ECLI:NL:TGZRAMS:2021:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/191
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2021:42 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-04-2021 |
Datum publicatie: | 19-04-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020/191 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in tegen een arts, werkzaam bij een Arbodienst, met het verwijt zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door overleg te voeren met de directeur van de Arbodienst naar aanleiding van een door klager aan haar gestuurde e-mail. Daarnaast verwijt klager dat de arts, verweerster, ten onrechte de titel 'bedrijfsarts' voert. Verweerster betwist dat zij geen medische informatie heeft doorgeleid aan haar directeur en dat zij haar beroepsgeheim niet geschonden heeft. Verweerster heeft zich ook niet uitgelaten als bedrijfsarts, maar in de door de Arbodienst verzonden uitnodigingen voor consulten is ten onrechte als bedrijfsarts aangeduid Klager dient een klacht in tegen een arts, werkzaam bij een Arbodienst, met het verwijt zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door overleg te voeren met de directeur van de Arbodienst naar aanleiding van een door klager aan haar gestuurde e-mail. Daarnaast verwijt klager dat de arts, verweerster, ten onrechte de titel 'bedrijfsarts' voert. Verweerster betwist dat zij geen medische informatie heeft doorgeleid aan haar directeur en dat zij haar beroepsgeheim niet geschonden heeft. Verweerster heeft zich ook niet uitgelaten als bedrijfsarts, maar in de door de Arbodienst verzonden uitnodigingen voor consulten is ten onrechte als bedrijfsarts aangeduid Ongegrond |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 20 juli 2020 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: C
tegen
D,
arts,
werkzaam te E,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.R. van Roo, advocaat te Nieuwegein.
1. De procedure
1.1. Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, en de aanvulling bij mail van 24 juli 2020;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de e-mail namens klager van 11 augustus 2020 en de door hem afgegeven machtiging van 13 augustus 2020;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
1.2. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is op 6 april 2021 op een openbare zitting behandeld, waarbij zijn verschenen verweerster en haar gemachtigde. De gemachtigde van klager heeft (telefonisch) op afstand deelgenomen aan de zitting.
2. De feiten
2.1. Klager is een veertigjarige man, werkzaam als verkoopadviseur. Op 22 juni 2020 wordt hem door zijn werkgever medegedeeld dat zijn functie komt te vervallen, en dat hem een andere functie zal worden aangeboden. Op 25 juni 2020 wordt hem een andere functie aangeboden, en wordt klager om een reactie gevraagd. Op 26 juni 2020 meldt klager zich ziek.
2.2. Op 7 juli 2020 vindt een telefonisch consult plaats met verweerster, verbonden aan een arbodienst en in het kader van de toepassing Wet verbetering poortwachter. In haar rapportage heeft verweerster naar aanleiding van dit consult onder meer genoteerd:
“Bevindingen/beperkingen/mogelijkheden
Werknemer geeft aan druk te voelen vanuit de werkgever om een andere functie aan te nemen en dat hij daar klachten op het persoonlijke en sociale vlak van heeft .
Advies
Ik heb werknemer aangegeven dat hij wat mij betreft 2 weken de tijd heeft om zich te beraden en dat er dan op de een of andere manier naar een oplossing gezocht zal moeten worden.
Prognose
Onduidelijk.
Arbeidsgerelateerd
Ja
Afspraken
Voorstel: vervolgspreekuur over 2 weken om verdere plannen te maken.
Opmerkingen
Ik verwacht geen langdurig verzuim, daarom heb ik geen Probleem Analyse opgemaakt.”
2.2. In zijn mail van 7 juli 2020 aan verweerster geeft klager een samenvatting van het consult eerder die dag. Hij schrijft daar onder meer in: “Ik heb aangegeven ernstige concentratieproblemen te hebben, erg pieker vanwege mogelijk verval van mijn huidige baan, prikkelbaar en doelloos ben en dat dit veel problemen oplevert in werk en tevens in de huiselijke situatie. Daarnaast heb ik erg veel spanning en stress vanwege dreiging van geen baangarantie” en: “U heeft aangeboden over twee weken contact op te nemen in de vorm van bedenktijd. Hier zal ik later op terug komen.”
2.3. In zijn mail van 9 juli 2020 (van 20.29 uur) aan verweerster schrijft klager onder meer: “Uw advies zal u vermoedelijk uit hebben gebracht conform een vermeende situationele arbeidsongeschiktheid en daarom de 2 weken bedenktijd conform STECR te hebben gesteld. Hierbij verzoek ik u dringend per ommegaande uw rapport aan te passen en op te stellen zoals we daadwerkelijk hebben besproken en waarvan ik u ook na afloop een gespreksverslag heb verzonden.” en: “Er is geen diagnose gesteld. Deze vraag ik hierbij aan, welke verricht zal moeten worden door een medisch specialist. Evenals een second opinion aangaande uw werkzaamheden. Ik wens graag op de kortst mogelijke termijn een second opinion (…). Zoals u wel begrijpt dient de second opinion voor ommekomst van de bedenktermijn te hebben plaatsgevonden. Graag verneem ik uw aangepaste advies en de vervolgstappen ten aanzien van de second opinion voor 10 juli 17.00 uur.”
2.4. In reactie op de mail van klager van 9 juli 2020 deelt verweerster (in haar mail van 10 juli 2020) hem mede: “Ik heb eea voorgelegd als klacht bij de directeur van onze arbodienst [hierna: de directeur]. Hij zal u op 13 juli bellen om uw klacht behandelen.”
2.5. Op 14 juli 2020 deelt het secretariaat van de arbodienst van verweerster aan klager mee dat een second opinion zal worden aangevraagd.
2.6. Bij brief van 17 juli 2020 dient klager het onderhavige klaagschrift in.
2.7. Het tweede telefonisch consult vindt plaats op 24 juli 2020, waaraan ook wordt deelgenomen door de supervisor van verweerster. In de rapportage naar aanleiding van dit consult is onder meer genoteerd:
“Bevindingen/beperkingen/mogelijkheden
Er is sprake van een arbeidsconflict alsmede medische beperkingen. Voor dit laatste is een behandeling ingezet.
Advies
Wat betreft de niet-medische zaken volgt advies als het spreekuur bij de second opinion arts heeft plaatsgehad.
Prognose
Nog onduidelijk.
Arbeidsgerelateerd
Ja
Afspraken
Voorstel: vervolgspreekuur als de vervolgrapportage van de second opinion arts binnen is.”
2.8. Het op 30 juli 2020 om 9:00 uur geplande gesprek voor een second opinion wordt door klager later die ochtend in een mail afgezegd: “Hierbij deel ik u mede dat ik mij hersteld heb gemeld en dat een second opinion niet meer aan de orde is, deze kan worden ingetrokken.”
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt (naar het college begrijpt) zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. haar beroepsgeheim heeft geschonden door het verstrekken van medische informatie aan de directeur, niet zijnde een medicus;
2. ondanks een daartoe door klager gedaan verzoek haar verslag niet heeft aangepast;
3. het verzoek om een second opinion ongemotiveerd heeft afgewezen, dan wel de second opinion niet tijdig heeft aangevraagd;
4. onvoldoende onafhankelijk was van haar opdrachtgever, zijnde de werkgever van klager;
5. geen diagnose heeft gesteld en desondanks een voorspelling heeft gedaan over de te verwachten duur van het verzuim;
6. ten onrechte is uitgegaan van (alleen) een arbeidsconflict en de medische problematiek heeft genegeerd;
7. door haar handelen vertraging heeft laten ontstaan als gevolg waarvan klager schade heeft geleden, en;
8. zich ten onrechte heeft uitgegeven als bedrijfsarts.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Anders gezegd, of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld met de kennis die zij op dat moment had of behoorde te hebben.
5.2. Ten aanzien van het 1e klachtonderdeel
Klager heeft zijn stelling dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden - tegenover de stellige ontkenning door verweerster - niet of althans onvoldoende onderbouwd. De verwijzing door gemachtigde ter zitting naar de mail van 9 juli 2020 van verweerster aan de directeur, is daartoe onvoldoende. Uit deze mail blijkt slechts dat verweerster een eerder bericht van klager heeft opgevat als klacht, en haar directeur daarover heeft ingelicht. Uit de mail blijkt niet van enige verstrekking van vertrouwelijke (medische) gegevens. Dit klachtonderdeel dient dan ook te worden afgewezen.
Het college merkt in dit verband op dat het het niet onbegrijpelijk acht, dat verweerster bedoeld bericht van klager heeft opgevat als klacht, gelet op de toonzetting en inhoud van dit bericht (en de daarin opgenomen verzoeken, waaraan binnen 24 uur gevolg diende te worden gegeven).
Ter zitting heeft klager melding gemaakt van een geluidsopname van een telefoongesprek en aangeboden dat op een later moment alsnog in te brengen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de directeur over vertrouwelijke (medische) gegevens beschikte van klager. Het college wijst dit verzoek omdat het te laat is gedaan. Klager beschikte al sinds bedoeld gesprek over deze geluidsopname en het had op zijn weg gelegen dit tijdig in te brengen. Het college voegt daar aan toe dat, volgens de toelichting ter zitting van gemachtigde, uit de opname (slechts) zou blijken dat de directeur op de hoogte was van bepaalde informatie over klager. Daarmee is gesteld noch gebleken dat de directeur bedoelde informatie van verweerster heeft gekregen.
5.3. Ten aanzien van het 2e klachtonderdeel
Klager verwijt verweerster dat zij ondanks een daartoe gedaan verzoek haar verslag niet heeft aangepast. Het college begrijpt dat klager hierbij doelt op de door verweerster opgemaakte rapportage naar aanleiding van het telefonisch consult van 7 juli 2020 en dat hij een aanpassing wenst: “zoals we daadwerkelijk hebben besproken en waarvan ik u ook na afloop een gespreksverslag heb verzonden.” (zoals door klager geformuleerd in zijn mail van 9 juli 2020).
Klager miskent daarmee dat verweerster, op grond van haar eigen professionele verantwoordelijkheid, zelf de aard en inhoud van haar rapportage bepaalt. Anders dan klager kennelijk verdedigt, was verweerster niet gehouden tot aanpassing overeenkomstig het door klager opgestelde gespreksverslag. Vanzelfsprekend staat het klager vrij om, als hij een andere herinnering heeft aan het consult, dat aan verweerster mede te delen. Maar van een bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen aan verweerster is geen sprake. Dit klachtonderdeel faalt.
5.4. Ten aanzien van het 3e klachtonderdeel
Klager verwijt verweerster dat zij zijn verzoek om een second opinion ongemotiveerd heeft afgewezen, dan wel de second opinion niet tijdig heeft aangevraagd.
Uit de overgelegde stukken en de toelichting door partijen maakt het college op dat klager op donderdagavond 9 juli 2020 heeft gevraagd om een second opinion, en dat hem op dinsdag 14 juli 2020 is medegedeeld dat dit verzoek zal worden ingewilligd. Van een weigering is dan ook geen sprake, net zo min als van onnodig tijdsverloop. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
5.5. Ten aanzien van het 4e klachtonderdeel
Klager verwijt verweerster dat zij onvoldoende onafhankelijk was van de werkgever van klager. Klager heeft voor deze stelling geen nadere onderbouwing gegeven. Dit klachtonderdeel faalt.
5.6. Ten aanzien van het 5e en 6e klachtonderdeel (die zich lenen voor gezamenlijke behandeling)
Klager verwijt verweerster dat zij geen diagnose heeft gesteld en desondanks een voorspelling heeft gedaan over de te verwachten duur van het verzuim, en daarbij ten onrechte is uitgegaan van alleen een arbeidsconflict en de medische problematiek heeft genegeerd. Op grond van de overgelegde stukken en de toelichting door partijen is het college van oordeel dat de keuze van verweerster om een afkoelingsperiode van 2 weken te adviseren, bepaald niet onjuist of onzorgvuldig was. Het advies was onder de gegeven omstandigheden passend en gaf zowel de werknemer (klager) als zijn werkgever gelegenheid om de zaken even aan te zien. Van een voor klager (financieel) nadelige beslissing is geen sprake; ter zitting heeft verweerster – onweersproken – toegelicht dat zij haar advies tevens met de werkgever heeft besproken waarna het salaris gewoon werd doorbetaald. Dat verweerster daarbij een eerste inschatting heeft gemaakt van de te verwachten duur van verzuim, kan haar niet worden tegengeworpen. Dat klemt te meer, nu klager zich binnen deze termijn ook daadwerkelijk beter heeft gemeld. Aan klager kan worden toegegeven dat verweerster haar advies duidelijker had kunnen onderbouwen en toelichten, maar dat is onvoldoende om te concluderen tot tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het verwijt dat verweerster zich heeft beperkt tot een arbeidsconflict en de medische problematiek heeft genegeerd, vindt geen steun in de besproken rapportage, noch in andere door verweerster opgestelde stukken of door haar gedane uitlatingen. Al met al treffen klachtonderdelen 5 en 6 geen doel.
5.7. Ten aanzien van het 7e klachtonderdeel
Klager verwijt verweerster dat zij door haar handelen onnodig vertraging heeft laten ontstaan als gevolg waarvan klager schade heeft geleden. Klager heeft deze stelling niet onderbouwd, zodat deze niet aannemelijk is geworden. Dit klachtonderdeel faalt.
5.8. Ten aanzien van het 8e klachtonderdeel
Klager verwijt verweerster dat zij zich (ten onrechte) uitgeeft als bedrijfsarts. Het college stelt voorop dat klager terecht stelt dat in een uitnodigingsbrief aan klager, verweerster ten onrechte is aangeduid als bedrijfsarts. Verweerster is basisarts maar geen bedrijfsarts, met deze vermelding is klager onjuist geïnformeerd.
Verweerster heeft echter zelf in de van haar afkomstige correspondentie of stukken nooit de titel bedrijfsarts gehanteerd. De aan klager verstuurde uitnodigingsbrief (met de onjuiste vermelding) is uitgegaan van het secretariaat van de arbodienst waar verweerster werkzaam is. Gesteld noch gebleken is dat verweerster hierin een (sturende) rol heeft gespeeld. Voorts heeft verweerster - zodra zij bekend raakte met dit onjuiste gebruik van deze titel door de administratie van haar werkgever – het ertoe geleid dat aan deze handelwijze een einde kwam. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat nadien (nogmaals) deze onjuiste aanduiding is gebruikt. Het eenmalig door een administratief medewerker gebruiken van een onjuiste titel valt verweerster niet (tuchtrechtelijk) aan te rekenen.
5.9. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door:
A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
R.L. KLoots, E.G. van der Jagt en E.G. Ackema, leden-beroepsgenoten,
M.A.H. Verburgh , lid-jurist,
bijgestaan door M.G. Verkerk , secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2021 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter