ECLI:NL:TGZRAMS:2021:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/261

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:52
Datum uitspraak: 29-04-2021
Datum publicatie: 29-04-2021
Zaaknummer(s): 2020/261
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, arbo-arts, dat hij haar niet heeft onderzocht op lichamelijke klachten en dat hij er ten onrechte van uit is gegaan dat zij een conflict had met haar werkgever. Klachten kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 2 februari 2020 binnengekomen klacht van:

A,

wonende in B,

k l a a g s t e r ,             

tegen

C,

arts,

werkzaam in D,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie, verbonden aan MedRecht.           

1.          De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het medisch dossier van klaagster;

-                      het verweerschrift;

-                      de repliek;

-                      de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.          De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.       Op 7 april 2020 heeft klaagster zich ziekgemeld bij haar werkgever. Naar aanleiding van de ziekmelding heeft een medewerker van E contact opgenomen met de werkgever. In het medisch dossier staat:

“Geeft werkgever aan dat er sprake is van een arbeidsconflict?

Nee

(..)

cp heeft zaak overgenomen, geeft aan wn een frequent verzuimverleden heeft en niet altijd lijkt open te staan voor communicatie. Heeft zich nu ziek gemeld maar voor wg is het niet duidelijk of wn nu ziek is of om andere redenen thuis blijft. Komt moeilijk in contact met wn, vaak zit haar man er ook tussen. Praktijk is gesloten maar wg wil graag dat wn wel naar werk ko0mt, heeft eigen behandelkamer en kan andere werkzaamheden doen. Wg zegt dat wn zich ziek meldde nadat hij dit met haar heeft besproken. Daarvoor was ze 3 weken thuis geweest. (..)”

2.2.       Op 10 april 2020 heeft de medewerker van E gesproken met klaagster. In het medisch dossier staat:

“(..) geen duidelijke klachten, “word helemaal gek” van de onduidelijke communicatie door haar wg. Is wel bij huisarts geweest die zou hebben gezegd dat als ze het echt niet meer trekt ze maar thuis moet blijven. Onduidelijkheid gaat vooral over of wn nu wel of niet moet werken en onder welke voorwaarden/omstandigheden. Tijdens gesprek was op de achtergrond haar vriend zich in het gesprek aan het mengen op luidruchtige wijze. Aangegeven dat m.i. er niet echt sprake is van een ziekmelding maar van een situatie die tussen wg en wn moet worden uitgesproken. (..)”

2.3.       Op 15 april 2020 heeft de medewerker van E contact opgenomen met de werkgever. In het medisch dossier staat:

“(..) Geeft werkgever aan dat er sprake is van een arbeidsconflict?

Ja

(..)

Met wg besproken dat er m.i. een gesprek moet plaatsvinden om onduidelijkheden uit de weg te ruimen, indien wg en wn dit niet samen kunnen dan met 3de partij erbij. (..)”

2.4.       Op 16 april 2020, 4 mei 2020 en 30 juni 2020 heeft klaagster gesproken met een bedrijfsarts (hierna: de bedrijfsarts). De bedrijfsarts concludeerde dat klaagster arbeidsongeschikt was op basis van medische beperkingen en dat er naast de medische beperkingen ook sprake is van een arbeidsconflict dat herstel in de weg staat.

2.5.       De bedrijfsarts en de bedrijfsmaatschappelijk werker met wie klaagster een intakegesprek heeft gehad, hebben mediation geadviseerd.

2.6.       Op 22 juli 2020 heeft klaagster aangegeven dat zij het erniet mee eens is en dat zij vindt dat mediation haar zieker maakt. Ze heeft een second opinion gevraagd.

2.7.       In het medisch dossier d.d. 1 september 2020 staat dat de bedrijfsarts een reactie heeft ontvangen van de arts die de second opinion heeft uitgevoerd en dat wordt geadviseerd om het mediationtraject te continueren. Ook is op die datum bevestigd aan klaagster dat haar dossier wordt overgenomen door verweerder.

2.8.       Op 22 september 2020 heeft de eerste periodieke evaluatie met verweerder plaatsgevonden. In het verslag staat:

I. Wn claimt lichamelijke klachten:

* onder de uitslag -> nu volgens werknemer redelijk onder controle

* pijnklachten op de borst on/off

* energetisch/conditioneel: o.m. door slecht slapen

(..)

o/ niet uitgevoerd; geen meerwaarde vooralsnog, mede in verband met het feit dat de lichamelijke klachten meespelen agv psychische impact, ivm 230920 afspraak bij huisarts

II. arbeidsconflict

Arts F heeft betrokkene eerder in begeleiding gehad;

Na vaststelling arbeidsconflict is door haar mediation geadviseerd. Deze is na de intake gestopt Werknemer was het niet eens met oordeel en heeft 2nd opinion aangevraad. Oordeel 2nd opinion arts: Conclusie: er is een conflict, werknemer is samenhangend met dit conflict arbeidsongeschikt.

(..)

b/ conform conclusie 2nd opinion arts: “werknemer is samenhangend met dit conflict arbeidsongeschikt”. -> in staat tot mediation

(..)

Periodieke Evaluatie

Stand van zaken;

Mevrouw A bezocht heden het spreekuur.Zij ervaart klachten waarvoor ze haar reguliere behandelaar bezoekt.

(..) Advies;

Met bovenstaande inachtnemend is de STECR richtlijn van toepassing. Mevrouw is in staat te achten om een mediation met een register mediatior te ondergaan. (..) Ook geeft mevrouw aan zich niet van een conflictieuse situatie bewust te zijn.nb.Wanneer u als werkgever en werknemer over dit advies geen overeenstemming bereikt, adviseer ik u het UWV om een deskundigenoordeel te vragen. (..)”

2.9.       Op 24 november 2020 is klaagster op het (fysieke) spreekuur van verweerder geweest.  In de periodieke evaluatie staat:

“Stand van zaken;

Mevrouw A bezocht heden het spreekuur.Intussen is de medische informatie ontvangen. Mevrouw A stelt klachten te ervaren die naast van lichamelijk aard, ook een relatie hebben met de verstoorde arbeidsverhouding.

Advies;

(..) Voor nu blijft dan ook het advies: Opnieuw een mediationtraject, waar voor mevrouw A reeds een andere mediator heeft aangedragen. (..)”

2.10.     Op 25 november 2020 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan E waarin staat:

“(..) Hedenmiddag ben ik op het spreekuur geweest bij uw Arboarts C. Na afloop maakte de heer C een verslagje wat hij mij eigenlijk niet wilde meegeven, maar uiteindelijk toch meegaf. (..) DIT VERSLAGJE IS EEN GROVE LEUGEN. Dit was mijn tweede bezoek aan deze arts maar deze liegt werkelijk alles aan elkaar. (..) In de derde regel staat dat ik naast klachten van lichamelijke aard ook klachten heb met betrekking tot een vermeende, verstoorde arbeidsrelatie. Dit is pertinent onjuist en heb ik ook nooit beweerd. Ik heb uitsluitend lichamelijke klachten, verder niet. Ik ben ongeveer 40 minuten bij deze arts geweest en net als het bezoek van 22 september heeft hij geen aandacht aan mijn lichamelijke klachten gegeven. (..) Ik heb uitsluitend lichamelijke klachten en heb helemaal geen verstoorde arbeidsrelatie, of het moet zijn vanaf 12 oktober nadat mijn werkgever een loonstop heeft doorgevoerd. Dit is echter allemaal te wijten aan foutieve, laat ik zeggen valselijk opgemaakte verslagen van een Arboarts. Dit dient rechtgezet te worden. Ik verzoek dus per direct een second opinion te regelen, daar ik geen enkel vertrouwen heb in dhr. C met z’n leugens. Tevens verzoek ik nogmaals om een juist verslag van dhr. C. (..)”

2.11.     Op 2 december 2020 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“(..) Ik heb u 24-11-2020 uitvoerig gesproken en ben onaangenaam verrast door uw mail, waarin u aangeeft dat ik een leugenaar ben. Dat u het niet met mij eens bent is uw goed recht, maar dat impliceert geenszins dat ik een leugenaar ben en vind ik onacceptabel. Ook omdat ik de aangegeven tekst eerst aan u heb voorgelegd en u met de tekst akkoord was!

(..) Indien u het niet eens bent met het advies kunt u een deskundigenoordeel aanvragen bij het UWV. Uw aanvraag voor een second opinion heeft mijns inziens voor u slechts tot doel een gewenst advies te verkirjgen alsook dat u dit gebruikt als instrument in het conflict met uw werkgever. Hiervoor is het second opinion niet bedoeld. (..) Om te voorkomen dat we over en weer in discussie belangen, kunnen we concluderen dat er sprake is van onvoldoende vertrouwen over en weer over de begeleiding door mij. Dit betekent dat bij een volgend spreekuur u, voor de derde maal, bij een andere arts wordt ingepland. (..)”

2.12.     Op 3 december 2020 heeft klaagster in een e-mail aan E herhaald dat een conflict met haar werkgever niet aan de orde is, en dat verweerder ten onrechte aan haar lichamelijke klachten voorbij gaat.

3.          De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder klaagster niet heeft onderzocht op lichamelijke klachten en ten onrechte ervan uit is gegaan dat klaagster een conflict heeft met haar werkgever.

4.          Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.          De beoordeling

5.1.       Het college moet toetsen of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.2.       Klaagster stelt terecht dat verweerder bij haar geen lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd. Echter, uit het medisch dossier blijkt dat verweerder wel degelijk aandacht heeft gehad voor de lichamelijke klachten van klaagster. Deze klachten zijn expliciet benoemd en meegewogen in het oordeel van verweerder (en zijn voorganger; de bedrijfsarts) dat klaagster arbeidsongeschikt is. Lichamelijk onderzoek zou volgens verweerder daarom geen meerwaarde hebben gehad, wat het college in dit geval begrijpelijk vindt. Bovendien was klaagster reeds onder behandeling voor haar lichamelijke klachten, zo blijkt uit het medisch dossier. De klacht is daarom ongegrond.

5.3.       Ook de tweede klacht is ongegrond. Uit het medisch dossier komt naar voren dat er volgens verweerder zowel sprake is van lichamelijke klachten als van een arbeidsconflict (waarbij de lichamelijke klachten mogelijk worden veroorzaakt door het arbeidsconflict).

Anders dan klaagster heeft gesteld, is verweerder er dus niet vanuit gegaan dat er alleen sprake was van een conflict. Uit het medisch dossier blijkt voorts dat de werkgever van klaagster heeft aangegeven dat er sprake is van een arbeidsconflict. Uit de STECR Werkwijze Arbeidsconflicten volgt dat van een arbeidsconflict al sprake is als een van beide partijen, dus werkgever of werknemer, van mening is dat de ander haar dwarsboomt of ergert. Dat klaagster van mening was dat er geen sprake was van een conflict, is dus niet maatgevend.

5.4.       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.5.       Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6.         De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 29 april 2021 door:

A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,

E.G. Ackema en R.L. Kloots, leden-arts,

bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris.

   WG                                                                                                    WG

secretaris                                                                                       voorzitter