niet gebleken dat aan de vader informatie is onthouden. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 3 november 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

huisarts,

(destijds) werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr.T.A.M. van Oosterhout, advocaat en verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift;

-                      het verweerschrift;

-                      de brief met bijlage van klager, binnengekomen op 4 maart 2021.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer van 23 april 2021 behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerder was werkzaam als huisarts in een praktijk waar meerdere huisartsen werkzaam zijn. Inmiddels heeft hij zijn praktijk neergelegd.

2.2.      Klager en zijn ex-echtgenote zijn de ouders van hun minderjarige dochter, D. Naar aanleiding van gemelde zorgen heeft Veilig Thuis onderzoek gedaan, welk onderzoek per brief van 9 april 2018 is afgeloten met als uitkomst dat de casus zou worden voorgelegd aan het adviesteam van de Raad voor de Kinderbescherming.

2.3.    Per brief van gelijke datum is ook verweerder hierover geïnformeerd en is verweerder door Veilig Thuis ook geïnformeerd dat hij als huisarts zou worden bericht over de conclusie van het onderzoek, het gegeven advies en de gemaakte afspraken.

2.4.      Op 11 september 2018 is de minderjarige dochter van klager bij de huisartsenpost geweest nadat zij met haar neus tegen een klimrek gevallen was. De volgende dag is zij op consult bij verweerder geweest. In het dossier staat genoteerd:

“12-09-2018

S gisteren bij HAP ivm neustrauma, moest vandaag retour eigen ha.

Nog steeds wat moeite met ademen.

Zit in de wachtkamer.

O ademt door de neus, lijkt amper pijn te hebben, licht hematoom rond neusrug. stand symmetrisch mediaan, septem geen hematoom en rechtstand.

E neustrauma

P geen neusfractuur. gunstig, exp. uitleg aan moeder.”

2.5. Uit de door klager overgelegde uitdraai van het gedeeltelijke medisch dossier van zijn dochter blijkt dat zijn dochter, afgezien van het consult op 12 september 2018, niet bij verweerder op het spreekuur is geweest .

3.         De klacht en het standpunt van klager

3.1.      De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de huisartsenprakijk klager niet op de hoogte stelt van ernstige meldingen over zijn dochter. Uit documenten blijkt onder andere dat zijn dochter meermalen voor beschadiging in het gezicht bij de huisarts is geweest.

3.2.      Ter onderbouwing van zijn klacht stelt klager dat verweerder als behandeld arts verondersteld mag worden op de hoogte zijn van het dossier van zijn dochter en hetgeen zich bij collega’s van dezelfde praktijk afspeelt. Het moet dus ook bekend zijn dat de dochter een vader heeft waarvan zij bovendien wordt geïsoleerd. Verweerder heeft zich laten beïnvloeden door de moeder van zijn dochter en instanties terwijl klager als ouder verwacht dat het belang van zijn dochter voorop staat.

Aan de moeder van zijn dochter worden zonder enige kanttekening gegevens verstrekt over zijn dochter. Wanneer klager informatie vraagt, wordt duidelijk de legitimiteit van zijn verzoek in twijfel getrokken. Er zijn bewust geen gegevens aan hem verstrekt. Men is duidelijk beïnvloed door andere partijen, aldus steeds klager.

4.      Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.      De beoordeling

5.1.   De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Daar komt bij dat in het tuchtrecht persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt is en dat de toetsing van het handelen van verweerder moet plaatsvinden in het licht van wat hem op het moment van zijn handelen bekend was en bekend kon zijn.

5.3.    Het college stelt vast dat verweerder klagers dochter maar één maal, op 12 september 2018, heeft gezien. Dat verweerder op enige andere wijze bij enig verzoek van klager, bij enig bezoek of enige behandeling van klagers dochter is betrokken of betrokken had moeten zijn, of daar op enigerlei wijze erantwoordelijkheid voor heeft gedragen is het college niet gebleken.

5.4.    In dat licht bezien overweegt het college, voor zover klager meer in het algemeen bedoelt te klagen dat ten onrechte aan hem geen gegevens over zijn dochter worden verstrekt en de legitimiteit van zijn verzoek om informatie in twijfel wordt getrokken, terwijl aan de moeder van zijn dochter zonder enig voorbehoud wèl informatie wordt verstrekt, het volgende. Uit de door klager overgelegde uitdraai van een gedeelte van het medisch dossier van zijn dochter kan het college afleiden dat klager kennelijk op 4 oktober 2019 bij de huisartsenpraktijk heeft gevraagd het medisch dossier van zijn dochter te willen ontvangen en dat een collega van verweerder heeft ingestemd met een uitdraai van de visitekaart. Dat verweerder op enige wijze ten onrechte geen informatie over de dochter van klager heeft gegeven, heeft klager onvoldoende gesteld en is het college overigens ook niet gebleken.

5.5.      Voor zover klager met zijn klacht meer in het bijzonder bedoelt te klagen over het – kennelijk – niet-informeren over de verwondingen en de behandeling van zijn dochter naar aanleiding van haar val tegen het klimrek door verweerder, merkt het college het volgende op. De dochter van klager werd tijdens haar bezoek aan het spreekuur van verweerder op 12 september 2018 vergezeld door haar moeder, die eveneens het gezag over de dochter heeft. Anders dan klager, is het het college van oordeel dat er, gelet op de aantekeningen in het medisch dossier, geen sprake was van een ernstige beschadiging in het gezicht en dat er geen sprake was van een ingrijpende behandeling, waar vader als gezaghebbende ouder toestemming voor had moeten geven en (dus) over geïnformeerd had moeten worden [1] . Verweerder mocht er daarom van uitgaan – in het belang van de dochter van klager – dat sprake was van veronderstelde toestemming van klager en dat de moeder van de dochter hem zou informeren. De verantwoordelijkheid om met elkaar te overleggen en elkaar te informeren over een medische behandeling van hun dochter ligt primair bij klager en de moeder van zijn dochter zelf.           

5.6.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6.      De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 14 mei 2021 door:

A. van Maanen, voorzitter,

D.E. de Jong en H.C. Baak, leden-huisarts,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                       voorzitter


[1] De voor behandeling vereiste toestemming van een minderjarige patiënt, jonger dan twaalf jaar, van (een) ouder(s) die het gezag over de patiënt uitoefent (artikel 7:450 lid 1 jo. art. 7:465 lid 1 BW), mag worden verondersteld te zijn gegeven, indien de desbetreffende verrichting niet van ingrijpende aard is (artikel 7:466 lid 2 BW).