ECLI:NL:TGZRAMS:2021:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/260

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2021:45
Datum uitspraak: 22-04-2021
Datum publicatie: 22-04-2021
Zaaknummer(s): 2020/260
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verblijft in een TBS-kliniek. Hij verweet verweerder, psychiater, dat hij ademhalingsproblemen heeft gekregen door een verkeerde medicijnencombinatie, dat verweerder zijn medicatie heeft verhoogd en hem medicatie heeft gegeven waarvan hij ernstig depressief is geraakt. Later heeft klager zijn klachten ingetrokken, maar verweerder heeft verzocht de klachten toch te behandelen. De klachten zijn ongegrond verklaard. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 24 september 2020 bij het tuchtcollege Zwolle binnengekomen en vervolgens naar het tuchtcollege Amsterdam doorgeleide klacht van:

A,

verblijvende te B,

klager,

tegen

C,

psychiater,

werkzaam te B,

verweerder.

1. De procedure

1.1 Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift;

- de aanvullingen op het klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de aanvulling op het verweerschrift met de bijlage;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- de brief van klager van 31 december 2020;

- de brief van de gemachtigde van verweerder van 20 januari 2021.

1.2 Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De klacht is in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager kreeg in 2003 TBS met dwangverpleging opgelegd en verbleef in de periode van 2007 tot 2018 in een kliniek in D. Op 5 april 2018 is klager voor een tweede behandelpoging overgeplaatst naar een kliniek in B, waar verweerder zijn behandelend psychiater werd.

2.2 Het toekomstperspectief van klager werd besproken met klager en binnen het multidisciplinair behandelteam. Overwogen werd om klager door te plaatsen naar een longcare voorziening, maar men zag nog mogelijkheden om klager medicamenteus (met het antipsychoticum Clozapine) te behandelen met een beter perspectief.

2.3 Omdat klager deze medicatie pertinent weigerde is een dwangtraject in gang gezet, waartegen door klager bezwaar is gemaakt. Toen klager de onderhavige klacht indiende was een beroepsprocedure aanhangig bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), waarin klager onder meer verzocht de beslissing over de dwangbehandeling te schorsen totdat er inhoudelijk op het beroep werd beslist.

2.4 Bij brief van 31 december 2020 heeft klager het college bericht de klacht tegen verweerder in te trekken. Hij schrijft onder meer in deze brief: “Ik ben reeds aan de Clozapine welke mentaal goed valt in tegenstelling tot eerder Clozapine gebruik.

2.5 Verweerder heeft niet ingestemd met intrekking van de klacht en verlangt van het college dat uitspraak wordt gedaan.

3. De klacht en het standpunt van klager

3.1 Klager verwijt verweerder:

1. dat hij in de kliniek in D als medicatie Haldol in combinatie met Citalopram kreeg, met ademhalingsproblemen als gevolg;

2. dat verweerder na een gesprek met klager de huidige medicatie Abilify met 5 mg heeft verhoogd;

3. dat verweerder klager Clozapine wil geven, waar klager eerder ernstig depressief van is geworden.

3.2 Ter toelichting op de klacht heeft klager onder meer aangevoerd dat hij niet serieus genomen werd toen hij over zijn ademhalingsmoeilijkheden klaagde en dat er een jaar is gewacht met ingrijpen. Klager verwijt verweerder dat hij pressie heeft uitgevoerd met de verhoging van de Abilify en hij verwijt verweerder mishandeling met Clozapine, omdat klager die al eerder heeft gehad en daar ernstig depressief van werd. Nadat men dat had uitgezocht werd het gebagatelliseerd.

4. Het standpunt van verweerder

4.1 Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.

4.2 Verweerder is bij de behandeling van klager in D niet betrokken geweest en heeft ook geen Haldol Citalopram combinatie aan klager voorgeschreven.

4.3 De medicatie Aripiprazol (merknaam Abilify) is nooit verhoogd, maar juist verlaagd. Verweerder verwijst naar het door hem overgelegde medicatieoverzicht. Toen klager werd overgeplaatst gebruikte hij 30 mg Aripiprazol en dat is door verweerder verlaagd tot 20 mg in verband met een spiegel buiten de therapeutische breedte.

4.4 Klager is in de voorgeschiedenis bekend met depressie. Een eerdere depressieve stoornis was sinds 2012 in remissie. Bij kortdurend gebruik van Clozapine is het onwaarschijnlijk dat daardoor een depressie kan ontstaan en het wordt ook niet vermeld bij de bijwerkingen. Met toestemming van klager is overleg gevoerd met de vorige behandelaar van klager, die Clozapine had voorgeschreven. Daaruit bleek dat klager de behandeling met Clozapine vroegtijdig heeft gestopt. Klager heeft dit medicijn zo kortdurend gebruikt dat een verband met klachten van depressiviteit niet kan worden gelegd.

5. De beoordeling

5.1 vooraf

Klager heeft in zijn brief waarbij hij zijn klacht heeft ingetrokken gemeld dat hij zich volledig gaat richten op een goed resultaat van het gebruik van het middel Clozapine. De weg die klager hiermee inslaat komt het college verstandig voor. Dit neemt echter niet weg dat het college toch een uitspraak zal moeten doen. Zoals uit 2.5 blijkt heeft verweerder voortzetting van de behandeling van de klacht verlangd. Op grond van artikel 65d, lid 2, aanhef en sub a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidzorg dient in zo’n geval de behandeling van de klacht te worden voortgezet en een beslissing te worden gegeven.

5.2 algemeen

Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Het gaat daarbij om persoonlijke verwijtbaarheid van de beroepsbeoefenaar bij de behandeling van klager. Verweerder kan geen verwijt worden gemaakt van (medisch) handelen of nalaten door anderen.

5.3 klachtonderdeel 1

Klager heeft in zijn klaagschrift zelf al aangegeven dat de medicatiecombinatie van Haldol en Citalopram dateert uit de periode dat klager in de kliniek te D verbleef. In die tijd was verweerder niet bij de behandeling van klager betrokken, zodat hem alleen al daarom geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden van het voorschrijven en/of handhaven van deze medicatie. Klachtonderdeel 1 is dan ook kennelijk ongegrond.

5.4 klachtonderdeel 2

Ook klachtonderdeel 2 is kennelijk ongegrond, omdat uit de medicatieoverzichten blijkt dat nooit sprake is geweest van een verhoging van de Abilify gedurende de betrokkenheid van verweerder bij de behandeling van klager.

5.5 klachtonderdeel 3

Klager heeft in een eerdere fase zo kort (ongeveer een week) Clozapine gebruikt, dat daar nauwelijks conclusies aan te verbinden zijn. Een goede evaluatie van het effect en de vermeende bijwerkingen is niet mogelijk geweest. Het college kan de lijn van het behandelplan en de hoop een beter toekomstperspectief voor klager te kunnen bereiken met de Clozapine volgen en onderschrijven. Uit het dossier blijkt ook dat dit afdoende met klager is besproken en aan hem is uitgelegd. Tot slot is er de mededeling van klager dat hij inmiddels zonder problemen Clozapine gebruikt. Ook het derde klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 22 april 2021 door:

J. Brand, voorzitter,

H.N. Koetsier en A. van ‘t Hoog, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter